ECLI:NL:RBNNE:2020:350

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 januari 2020
Publicatiedatum
30 januari 2020
Zaaknummer
C/18/193605 / HA ZA 19-157
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg non-concurrentiebeding volgens de Haviltex-maatstaf en de matiging van de contractuele boete

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 29 januari 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en [gedaagde] over de uitleg van een non-concurrentiebeding in een koopovereenkomst. [eiser] had van [gedaagde] de webshop Travelasurprise.com gekocht, waarbij een non-concurrentiebeding was opgenomen dat [gedaagde] verbood om gedurende drie jaar na de overdracht van de webshop vergelijkbare activiteiten te ontplooien. Na de overdracht heeft [gedaagde] echter een nieuwe webshop, SurpriseSki.com, ontwikkeld en aangeboden, wat door [eiser] werd gezien als een schending van het non-concurrentiebeding.

De rechtbank heeft de uitleg van het non-concurrentiebeding beoordeeld aan de hand van de Haviltex-maatstaf, waarbij de bedoeling van partijen centraal staat. De rechtbank oordeelde dat het non-concurrentiebeding niet alleen betrekking had op het exploiteren van vergelijkbare webshops, maar ook op het ontwikkelen en te koop aanbieden van dergelijke webshops. Dit leidde tot de conclusie dat [gedaagde] het non-concurrentiebeding had geschonden.

Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van [eiser] tot betaling van een contractuele boete van € 25.000,00, vermeerderd met € 1.000,00 per dag dat de inbreuk voortduurt, toegewezen. [gedaagde] had verzocht om matiging van de boete, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende gronden waren voor matiging. De rechtbank heeft de boete vastgesteld op € 32.000,00, inclusief de verhoging voor de dagen dat de inbreuk heeft voortgeduurd. Tevens zijn de buitengerechtelijke kosten en proceskosten toegewezen, met wettelijke rente over de toegewezen bedragen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/193605 / HA ZA 19-157
Vonnis van 29 januari 2020
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats] ,
eiser,
advocaat mr. I. Grijpma te Leeuwarden,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. J. Keekstra te Groningen.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 16 oktober 2019 en de daarin genoemde stukken;
- de akte overlegging producties binnengekomen bij de rechtbank op 3 december 2019 van de zijde van [eiser] ;
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen gehouden op 17 december 2019.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3.
De advocaat van [eiser] - mr. I Grijpma - heeft gereageerd op de inhoud van het proces-verbaal van de comparitie van 17 december 2019 dat buiten de aanwezigheid van partijen is opgemaakt. Nu [gedaagde] de gemaakte opmerking niet heeft betwist en de rechtbank die onderschrijft, dient genoemd proces-verbaal op de in de daaraan gehechte reactie van mr. Grijpma aangegeven wijze als gecorrigeerd te worden beschouwd.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft de webshop Travelasurprise.com ontwikkeld en geëxploiteerd. Travelasurprise.com is gebouwd en ingericht voor de verkoop van verrassingsreizen op het gebied van stedentrips. [gedaagde] heeft de webshop ter overname aangeboden op de website webshopovername.nl.
2.2.
Op 3 februari 2019 is tussen partijen een koopovereenkomst tot stand gekomen waarbij [eiser] van [gedaagde] voor een bedrag van € 30.000,00 de activa met betrekking tot de webshop/onderneming Travelasurprise.com heeft gekocht, bestaande uit de domeinnamen, e-mailadres(sen), website inclusief inhoud en alle benodigde documentatie en verdere gegevens. De webshop is op 8 februari 2019 overgedragen aan [eiser] .
2.3.
In de hiervoor genoemde koopovereenkomst is - voor zover van belang - het volgende opgenomen:
'Non-concurrentiebeding
 Verkoper verbindt zich jegens Koper te onthouden van activiteiten in enkel Nederland en België, in welke vorm of hoedanigheid dan ook, die vergelijkbaar zijn of concurreren met de Webshop, gedurende een periode van 3 (drie) jaar na de Leveringsdatum.
 In geval van een inbreuk op de in het voorgaande Artikel omschreven verplichting door Verkoper, verbeurt Verkoper aan Koper een direct opeisbare boete ter hoogte EUR 25.000,- (zegge: vijfentwintig duizend euro) voor iedere inbreuk alsmede een direct opeisbare boete van EUR 1.000 (zegge: duizend euro) voor iedere dag dat de inbreuk voortduurt, zonder dat een ingebrekestelling of gerechtelijke tussenkomst vereist is.'
2.4.
Na de leveringsdatum van de webshop Travelasurprise.com heeft [gedaagde] een nieuwe webshop ontwikkeld met de domeinnaam SurpriseSki.com. SurpriseSki.com is gebouwd en ingericht voor de verkoop van verrassingsreizen op het gebied van wintersport- en skireizen. De webshop is door [gedaagde] op 28 mei 2019 op de website webshopovername.nl ter overname aangeboden.
2.5.
Op 17 juni 2019 is [eiser] de webshop SurpriseSki.com onder ogen gekomen. Diezelfde dag heeft [eiser] [gedaagde] aangeschreven en [gedaagde] gesommeerd de onder het non-concurrentiebeding overeengekomen verschuldigde boete van € 25.000,00 te betalen voor 21 juni 2019, bij gebreke waarvan deze nadien verhoogd zal worden met
€ 1.000,00 per dag.
2.6.
De advocaat van [eiser] heeft [gedaagde] bij brief van 25 juni 2019 gesommeerd om per direct het gebruik van de webshop SurpriseSki.com te staken en gestaakt te houden. Tevens is [gedaagde] gesommeerd om binnen 15 dagen na ontvangst van de brief € 29.000,00 te betalen, bestaande uit de opeisbare boete ter hoogte van € 25.000,00 verhoogd met
€ 1.000,00 per dag te rekenen vanaf 21 juni 2019 tot en met 25 juni 2019.
2.7.
Op 25 juni 2019 heeft [gedaagde] de webshop SupriseSki.com offline gehaald en onbereikbaar gemaakt.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis - voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - [gedaagde] veroordeelt om aan [eiser] te betalen:
een bedrag van € 34.000,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 11 juli 2019, althans vanaf een door de rechtbank te bepalen datum, tot aan de dag van de algehele voldoening;
een bedrag van €1.055,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 15 dagen na het te wijzen vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
een bedrag van € 157,00 aan nakosten zonder betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis, te vermeerderen met € 82,00 in geval van betekening, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 15 dagen na het te wijzen vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
de proceskosten in deze zaak, waaronder begrepen de beslagkosten ad € 795,91, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 15 dagen na het te wijzen vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van de op hem rustende verbintenis voortvloeiende uit het non-concurrentiebeding in de koopovereenkomst ex artikel 6:74 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Hiertoe heeft [eiser] aangevoerd dat [gedaagde] anders dan in het non-concurrentiebeding is opgenomen zich niet heeft onthouden van alle activiteiten die vergelijkbaar zijn of concurreren met de webshop Travelasurprise.com gedurende een periode van drie jaar na 8 februari 2019 door de webshop SupriseSki.com te exploiteren dan wel deze webshop te ontwikkelen en te koop aan te bieden.
3.3.
De conclusie van [gedaagde] strekt tot afwijzing van de vordering van [eiser] , althans de vordering te matigen al dan niet op grond van artikel 6:94 BW lid 1 BW, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten, te vermeerderen met de nakosten alsmede te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten indien deze niet binnen een termijn van 14 dagen na het in deze zaak te wijzen vonnis door [eiser] aan [gedaagde] zijn voldaan. [gedaagde] heeft ten verwere aangevoerd dat het non-concurrentiebeding ziet op het exploiteren van vergelijkbare webshops. Nu [gedaagde] de webshop SupriseSki.com nimmer heeft geëxploiteerd, is dan ook geen sprake van schending van het non-concurrentiebeding aan zijn zijde.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Partijen zijn verdeeld over het antwoord op de vraag of sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de op [gedaagde] rustende verplichtingen voortvloeiende uit de koopovereenkomst doordat [gedaagde] het non-concurrentiebeding heeft geschonden. In het bijzonder verschillen partijen van mening omtrent de uitleg van het non-concurrentiebeding, namelijk of het non-concurrentiebeding enkel ziet op het exploiteren van vergelijkbare of concurrerende webshops - zoals wordt gesteld door [gedaagde] - dan wel dat het beding ruimer dient te worden opgevat en tevens omvat het ontwikkelen en te koop aanbieden van vergelijkbare of concurrerende webshops - zoals wordt gesteld door [eiser] .
4.2.
De rechtbank stelt bij haar beoordeling voorop dat de beantwoording van de vraag of het non-concurrentiebeding naast het exploiteren van vergelijkebare of concurrerende webshops tevens het ontwikkelen en te koop aanbieden van vergelijkbare of concurrerende webshops omvat, een kwestie is van uitleg aan de hand van de Haviltex-maatstaf. Deze maatstaf houdt in dat het bij de uitleg van contractsbepalingen niet aankomt op een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van het contract, maar op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, waarbij mede van belang kan zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht (HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158 ). Voorts is van belang wie de onderhavige overeenkomst geredigeerd heeft. Eventuele onduidelijkheden in de overeenkomst zullen volgens vaste jurisprudentie in beginsel in het nadeel werken van de partij die de overeenkomst heeft opgesteld (HR 1 juli 1977, ECLI:NL:PHR:1977:AB7021).
4.3.
Hoewel in voorkomende gevallen de taalkundige uitleg van een overeenkomst van groot belang is, zoekt de rechtbank in deze zaak met name aansluiting bij de bedoeling van partijen. Hierbij acht de rechtbank van belang dat de in deze zaak onderhavige overeenkomst niet bedoeld is om de rechtspositie van derden te beïnvloeden, de overeenkomst van beperkte omvang en gedetailleerdheid is en de overeenkomst niet specifiek voor de verkoop van de webshop Travelasurpirse.com is opgesteld, maar slechts een algemeen modelovereenkomst beschikbaar op het internet betreft. De formulering van de koopovereenkomst en het daarin opgenomen non-concurrentiebeding is dan ook niet op voorhand bewust doordacht teneinde deze af te stemmen op de inhoud van de transactie. De rechtbank houdt bij haar beoordeling voorts rekening met de volgende omstandigheden.
4.4.
In de koopovereenkomst is met betrekking tot het non-concurrentiebeding het volgende opgenomen: 'Verkoper verbindt zich jegens Koper te onthouden van activiteiten in enkel Nederland en België, in welke vorm of hoedanigheid dan ook, die vergelijkbaar zijn of concurreren met de Webshop, gedurende een periode van 3 (drie) jaar na de Leveringsdatum.' De rechtbank is van oordeel dat uit deze bewoording niet zonder meer de eenduidige conclusie kan volgen dat het non-concurrentiebeding enkel ziet op het
exploiterenvan vergelijkbare of concurrerende webshops. Indien partijen een dergelijke bedoeling voor ogen hadden, had het voor de hand gelegen om dit specifiek op te nemen in het non-concurrentiebeding. Hiertoe zijn partijen niet overgegaan.
4.5.
Ter comparitie heeft [gedaagde] verklaard dat de reden voor de verkoop van de webshop Travelasurprise.com is gelegen in het feit dat het exploiteren van webshops niet bij hem paste en dat hij zich bezig wilde gaan houden met de technische kant van webshops. De rechtbank begrijpt dit als het ontwikkelen en verkopen van webshops. Beide partijen hebben verklaard dat [gedaagde] dit voornemen niet kenbaar heeft gemaakt aan [eiser] . De rechtbank acht het niet onwaarschijnlijk dat in het geval [gedaagde] [eiser] hieromtrent had geïnformeerd, de koopovereenkomst en het daarbij behorende non-concurrentiebeding niet tot stand was gekomen althans in een aangepaste vorm tot stand was gekomen. Het betrof immers relevante informatie die mogelijk consequenties zou kunnen hebben voor [eiser] . Van [gedaagde] mocht dan ook verwacht worden dat hij deze informatie deelde met [eiser] . Daarnaast is noch gesteld noch gebleken dat indien [gedaagde] [eiser] wel in kennis had gesteld van zijn voornemen, [gedaagde] mocht verwachten dat [eiser] met de thans aan de orde zijnde koopovereenkomst en non-concurrentiebeding zou hebben ingestemd.
4.6.
De rechtbank hecht voorts belang aan het feit dat [gedaagde] de overeenkomst zelf heeft 'opgesteld' (in casu een modelovereenkomst van internet heeft gehaald) en deze aan [eiser] heeft doen toekomen. Aangezien [gedaagde] ten tijde van het tot stand komen van de koopovereenkomst zelf al wist dat hij zich bezig wilde gaan houden met het ontwikkelen en verkopen van webshops, het ook op zijn weg had gelegen het non-concurrentiebeding dusdanig beperkt op te stellen in die zin dat het non-concurrentiebeding enkel expliciet betrekking zou hebben op het exploiteren van vergelijkbare of concurrerende webshops. Dit heeft hij achterwege gelaten. Opgeworpen onduidelijkheden in de koopovereenkomst en daarmee ook in het non-concurrentiebeding dienen dan ook - met inachtneming van de hiervoor aangehaalde jurisprudentie - voor rekening te komen van [gedaagde] als opsteller van de desbetreffende overeenkomst.
4.7.
Al het voorgaande in overweging nemende, is de rechtbank van oordeel dat het onderhavige non-concurrentiebeding tevens ziet op het ontwikkelen en te koop aanbieden van vergelijkbare of concurrerende webshops. Nu [gedaagde] heeft erkend dat hij na de leveringsdatum van de webshop Travelasurprise.com de webshop SurpriseSki.com heeft ontwikkeld en te koop heeft aangeboden, heeft [gedaagde] het non-concurrentiebeding geschonden. De vraag of [gedaagde] de webshop SupriseSki.com daadwerkelijk heeft geëxploiteerd - zoals aan de orde is gekomen in de stukken en ter comparitie - kan gelet op het voorgaande dan ook onbeantwoord blijven. Derhalve is sprake van een tekortkoming in de nakoming van de op [gedaagde] rustende verbintenis voortvloeiende uit het non-concurrentiebeding in de koopovereenkomst. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [eiser] in beginsel aanspraak kan maken op de direct opeisbare boete ter hoogte van
€ 25.000,00 alsmede de direct opeisbare boete van € 1.000,00 voor iedere dag dat de inbreuk voortduurt. [gedaagde] heeft echter een beroep gedaan op de bevoegdheid van de rechter om de boete te matigen ex artikel 6:94 lid 1 BW.
4.8.
Ter onderbouwing van het beroep op matiging is aan de zijde van [gedaagde] aangevoerd dat [eiser] geen schade heeft geleden als gevolg van de overtreding, [gedaagde] geen profijt heeft gehad van de overtreding, de overtreding slechts van korte duur is geweest, sprake is van wanverhouding tussen het boetebedrag en de door [eiser] betaalde koopsom alsmede dat rekening dient te worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van [gedaagde] waaronder zijn jonge leeftijd en onervarenheid. [eiser] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen het matigingsberoep. Daartoe heeft [eiser] onbetwist aangevoerd dat het non-concurrentiebeding waarin de boete is opgenomen de functie heeft van het op voorhand fixeren van de schade. Tevens heeft [eiser] aangevoerd dat beide partijen als professionele partijen kunnen worden aangemerkt en dat geen sprake is van een wanverhouding tussen partijen. Noch zou toepassing van het boetebeding leiden tot een buitensporig onaanvaardbaar resultaat volgens [eiser] .
4.9.
De in artikel 6:94 lid 1 BW opgenomen maatstaf dat voor matiging slechts grond kan zijn indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist, brengt mee dat de rechter pas van zijn bevoegdheid tot matiging gebruik mag maken als de toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt. Daarbij zal de rechter niet alleen moeten letten op de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen (HR 16 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:207 en HR 27 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ6638).
4.10.
Uit de hiervoor aangehaalde arresten volgt dat de rechter de matigingsbevoegdheid met terughoudendheid dient toe te passen. Bij het toepassen ervan moet de rechter aan de hand van alle omstandigheden van het geval beoordelen of de onverkorte gebruikmaking van het boetebeding tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat zou leiden. De verhouding van de boete tot de geleden schade is daarbij een belangrijk maar niet een doorslaggevend criterium.
4.11.
Gegeven de (terughoudende) maatstaf is de rechtbank van oordeel dat door [gedaagde] onvoldoende feiten of omstandigheden zijn aangevoerd op grond waarvan de overeengekomen boete gematigd zou moeten worden. De rechtbank is met [eiser] van oordeel dat het onderhavige boetebeding de functie heeft van het op voorhand fixeren van de schade. Een boetebeding beoogt partijen rechtszekerheid te verschaffen en een gang naar de rechter te voorkomen. Uitgangspunt is dat partijen de vrijheid hebben om het boetebeding zo in te richten als zij wensen en dat deze partijafspraak leidend is. In de persoonlijke omstandigheden van [gedaagde] waaronder zijn leeftijd en de gestelde onervarenheid, ziet de rechtbank geen aanleiding om over te gaan tot matiging. Voor zowel [eiser] als [gedaagde] geldt dat dit hun eerste transactie op het gebied van de verkoop dan wel aankoop van een webshop was. Van een wanverhouding tussen de partijen ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst is dan ook geen sprake. Partijen dienen als gelijkwaardig te worden aangemerkt en kunnen beiden in staat geacht worden de strekking van het boetebeding te begrijpen. Zij wisten derhalve waarvoor zij tekenden met inbegrip van de omvang van de boete in verhouding tot het bedrag waarvoor de webshop is verkocht. Dat de boete (mogelijk) meer bedraagt dan de daadwerkelijk door [eiser] geleden schade is op zichzelf onvoldoende reden om de boete te matigen. Voor het overige zijn de rechtbank geen omstandigheden gebleken waaruit volgt dat toepassing van het boetebeding leidt tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat.
4.12.
[gedaagde] heeft voorts - onder verwijzing naar de brief van mr. Grijpma van 25 juni 2018 en overgelegd als productie 9 bij de dagvaarding - ten verwere aangevoerd dat in het geval sprake is van een schending van het non-concurrentiebeding van zijn zijde, de op te leggen boete € 29.000,00 bedraagt en niet de door [eiser] gevorderde € 34.000,00. Hiertoe overweegt de rechtbank dat [eiser] aanspraak kan maken op verhoging van € 1.000,00 voor iedere dag dat de inbreuk voortduurt. Dat [eiser] in eerdere correspondentie geen aanspraak heeft gemaakt op de verhoging ten opzichte van alle dagen dat de inbreuk voortduurde, maakt niet dat hierdoor zijn recht om daar alsnog aanspraak op te maken is komen te vervallen. [gedaagde] heeft tot slot onbetwist aangevoerd dat de opeisbare boete van € 25.000,00 slechts verhoogd mag worden met € 1.000,00 per dag dat de inbreuk
voortduurt. De eerste dag - 17 juni 2019 - en de laatste dag - 25 juni 2019 - duurde de inbreuk niet voort en tellen derhalve niet mee. Nu het standpunt van [gedaagde] hieromtrent niet is weersproken, zal de rechtbank de direct opeisbare boete verhogen met € 1.000,00 per dag, berekend vanaf 18 juni 2019 tot en met 24 juni 2019 zijnde zeven dagen.
4.13.
Uit het voorgaande vloeit voort dat de vordering tot betaling van de contractuele boete zal worden toegewezen tot een bedrag van (€ 25.000,00 + € 7.000,00 =) € 32.000,00. Hoewel geen zelfstandig verweer is gevoerd tegen vermeerdering van de hoofdsom met de wettelijke handelsrente, is de vordering tot vergoeding van wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW niet toewijsbaar. Het bepaalde in artikel 6:119a BW heeft alleen betrekking op de primaire betalingsverplichting uit een handelsovereenkomst - zijnde de geldelijke tegenprestatie voor geleverde diensten op grond van een handelsovereenkomst - en niet op andere geldelijke verplichtingen zoals in geval van een boeteverplichting. De wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW zal als het (impliciet) minder gevorderde wel worden toegewezen.
4.14.
Nu geen zelfstandig verweer is gevoerd tegen de gevorderde buitengerechtelijke kosten en de rechtbank van oordeel is dat [eiser] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht, wordt het gevorderde bedrag van € 1.055,00 toegewezen aangezien dit bedrag niet hoger is dan kan worden gevorderd gelet op de wettelijke staffel zoals vermeld in artikel 2 van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad van 28 juni 2013 (ECLI:NL:HR:2013:40) zal de rechtbank het bedrag vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling en niet zoals gevorderd met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW.
4.15.
[eiser] vordert [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op € 795,91 alsmede € 695,00 (1 punt x € 695,00) aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling. De gevorderde wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW over de beslagkosten, de (hierna) vermelde proceskosten en de nakosten is niet toewijsbaar aangezien dergelijke kosten niet voortvloeien uit een handelsovereenkomst in de zin van artikel 6:119a BW (zie ook rechtsoverweging 4.13.). De wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW zal, als het mindere van de wettelijke handelsrente, wel worden toegewezen met inachtneming van de hierna te bepalen termijn.
4.16.
[gedaagde] zal als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 100,91
- griffierecht € 914,00
- salaris advocaat € 1.390,00punt × tarief € 695,00)
Totaal € 2.404,91
4.17.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 32.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 11 juli 2019, tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.055,00 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten met inbegrip van beslagkosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op (€ 2.404,91 + € 795,91 + € 695,00 =)
€ 3.895,82, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de dagtekening van dit vonnis tot aan de voldoening;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. M.M. Spooren en in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2020.