1.11.Het onder 1.10 genoemde rapport bevat daarnaast schermafbeeldingen van de systemen COA/DACAS, DMI/IPPS, DOSHISTORIE RUNID en een dispositielijst. Daarnaast is een interne e-mail van verweerder onderdeel van het rapport.
2. De rechtbank begrijpt uit hetgeen eiseres gesteld heeft in haar bezwaarschrift en hetgeen is besproken ter zitting, dat eiseres zowel tegen de betekeningkosten van het dwangbevel als de aanmaningskosten bezwaar wenste te maken en dat haar beroep zich als zodanig dan ook tegen beide beschikkingen richt. Verweerder heeft geen uitspraak op bezwaar gedaan met betrekking tot de aanmaningskosten. Partijen hebben ter zitting ingestemd om met betrekking tot de aanmaningskosten de bezwaarfase over te slaan en rechtstreeks beroep in te stellen (artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). De rechtbank heeft voor dit beroep een nieuw zaaknummer aangemaakt: LEE 20/2613. Nu het bezwaarschrift van eiseres van 13 maart 2019, waarin eiseres dus ook bezwaar heeft gemaakt tegen de aanmaningskosten, binnen de daarvoor wettelijk gestelde termijn door verweerder is ontvangen, is het (rechtstreekse) beroep van eiseres tegen de beschikking waarbij de aanmaningskosten zijn vastgesteld ontvankelijk.
3. Eiseres heeft daarnaast voor het eerst ter zitting aangegeven dat haar beroep zich ook richt tegen de beschikking invorderingsrente van 28 maart 2019. De rechtbank heeft ook voor dit beroep een nieuw zaaknummer aangemaakt: LEE 20/2614. Partijen hebben ter zitting ingestemd om ook ten aanzien van deze beschikking invorderingsrente de bezwaarfase over te slaan en rechtstreeks beroep in te stellen. Eiseres heeft echter geen afzonderlijk bezwaarschrift ingediend bij verweerder tegen deze beschikking, zodat het door eiseres ingediende beroepschrift in dit geval als zodanig heeft te gelden. De beschikking invorderingsrente is gedagtekend op 28 maart 2019. Een bezwaarschrift is tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. Als iemand een bezwaarschrift te laat indient, verklaart de rechtbank in geval van een rechtstreeks beroep het beroep niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet tijdig indienen van het bezwaarschrift verschoonbaar is (artikel 6:7, 6:9 en 6:11 van de Awb en artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR)). De rechtbank heeft het beroepschrift van eiseres op 9 juli 2019 ontvangen. Dat is buiten de termijn van zes weken. Feiten of omstandigheden op grond waarvan de termijnoverschrijding verschoonbaar is, zijn niet gesteld of gebleken. De rechtbank verklaart het rechtstreekse beroep tegen de beschikking invorderingsrente daarom niet-ontvankelijk.
4. Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de aanmaningskosten en de kosten van betekening van het dwangbevel terecht in rekening zijn gebracht. Eiseres stelt dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. Verweerder stelt dat de kosten terecht in rekening zijn gebracht. Het geschil concentreert zich daarbij op de vraag of verweerder de voorlopige aanslag heeft verzonden en eiseres op de correcte wijze heeft aangemaand. Niet in geschil is dat de aanmaningskosten en betekeningkosten volgens de relevante wettelijke bepalingen tot de juiste hoogte zijn vastgesteld.
5. De rechtbank overweegt dat de ontvanger een belastingschuldige die niet binnen de gestelde termijn betaalt, schriftelijk aanmaant om alsnog binnen twee weken na de dagtekening van die aanmaning te betalen (artikel 11 van de Invorderingswet 1990 (hierna: IW)). Een dwangbevel kan slechts worden uitgevaardigd als de belastingschuldige correct is aangemaand en daarna in gebreke blijft (artikel 12 IW). Ingevolge artikel 1 van de Kostenwet worden kosten in rekening gebracht ter zake van het verrichten van werkzaamheden voor de invordering van bedragen op grond van de bepalingen van de IW aan degene die in gebreke is gebleven het verschuldigde tijdig te betalen. De hoogte van deze kosten is opgenomen in artikelen 2 en 3 van de Kostenwet.
6. Een bezwaar- of beroepschrift tegen de aanmaningskosten en betekeningskosten van het dwangbevel kan niet gegrond zijn op de stelling dat het aanslagbiljet of de aanmaning niet is ontvangen, tenzij degene van wie de kosten worden gevorderd aannemelijk maakt dat de ontvangst daarvan redelijkerwijs moet worden betwijfeld (artikel 7, tweede lid, van de Kostenwet). De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd of aangeboden, rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst of aanbieding van de aanmaning op dat adres.Het is vervolgens aan eiseres om dit bewijsvermoeden te ontzenuwen. Hiertoe is niet vereist dat zij aannemelijk maakt dat de aanmaning niet op haar adres is ontvangen; voldoende is dat op grond van hetgeen zij aanvoert aan de ontvangst of aanbieding redelijkerwijs moet worden betwijfeld.
7. Eiseres stelt dat zij de voorlopige aanslag, de betalingsherinnering en de aanmaning niet heeft ontvangen. Zij voert aan dat zij in de desbetreffende periode wel andere poststukken, waaronder post van de Belastingdienst, heeft ontvangen en dat zij vrijwel dagelijks aanwezig was op haar adres om post in ontvangst te nemen. Eiseres betwijfelt of de aanmaning wel naar het juiste adres is gestuurd. Tevens voert zij aan dat zij tot aan het dwangbevel altijd haar belastingaanslagen tijdig heeft betaald. Ten slotte vindt eiser dat de in rekening gebrachte kosten op zijn minst gematigd moeten worden, vanwege overmacht. Verweerder stelt dat de voorlopige aanslag en aanmaning naar het juiste adres zijn verstuurd. Hij heeft ter onderbouwing van dit standpunt twee verzendrapporten overgelegd (zie 1.8. en 1.10.), waarop hij ter zitting een nadere stapsgewijze toelichting heeft gegeven.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat de voorlopige aanslag is verzonden naar het adres van eiseres zoals dat in het BRP is opgenomen. De rechtbank betrekt bij dit oordeel het onder 1.8. genoemde rapport en de uitgebreide, stapsgewijze toelichting van verweerder daarop ter zitting, waarmee aannemelijk is geworden dat de voorlopige aanslag op 26 oktober 2018 is aangemaakt met het juiste adres en dat deze tot de partij behoorde die op 1 november 2018 ter post is aangeboden.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder ook aannemelijk gemaakt dat de aanmaning naar het juiste adres is verzonden. De rechtbank acht het op grond van het onder 1.9. genoemde rapport en de uitgebreide, stapsgewijze toelichting van verweerder daarop ter zitting, aannemelijk de aanmaning is aangemaakt op 12 februari 2019 en dat deze is opgenomen in de batch die op 15 februari 2019 ter post is bezorgd. De rechtbank twijfelt er niet aan dat de aanmaning juist was geadresseerd. Daarbij overweegt de rechtbank dat verweerder weliswaar geen kopie van de aanmaning kan overleggen en dat ook in het onder 1.9 genoemde rapport geen adres van de aanmaning staat vermeld, maar dat verweerder onbetwist heeft gesteld dat vanwege de koppeling van de verschillende systemen van verweerder de aanmaning naar het op dat moment in de BRP bekende adres van eiseres is verzonden. Eiseres staat al jarenlang op hetzelfde adres in de BRP ingeschreven. Verder heeft de gemachtigde van eiseres ter zitting verklaard dat eiseres geen ander postadres heeft opgegeven aan de Belastingdienst en dat alle post van de Belastingdienst altijd op het adres waarop eiseres in de BRP is ingeschreven wordt ontvangen.
10. Nu eiseres, behalve de enkele ontkenning, geen omstandigheden heeft aangevoerd die aan de ontvangst van de voorlopige aanslag en aanmaning doen twijfelen, moet worden aangenomen dat deze ook door eiseres zijn ontvangen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de kosten voor de aanmaning en de betekeningskosten van het dwangbevel dan ook terecht in rekening gebracht.
11. Tussen partijen is verder niet in geschil dat de kosten voor de aanmaning en het dwangbevel tot de juiste hoogte berekend zijn, in overeenstemming met de bepalingen in de Kostenwet. Hoewel de rechtbank begrijpt dat de kosten voor eiseres voelen als een sanctie, is dit formeel niet het geval. De hoogte van de betekeningskosten volgt rechtstreeks uit de bepalingen in de Kostenwet en de rechtbank kan deze daarom niet matigen. Daarnaast zijn de kosten geen strafmaatregel in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, waardoor de rechtbank ook op deze grond de kosten niet kan matigen.
12. De beroepen gericht tegen de beschikking aanmaningskosten en beschikking betekeningskosten zijn ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
- verklaart het beroep tegen de beschikking invorderingsrente niet-ontvankelijk;
- verklaart de beroepen tegen de beschikking aanmaningskosten en de beschikking betekeningskosten ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.R. van der Heide, rechter, in aanwezigheid van mr. L. van Eijk, griffier, op 11 september 2020. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.