ECLI:NL:RBNNE:2020:3839

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 november 2020
Publicatiedatum
10 november 2020
Zaaknummer
LEE 20/2981
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand in Groningen

Op 9 november 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen Stichting Bomenridders Groningen en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening tegen een omgevingsvergunning die is verleend voor het vellen van 279 bomen langs verschillende wegen in Groningen. De vergunninghouder, Stadsbeheer gemeente Groningen, had de vergunning aangevraagd vanwege de gevaarzetting die de bomen met zich meebrachten. Verzoekster, Stichting Bomenridders Groningen, heeft bezwaar gemaakt tegen deze vergunning en heeft een voorlopige voorziening aangevraagd omdat de vergunninghouder al was begonnen met het vellen van de bomen.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een spoedeisend belang, aangezien de vergunninghouder de werkzaamheden zo snel mogelijk wilde voortzetten. De rechter heeft de argumenten van verzoekster, die onder andere stelde dat niet alle bomen risicobomen zijn en dat er onvoldoende onderbouwing is voor de noodzaak van het vellen, overwogen. Echter, de voorzieningenrechter oordeelde dat de kap van de gevaarzettende populieren gerechtvaardigd is en dat de vergunninghouder niet verplicht is om elke boom afzonderlijk te beoordelen.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het besluit van verweerder, eventueel na aanvulling van de motivering, in stand kan blijven. Het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op de maandag na de uitspraakdatum.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 20/2981
uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 november 2020 op het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak tussen
Stichting Bomenridders Groningen, te Groningen, verzoekster
(gemachtigde: mr. P. Mendelts),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen, verweerder
(gemachtigden: I. Simonides en G. Demandt),
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: Stadsbeheer gemeente Groningen, te Groningen
(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Procesverloop

Bij besluit van 26 februari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan Stadsbeheer gemeente Groningen (vergunninghouder) een omgevingsvergunning verleend voor het vellen van 279 bomen langs de Hunzedijk, Hunzeboord, Ulgersmaweg en Pop Dijkemaweg te Groningen. Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 17 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft op 19 oktober 2020 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft tegelijkertijd de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 november 2020. Verzoekster is vertegenwoordigd door haar gemachtigde, bijgestaan door [bestuurslid] , [deskundige 1] en [deskundige 2] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. De derde-partij is vertegenwoordigd door haar gemachtigde, bijgestaan door [deskundige 3] en
[deskundige 4] .

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, voor zover hier van belang, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
1.1
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. De voorzieningenrechter acht het spoedeisende belang in dit geval gegeven nu vergunninghouder reeds begonnen was met het vellen van de houtopstand en vergunninghouder heeft aangegeven zo spoedig mogelijk verder te willen gaan met de uitvoering van deze werkzaamheden.
3. Op 22 januari 2020 heeft vergunninghouder een omgevingsvergunning aangevraagd voor het verwijderen van 279 populieren in verband met gevaarzetting en herplanten volgens de visie Hunzestrook.
4. Bij het primaire besluit heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor het vellen van 279 bomen. Hierbij heeft verweerder aangegeven dat uit de bezichtiging ter plaatse - onder meer - bleek dat de bomen te groot zijn voor de planlocatie, dat de bomen een beperkte groeiruimte hebben, dat de bomen dicht op de gevel van de panden staan, dat de kwaliteit van de bomen verschillend is en dat de bomen een beperkte toekomstverwachting hebben. Daarnaast geeft verweerder aan dat de populieren ernstige kroonvervorming hebben en dat de kans op het uitbreken van takken, stambreuk of windworp groot is met gevaar voor de omgeving. Snoeien of deels vervangen van de bomen is onderzocht, maar geen realistische optie gebleken waardoor de gemeente niet meer kan voldoen aan de zorgplicht. Verweerder geeft hierbij aan dat de Wageningen universiteit en Research de populieren heeft bestempeld als risicobomen. Gelet op de mate van gevaar dient - ondanks de waarde van de bomen - het verwijderingsbelang te prevaleren. Ten slotte heeft verweerder aangegeven dat aan de kapvergunning een herplantplicht wordt verbonden van 127 bomen.
5. Op 8 september 2020 heeft de adviescommissie bezwaarschriften (de adviescommissie) een advies uitgebracht. In dit advies geeft de adviescommissie - onder meer en samengevat - aan dat bij Gedeputeerde Staten een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming is aangevraagd en verkregen en dat derhalve de bezwaargronden die zien op de aanwezigheid van (beschermde) soorten en biodiversiteit buiten deze procedure vallen. Vervolgens geeft de adviescommissie aan dat zij de afweging van verweerder waarom het belang van het verwijderen van de bomen dient te prevaleren, kan volgen. Hiertoe heeft de adviescommissie aangegeven dat de bomen zorgvuldig zijn geïnventariseerd en dat de bevindingen in rapporten zijn neergelegd, waarbij alle bomen afzonderlijk zijn geïnventariseerd. De adviescommissie geeft aan dat er zorgvuldig onderzoek is gedaan en dat de onderliggende rapporten een helder en concludent beeld schetsen van het belang om de bomen te vellen. Met betrekking tot de Stedelijke Ecologische Structuur geeft de adviescommissie aan dat het feit dat de bomen hier onderdeel van uitmaken niet betekent dat er geen werkzaamheden mogen plaatsvinden. Het vellen van de bomen en het vervangen van deze bomen voor een duurzamere en meer evenwichtige aanplant is, aldus de adviescommissie, niet in strijd met de structuurvisie "Groene pepers". Ten aanzien van de herplantplicht geeft de adviescommissie aan dat verweerder niet gehouden is om precies hetzelfde aantal bomen te herplanten en dat zij het besluit om een herplantplicht op te leggen conform het ontwerp "Herplant Hunzestrook" kan volgen.
5.1
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Hiertoe heeft verweerder - onder verwijzing naar het advies van de adviescommissie - aangegeven dat de door verzoekster ingediende bezwaren die te maken hebben met de Wet natuurbescherming met de verleende ontheffing reeds zijn ondervangen.
Wettelijk kader
6. Artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bepaald dat voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om een houtopstand te vellen of te doen vellen een zodanige bepaling geldt als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning.
7. Op grond van artikel 4:8, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene Plaatselijke Verordening 2009 (APV 2009) wordt onder een houtopstand verstaan één of meer bomen, hakhout of een beplantingsvak van bosplantsoen, (lint)begroeiing (een mix van bomen en/of heesters) met een minimale aaneengesloten oppervlakte van 100m2 en een natuurlijke groeihoogte van > 2 meter.
7.1
In artikel 4.9 van de APV 2009 is bepaald dat het verboden is zonder vergunning van het bevoegd gezag een houtopstand te vellen of te doen vellen.
7.2
Artikel 4.11, eerste lid, van de APV 2009 bepaald dat het bevoegd gezag in beginsel geen kapvergunningen verleent anders dan na een zorgvuldige belangenafweging op basis van de criteria “waardering”, “overlast”, “kwaliteit” en “dringende redenen”. Het tweede lid geeft aan dat het college met betrekking tot de in het vorige lid genoemde criteria en de te maken afweging beleidsregels kan vaststellen.
7.3
In artikel 4.15, eerste lid, van de APV 2009 is bepaald dat tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door bevoegd gezag te geven aanwijzingen moet worden herplant.
8. In artikel 2, eerste lid, van de Beleidsregels APVG Vellen van een houtopstand (de Beleidsregels) is bepaald dat het college een aanvraag om een omgevingsvergunning op het belang voor het behoud van de houtopstand en op het belang voor het verwijderen van de houtopstand toetst. Hierbij toetst het college op de criteria ‘waardering’, ‘overlast’, kwaliteit’ en ‘dringende reden. In de leden 2 tot en met 7 van dit artikel zijn deze criteria vervolgens verder uitgewerkt.
Beoordeling van het geschil
9. Verzoekster betoogt dat zij steeds het overleg heeft gezocht met verweerder om een beperktere ingreep te doen. Verzocht is om alle bomen en houtopstanden te sparen en zo nodig de bomen te kandelaberen. Ter onderbouwing van dit voorstel verwijst verzoekster naar het deskundigenrapport van [deskundige 1] en [deskundige 2] . Daarnaast geeft verzoekster aan dat onvoldoende is onderbouwd dat alle bomen risicobomen zijn. Ook geeft verzoekster aan dat de beoordeling van de bomen op kroonvervorming en gevaarzetting niet in de rapporten van Heldergroen zijn opgenomen en derhalve niet controleerbaar zijn. De noodzaak van het kappen van de bomen is derhalve niet per boom inzichtelijk gemaakt dan wel onderbouwd. Vervolgens geeft verzoekster aan dat indien takbreuk bij een deel van de populieren zou optreden dit niet betekent dat de essen en de andere bomen ook gevaarzettend zouden zijn. Verzoekster geeft aan dat verweerder - mede nu de noodzaak van het vellen niet is aangetoond - er onvoldoende gewicht aan heeft gehecht dat de bomen onderdeel uitmaken van de Stedelijke Ecologische Structuur. In het verlengde hiervan heeft verzoekster aangegeven dat de herplantplicht niet voldoet nu andere boomsoorten worden herplant. Hierbij heeft verzoekster aangegeven dat de herplantplicht slechts is bedoeld als compensatie van verloren gegane ecologische waarden van de te vellen bomen. Ten slotte heeft verzoekster aangegeven dat zij waardering heeft voor de plannen om de Hunze op te waarderen, maar dat dit dient te gebeuren met maximaal behoud van de aanwezige waarden langs alle randen van de Hunze.
10. Anders dan verzoekster kennelijk meent en anders dan op zitting is besproken, blijkt uit bovenstaande bepalingen dat het voor het verlenen van de onderhavige omgevingsvergunning niet noodzakelijk is dat de beoordeling van de te kappen bomen op een individueel niveau, per boom, plaatsvindt. De omgevingsvergunning kan immers voor een houtopstand worden verleend en een houtopstand is in de APVG 2009 omschreven als één of meer bomen, hakhout of een beplantingsvak van bosplantsoen, (lint)begroeiing (een mix van bomen en/of heesters) met een minimale aaneengesloten oppervlakte van 100m2 en een natuurlijke groeihoogte van > 2 meter. Uit deze bepalingen volgt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet dat de omgevingsvergunning slechts per individuele boom kan worden verleend of dat in een houtopstand elke boom afzonderlijk zou moeten worden beoordeeld dan wel voor elke boom afzonderlijk moet worden gemotiveerd dat hij geveld kan worden.
10.1
Vervolgens stelt de voorzieningenrechter vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de Marylandica populieren die in dit deel van de Hunzezone staan op leeftijd zijn en dat hun levensverwachting in beginsel beperkt is. Ook is tussen partijen niet in geschil dat deze populieren de leeftijd hebben bereikt dat zij onverwachts en ongewild zware takken kunnen laten vallen. Met verweerder is de voorzieningenrechter van oordeel dat de kap van de gevaarzettende populieren gerechtvaardigd is. De voorzieningenrechter ziet niet in dat daarbij gekozen had moeten worden voor het kandelaberen van de bomen. De argumenten die verzoekster hiervoor aanvoert zijn ontleend aan ecologische overwegingen maar die maken geen onderdeel uit van het toetsingskader voor het verlenen van de onderhavige omgevingsvergunning.
10.2
De voorzieningenrechter acht het niet onaannemelijk dat door de kap van de gevaarzettende populieren de overblijvende bomen ernstig te lijden zullen hebben. Daarbij is van belang dat de bomen een verminderde kwaliteit hebben, te dicht op elkaar staan en op leeftijd zijn. De voorzieningenrechter begrijpt de stellingen van verweerder, zoals ter zitting nader toegelicht, aldus dat verweerder op de gronden zoals genoemd in de voorgaande zin van oordeel is dat de overblijvende houtopstand op grond van de criteria ‘waardering’ en ‘kwaliteit’ beter vervangen kan worden door een nieuwe gevarieerde en toekomstbestendige houtopstand. De voorzieningenrechter ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat dit standpunt kennelijk onredelijk zou zijn.
11. Verzoekster heeft aangevoerd dat het bestreden besluit voor wat betreft de in de verleende omgevingsvergunning opgenomen herplantplicht geen stand kan houden. Hiertoe heeft verzoekster aangegeven dat er andere bomensoorten worden herplant dan de bomen die geveld worden en dat daarmee andere ecologische waarden worden gerealiseerd.
11.1
Verweerder heeft aangegeven dat in dit deel van de Hunzezone de bomen op korte plantafstand van elkaar staan in een smalle houtopstand. Hierdoor hebben de bomen op dit moment een beperkte ondergrondse en bovengrondse groeiruimte. Voor de herplantverplichting is - gelet op de oppervlakte van het perceel en de benodigde groeiruimte per boom - gekozen voor 127 bomen met een grote mate van aandacht voor de ecologische aspecten van de nieuw te planten boomsoorten. Ter zitting heeft verweerder hieraan toegevoegd dat er bij het herplanten wel een geschikte groeiplaats dient te zijn en dat bij herplant wordt gegaan voor kwaliteit. Met de in de omgevingsvergunning opgenomen herplantplicht volgens het ontwerp "Herplant Hunzestrook" is beoogd om de beplanting van de Hunzezone kwalitatief te herstellen en een bestendig, kwalitatief en ecologisch waardevol begroeide Hunzezone op te leveren. Ter zitting is namens verweerder in aanvulling hierop aangegeven dat het de bedoeling is om de Hunzestrook toekomstig bestendig in te richten.
11.2
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om te oordelen dat verweerder niet in redelijkheid tot de in de verleende omgevingsvergunning opgenomen herplantplicht heeft kunnen komen. Hetgeen verzoekster hiertegen heeft aangevoerd geeft geen aanleiding om te oordelen dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. Hiertoe overweegt de voorzieningenrechter allereerst dat artikel 4.15, eerste lid, van de APV 2009 een discretionaire bevoegdheid betreft van verweerder. De uitoefening van deze bevoegdheid dient door de bestuursrechter terughoudend te worden getoetst. Daarnaast overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Uit de Beleidsregels volgt dat in beginsel voor iedere gevelde houtopstand een herplantplicht voor een nieuwe houtopstand wordt opgelegd. Verweerder heeft toegelicht dat in dit deel van de Hunzezone de bomen op een te korte plantafstand van elkaar staan hetgeen de groeiruimte van de bomen ernstig beperkte. Gelet hierop ligt een herplantplicht van één op één bij een gelijkblijvende oppervlakte in dit geval niet voor de hand. Hierbij betrekt de voorzieningenrechter eveneens dat verweerder ter zitting heeft toegelicht dat met de herplantplicht volgens het ontwerp 'Herplant Hunzestrook' gezorgd wordt voor een toekomst bestendig bomenbestand. Daarnaast betrekt de voorzieningenrechter bij zijn oordeel eveneens dat verzoekster onvoldoende heeft weersproken dat de bomen in dit deel van de Hunzezone te dicht op elkaar geplant stonden. Ook het door verzoekster ingenomen standpunt dat het nog wel 50 jaar kan door duren voordat de bomen in dit deel van de Hunzezone weer op niveau zijn acht de voorzieningenrechter onvoldoende onderbouwd. Hierbij betrekt de voorzieningenrechter dat vergunninghouder ter zitting heeft toegelicht dat de bomen die worden herplant al 6 tot 8 meter hoog zijn en dat het de bedoeling is dat de zone zo snel mogelijk weer hersteld is. Hierbij is eveneens aangegeven dat de bomen met grote kranen worden verwijderd en deel voor deel netjes en zorgvuldig uit de groenstrook worden verwijderd met respect voor het aanwezige groen.
12. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zal het besluit van verweerder, eventueel na aanvulling van de motivering, in stand kunnen blijven zodat er geen grond is voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek zal daarom worden afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.L. Vucsán, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.I. Havinga, griffier, op 9 november 2020. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.