In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 juli 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van een aanslag rioolheffing die aan de belanghebbende was opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente. De belanghebbende, vertegenwoordigd door O.H. Minjon van Klaver Van der Hooft Posch Advocaten, had bezwaar gemaakt tegen de aanslag van € 2.870,14 voor het jaar 2015, die was opgelegd voor een perceel dat in gebruik was als stallings- en opslagbedrijf. De heffingsambtenaar had de aanslag gebaseerd op de gemeentelijke Verordening rioolheffing, waarin het begrip 'gemeentelijke riolering' wordt gedefinieerd.
De rechtbank Noord-Holland had eerder de uitspraak van de heffingsambtenaar bevestigd, maar de belanghebbende was van mening dat de sloot waar het hemelwater op werd geloosd, niet als gemeentelijke riolering kon worden aangemerkt. Het Hof heeft echter geoordeeld dat de sloot, die in eigendom is van de gemeente, wel degelijk als een voorziening voor de opvang en verwerking van hemelwater kan worden beschouwd. Het Hof heeft vastgesteld dat het hemelwater van het perceel via deze sloot wordt afgevoerd, en dat de heffingsambtenaar de aanslag terecht heeft opgelegd.
Het Hof heeft verder overwogen dat de rol van het Hoogheemraadschap in het onderhoud van de sloot en de afvoer van het water naar de Noordzee niet relevant is voor de vraag of de aanslag rechtmatig is. De conclusie van het Hof is dat de aanslag rioolheffing terecht is opgelegd, en de eerdere uitspraak van de rechtbank is bevestigd. De belanghebbende heeft geen recht op een vergoeding van de proceskosten, aangezien het Hof geen termen aanwezig achtte voor een veroordeling in de kosten.