Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
1.[eiser],
[eiseres 1],
1.[gedaagde 1]
1.De procedure
- het vonnis in incident van 11 maart 2020,
- de akte van [gedaagden] met producties op de rolzitting van 20 mei 2020,
- de antwoordakte van [eisers] met producties op de rolzitting van 15 juli 2020.
2.De verdere beoordeling
Vooraf
onderhandse verkoopwaarde. Van belang daarbij heeft de rechtbank geacht dat Aannemingsbedrijf [eiser] - waar vanuit de (meeste) bedrijfsactiviteiten plaatsvonden - op het moment van de onrechtmatige toe-eigening reeds in staat van faillissement was verklaard. Van voortzetting van de bedrijfsactiviteiten was sindsdien geen sprake meer, zodat (onderhandse) verkoop van het Materieel Actief dat in eigendom was van [eiseres 4] of [eiseres 2] op dat moment het meest voor de hand lag.
onderhandse verkoopwaarde bij gelijkblijvende bestemming en gebruikgewaardeerd op in totaal € 1.601.270,00. De 126 goederen waarvan [eisers] de eigendom van [eiseres 2] en [eiseres 4] heeft aangetoond, hebben volgens dit rapport een onderhandse verkoopwaarde van € 980.470,00. In het rapport is de waarderingsmaatstaf gedefinieerd als:
"De te verwachten opbrengst bij onderhandse verkoop van het samenstel der getaxeerde zaken, na een goed voorbereide aanbieding, indien een serieuze gegadigde zich aandient die de bedrijfsactiviteiten vanuit de huidige locatie wenst voort te zetten en die daartoe tevens het immateriële actief kan verkrijgen en de onroerende zaken of huurovereenkomst(en) onder marktconforme condities kan verkrijgen dan wel voortzetten, waarbij alle van overheidswege benodigde vergunningen en/of certificeringen zullen worden verleend of verlengd."
onderhandse verkoopwaardeworden gewaardeerd, maar naar
liquidatiewaarde, zoals gedaan in het rapport van Troostwijk van augustus 2016. De waardering door NTAB is volgens [gedaagden] daarnaast niet onafhankelijk en te hoog ingeschat. Hij wijst er daarbij op dat twee volvo dumpers beide zijn getaxeerd op € 38.000,00 en dat deze waardering erg afwijkt van wat de roerende zaken daadwerkelijk hebben opgeleverd. Daarnaast wijst hij op een groot aantal goederen dat in de periode tussen 1967 en 2005 is aangeschaft. Die goederen zouden volgens NTAB in waarde zijn gestegen of slechts in een beperkte mate in waarde zou zijn gedaald. Deze merkwaardige resultaten maken dat de taxatie volgens [gedaagden] niet serieus is te nemen.
de onderhandse verkoopwaardeeen juiste maatstaf is voor de waardering van het Materieel Actief. In het door [gedaagden] aangehaalde rapport van Troostwijk van 1 augustus 2016 (productie 43) is (een deel van) het Materieel Actief gewaardeerd naar liquidatiewaarde waaronder is verstaan
"het bedrag dat een zaak binnen een redelijke termijn en bij een gedwongen openbare verkoop, op een door de wet voorgeschreven wijze, na de beste voorbereiding en aanbieding op de voor de aard van de zaken gebruikelijke wijze, zal kunnen opbrengen.". De rechtbank ziet niet in waarom deze maatstaf gehanteerd zou moeten worden. Van een (dreigende) gedwongen openbare verkoop was geen sprake.
onderhandse verkoopwaarde bij gelijkblijvende bestemming en gebruik. Volgens [gedaagden] is een dergelijke
"going concern"waardering niet aan de orde omdat er sprake is van bedrijfsbeëindiging, waarbij goederen afzonderlijk worden verkocht. De rechtbank is van oordeel dat NTAB inderdaad niet de juiste waarderingsmaatstaf heeft gehanteerd voor zover in die waarderingsmaatstaf is uitgegaan van een gelijkblijvende bestemming en gebruik, waarbij gezien de gebruikte definitie er vanuit wordt gegaan dat de onderneming op dezelfde locatie wordt voortgezet met gebruikmaking van het onroerend goed. Daarvan was geen sprake meer. Op het moment dat [gedaagden] het Materieel Actief ontvreemdde, was het Aannemingsbedrijf [eiser], waar vanuit de werkzaamheden plaatsvonden, al failliet en was de bedrijfsvoering - ook van de andere entiteiten - stilgelegd. Het onroerend goed is uiteindelijk executoriaal verkocht. Een doorstart van het Materieel Actief dat van [eiseres 2] of [eiseres 4] was op de huidige locatie was daarmee ook in de hypothetische situatie dat [gedaagden] de goederen niet had ontvreemd, niet meer aan de orde. De rechtbank gaat er vanuit dat [eisers] in die situatie de goederen onderhands had verkocht - afhankelijk van de marktomstandigheden - in geheel of in delen aan een redelijk handelend koper. Om de omvang van de schade die [eisers] heeft geleden te begroten, moet naar het oordeel van de rechtbank een waarderingsmaatstaf worden gebruikt die hierbij aansluit.
De rechtbank verzoekt u daarbij een waarderingsmaatstaf te kiezen die aansluit bij de situatie waarin de goederen - afhankelijk van de marktomstandigheden - in geheel of in delen,
onderhands worden verkocht aan een redelijk handelend koper.
De rechtbank verzoekt u te motiveren waarom deze waarderingsmaatstaf daarvoor geschikt is. Voor zover er meerdere waarderingsmaatstaven zijn die gebruikt zouden kunnen worden, verzoekt de rechtbank u naar beide maatstaven te waarderen en aan te geven waarin het verschil zit.
Voor zover er een verschil is tussen waardering van de afzonderlijke delen en het geheel, verzoekt de rechtbank u uit te gaan van de hoogste waardering.
vervolgens bij afzonderlijke aktemogen uitlaten over de persoon van de deskundige en de aan hem te stellen vragen. Partijen dienen de concept aktes over de benoeming van de deskundige uiterlijk een week vóór de roldatum naar elkaar te sturen, zodat in de definitieve akte op de akte van de wederpartij gereageerd kan worden.
3.De beslissing
18 november 2020voor het nemen van een akte door beide partijen over hetgeen is vermeld onder 2.27,