ECLI:NL:RBNNE:2020:3767

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 oktober 2020
Publicatiedatum
2 november 2020
Zaaknummer
17/170356
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek vervangende toestemming erkenning van een minderjarige met gevolgen voor de achternaam

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 14 oktober 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot vervangende toestemming voor de erkenning van de minderjarige [minderjarige 2]. De man, die de verwekker van het kind is, heeft op 6 december 2019 een verzoekschrift ingediend. De vrouw, die het ouderlijk gezag over de kinderen heeft, heeft bezwaar gemaakt tegen de erkenning, omdat dit zou leiden tot een wijziging van de achternaam van [minderjarige 2]. De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de belangen van zowel de man als de vrouw, en de impact van de naamswijziging op de sociaal-psychologische en emotionele ontwikkeling van het kind.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de man al de oudste dochter, [minderjarige 1], heeft erkend en dat de achternaam van de kinderen in overeenstemming moet zijn met de naam van de vader, zoals bepaald in artikel 1:5 lid 8 BW. De bijzondere curator heeft in haar advies aangegeven dat de wijziging van de achternaam niet in het belang van [minderjarige 2] is, maar de rechtbank oordeelt dat de bezwaren onvoldoende zijn onderbouwd. De rechtbank concludeert dat het belang van de erkenning en de juridische relatie tussen de man en [minderjarige 2] zwaarder weegt dan de mogelijke emotionele impact van de naamswijziging.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek om vervangende toestemming tot erkenning toegewezen, waarbij de naam van [minderjarige 2] zal worden gewijzigd in de achternaam van de vader. De beslissing is genomen met inachtneming van de belangen van het kind en de juridische werkelijkheid, en de rechtbank heeft de verdere beslissingen aangehouden zoals eerder bepaald in een tussenbeschikking.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rekestnummer: C/17/170356 / FA RK 19-1460
beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 14 oktober 2020
inzake
[naam],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen de man,
tegen
[naam],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen de vrouw,
advocaat mr. D.M. Leutenegger, kantoorhoudende te Bolsward.
De rechtbank merkt als belanghebbende aan:
Mr. P. Rijnsburger,
wonende te Leeuwarden,
hierna ook te noemen bijzondere curator.
De rechtbank merkt als informant aan:
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, hierna te noemen de Gecertificeerde Instelling (GI), gevestigd te Amsterdam.

1.Procesverloop

1.1.
De man heeft op 6 december 2019 een verzoekschrift ingediend strekkende tot het verlenen van een vervangende toestemming tot erkenning van [minderjarige 2] , het belasten met het gezamenlijk ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en het bepalen van een omgangsregeling.
1.2.
Het procesverloop blijkt verder uit de beschikking van 3 juni 2020, in welke beschikking de rechtbank het verzoek tot vervangende toestemming erkenning van [minderjarige 2] heeft aangehouden, zodat de bijzondere curator alsnog de mogelijkheid kreeg geboden om met [minderjarige 2] in gesprek te gaan over het verzoek, en de rechtbank hier vervolgens over te rapporteren. De verzoeken van de man betreffende het gezamenlijk gezag en omgangsregeling zijn in afwachting van de uitkomsten van de Raad voor de Kinderbescherming, verwezen naar de pro forma zitting van 3 december 2020.
1.3.
Op 7 juli 2020 heeft de rechtbank het advies van de bijzondere curator ontvangen. Op dat advies is op 14 juli 2020 door mr. Leutenegger gereageerd.
1.4.
Mr. Rauwerda heeft zich met ingang van 15 september 2020 onttrokken.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad, uit welke relatie de volgende minderjarigen zijn geboren:
- [naam] (hierna ook: [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedag] 2001 te [geboorteplaats] ,
- [naam] (hierna ook: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedag] 2013 te [geboorteplaats] .
2.2.
De vrouw is belast met het ouderlijk gezag over voornoemde kinderen. De man heeft [minderjarige 1] erkend. De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de vrouw.

3.Het advies van de bijzondere curator

3.1.
De bijzondere curator heeft in haar brief van 7 juli 2020 aangegeven dat zij met [minderjarige 2] heeft gesproken over het verzoek van de man tot vervangende toestemming tot erkenning. De bijzondere curator heeft aangegeven dat toewijzing van het verzoek van rechtswege leidt tot wijziging van [minderjarige 2] 's geslachtsnaam. [minderjarige 2] is gevraagd wat hij van daarvan zou vinden en daarop heeft hij aan de bijzondere curator te kennen gegeven dit niet leuk te vinden. De bijzondere curator is nadat zij de voor- en nadelen afgewogen heeft, tot de conclusie gekomen dat wijziging van geslachtsnaam niet in het belang van [minderjarige 2] is, nu daardoor het risico bestaat dat hij wordt belemmerd in zijn evenwichtige, sociaal- psychologische en emotionele ontwikkeling. [minderjarige 2] is op een leeftijd dat hij zich bewust is van zijn geslachtsnaam die hij draagt en verbindt daar ook zijn identiteit aan. Het wordt op deze leeftijd voor [minderjarige 2] te ingrijpend geacht als vanwege de vervangende toestemming voor erkenning zijn achternaam moet wijzigen. Dit is niet in zijn belang en weegt zwaarder dat het belang van hem bij het tot stand komen van een familierechtelijke betrekking. Het verzoek dient om die reden dan ook afgewezen te worden. Wanneer er een oplossing mogelijk zou zijn voor het voorkomen van wijziging van de geslachtsnaam dan zijn er geen bezwaren tegen het verzoek van de man en zou het advies van de bijzondere curator zijn om de man deze toestemming te verlenen.

4.Het standpunt van de vrouw

4.1.
Door en namens de vrouw is bij brief van 14 juli 2020 aangegeven dat het belang van [minderjarige 2] om zijn eigen identiteit te behouden, door zijn geslachtsnaam te blijven voeren, zwaarder moet wegen dan het verzoek van de man tot vervangende toestemming erkenning. De vrouw vreest dat [minderjarige 2] in zijn sociaal- psychologische en emotionele ontwikkeling wordt geschaad op het moment dat erkenning ertoe zou leiden dat [minderjarige 2] zijn achternaam wordt gewijzigd. Bovendien zijn de contacten tussen [minderjarige 2] en de man broos en vreest de vrouw dat [minderjarige 2] het de man kwalijk gaat nemen als zijn geslachtsnaam door de erkenning zal worden gewijzigd. De vrouw verzoekt de rechtbank om het advies van de bijzondere curator te volgen en om het verzoek van de man tot vervangende toestemming voor erkenning af te wijzen.

5.De verdere beoordeling

5.1.
Het verzoek dient getoetst te worden aan het bepaalde in artikel 1:204, derde lid, van
het Burgerlijk Wetboek (BW). Op grond hiervan kan de toestemming van de moeder wier
kind de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, op verzoek van de persoon die het
kind wil erkennen, door de toestemming van de rechtbank worden vervangen, tenzij dit de
belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of een
evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang
komt, mits deze persoon:
a. de verwekker van het kind is, of
b. de biologische vader van het kind is, die niet de verwekker is en in een nauwe
persoonlijke betrekking staat tot het kind.
5.2.
De rechtbank stelt voorop dat als uitgangspunt te gelden heeft dat zowel het kind als de verwekker er recht op heeft dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking. Dit uitgangspunt vloeit mede voort uit artikel 7 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK). Het belang en het recht van de verwekker op erkenning van het kind moet worden afgewogen tegenover de belangen van de moeder en het kind bij niet-erkenning.
5.3.
De wet geen ruimte biedt voor de man om [minderjarige 2] te erkennen zónder dat dit tot gevolg heeft dat de geslachtsnaam van [minderjarige 2] wordt gewijzigd in [naam vader] . Uit de stukken is immers gebleken dat de man [minderjarige 1] , de oudste dochter van partijen, al heeft erkend en dat partijen toentertijd ervoor hebben gekozen om [minderjarige 1] de geslachtsnaam van de man te geven, zijnde [naam vader] . Op grond van het bepaalde in artikel 1:5, achtste lid van het BW geldt deze naam ook van toepassing is voor alle volgende kinderen van de ouders die erkend zijn. De ratio van de bepaling is, zo volgt ook uit de toelichting, de eenheid van naam binnen een gezin. Omdat deze bepaling van dwingrechtelijke aard is bestaat er geen bevoegdheid om hiervan af te wijken, ook niet in bijzondere gevallen (onder andere Gerechtshof
's Hertogenbosch 11 december 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:5227). Dit betekent dat indien de rechtbank overgaat tot het verlenen van vervangende toestemming tot erkenning, de geslachtsnaam van [minderjarige 2] gaat wijzigen van [minderjarige 2] [naam moeder] in [minderjarige 2] [naam vader] .
5.4.
De rechtbank stelt vast dat de man de verwekker is van [minderjarige 2] en dat afgezien van de geslachtsnaamwijziging die het gevolg zal zijn van erkenning door de man er geen inhoudelijke bezwaren zijn tegen erkenning.
5.5.
De afweging waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet betreft dan ook uitsluitend de vraag of het door de moeder en de bijzonder curator gestelde risico dat [minderjarige 2] wordt belemmerd in zijn evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling wanneer zijn geslachtsnaam wordt gewijzigd eraan in de weg staat dat aan de man vervangende toestemming tot erkenning wordt verleend. Het is aan de moeder en of de bijzonder curator om hieromtrent voldoende te stellen, en zo nodig te onderbouwen. De rechtbank is van oordeel dat zowel door de vrouw als de bijzondere curator in onderhavige zaak onvoldoende gesteld hebben om aan te nemen dat door de naamswijziging [minderjarige 2] in zijn evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling zal worden belemmerd. Dat [minderjarige 2] een naamswijziging ingrijpend vindt en als 'niet leuk' bestempelt, begrijpt de rechtbank. Echter, de uiting dat een naamswijziging 'niet leuk' is, betekent nog niet dat de sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [minderjarige 2] in gevaar komt. De rechtbank neemt daarbij ook in ogenschouw dat [minderjarige 2] zeven jaar oud is, en dat over het algemeen op die leeftijd de achternaam voor een kind nog een betrekkelijk kleine rol speelt en kinderen nog redelijk flexibel zijn ten aanzien van wijzigingen.
5.6.
Naar het oordeel van de rechtbank is het in het belang van [minderjarige 2] (en de man) dat de man, ook juridisch gezien, een plaats krijgt in het leven van [minderjarige 2] zodat de juridische werkelijkheid in overeenstemming wordt gebracht met de feitelijke werkelijkheid. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het belang van [minderjarige 2] als de man dat hun relatie wordt erkend als een familierechtelijke betrekking zwaarder weegt dan het mogelijk (tijdelijk) ongemak dat voor de vrouw en [minderjarige 2] te verwachten is van de wijziging van de geslachtsnaam. Mocht [minderjarige 2] daadwerkelijk hinder ondervinden van het wijziging van de geslachtsnaam, dan is het aan partijen om hem hierin zo goed mogelijk te begeleiden en te ondersteunen.
5.7.
Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank het verzoek om vervangende toestemming tot erkenning te verlenen, toewijst.

6.Beslissing

De rechtbank:
6.1.
verleent vervangende toestemming als bedoeld in artikel 1:204, derde lid van het BW tot erkenning van de minderjarige [naam] , geboren op [geboortedag] 2013 te Leeuwarden, als zijn kind;
6.2.
houdt iedere verdere beslissing aan, zoals bepaald in de tussenbeschikking van 3 juni 2020.
Deze beschikking is gegeven te Leeuwarden door mr. G.J. Baken lid van de kamer, tevens kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op
woensdag 14 oktober 2020in tegenwoordigheid van de griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat. worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden
fn: 704