In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 14 oktober 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot vervangende toestemming voor de erkenning van de minderjarige [minderjarige 2]. De man, die de verwekker van het kind is, heeft op 6 december 2019 een verzoekschrift ingediend. De vrouw, die het ouderlijk gezag over de kinderen heeft, heeft bezwaar gemaakt tegen de erkenning, omdat dit zou leiden tot een wijziging van de achternaam van [minderjarige 2]. De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de belangen van zowel de man als de vrouw, en de impact van de naamswijziging op de sociaal-psychologische en emotionele ontwikkeling van het kind.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de man al de oudste dochter, [minderjarige 1], heeft erkend en dat de achternaam van de kinderen in overeenstemming moet zijn met de naam van de vader, zoals bepaald in artikel 1:5 lid 8 BW. De bijzondere curator heeft in haar advies aangegeven dat de wijziging van de achternaam niet in het belang van [minderjarige 2] is, maar de rechtbank oordeelt dat de bezwaren onvoldoende zijn onderbouwd. De rechtbank concludeert dat het belang van de erkenning en de juridische relatie tussen de man en [minderjarige 2] zwaarder weegt dan de mogelijke emotionele impact van de naamswijziging.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek om vervangende toestemming tot erkenning toegewezen, waarbij de naam van [minderjarige 2] zal worden gewijzigd in de achternaam van de vader. De beslissing is genomen met inachtneming van de belangen van het kind en de juridische werkelijkheid, en de rechtbank heeft de verdere beslissingen aangehouden zoals eerder bepaald in een tussenbeschikking.