ECLI:NL:RBNNE:2020:3209

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 september 2020
Publicatiedatum
18 september 2020
Zaaknummer
18/730224-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging en vernieling door verdachte tegen ex-partner met gevangenisstraf en voorwaarden

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 17 september 2020 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich in een periode van twee maanden schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van zijn ex-partner en vernieling van haar woning. De verdachte, geboren in 1996, heeft zijn ex-partner bedreigd met de dood en met zware mishandeling, waarbij hij een mes gebruikte. Daarnaast heeft hij de voordeur en het kozijn van haar woning vernield. Tijdens de zitting op 3 september 2020 was de verdachte aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, mr. K.E. Wielenga, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. M. Kappeyne van de Coppello.

De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij zich schuldig had gemaakt aan de bedreigingen en de mishandeling. Feiten 1, 4 en 5 werden niet bewezen verklaard, terwijl de rechtbank wel tot een bewezenverklaring kwam voor feit 2 (bedreiging met een mes) en feit 3 (vernieling van de voordeur en het kozijn). De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was en legde een gevangenisstraf op van 120 dagen, waarvan 13 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een verbod op contact met de slachtoffers.

De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij afgewezen, omdat er geen rechtstreeks verband was tussen de gevorderde schade en het bewezenverklaarde. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de rechters de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer in overweging hebben genomen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730224-19
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 17 september 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 3 september 2020.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. K.E. Wielenga, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. M. Kappeyne van de Coppello.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 12 oktober 2019 te Sneek, in elk geval in de gemeente Súdwest-Fryslân, (in het bureau van politie) [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door verbalisant [verbalisant 1], althans een medewerker van de politie, dreigend de woorden toe te voegen "Als dit zo door gaat dan moet ik haar vermoorden.", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en welke dreigende woorden vervolgens door de politie (verbalisant [verbalisant 2] ) aan die [slachtoffer] kenbaar zijn gemaakt;
2.
hij in of omstreeks de maand september 2019 te Sneek, in elk geval in de gemeente Súdwest-Fryslân, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een mes in verdachtes hand(en) voor die [slachtoffer] te gaan staan en vervolgens dreigend die [slachtoffer] de woorden toe te voegen: "Ik snij je kind eruit." en/of "Ik trap je kind eruit als het zo door gaat.", althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
hij op of omstreeks 11 oktober 2019 te Sneek, in elk geval in de gemeente Súdwest-Fryslân, (op of aan de [straatnaam] ) opzettelijk en wederrechtelijk een voordeur en/of een kozijn, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
4.
hij op of omstreeks 11 oktober 2019 te Sneek, in elk geval in de gemeente Súdwest-Fryslân, (aan of bij de [straatnaam] ) opzettelijk en wederrechtelijk een voordeur van een woning en/of een kozijn en/of een deur van een berging en/of een kozijn, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar
gemaakt;
5.
hij in of omstreeks de maand september 2019 te Sneek, in elk geval in de gemeente Súdwest-Fryslân, zijn levensgezel, [slachtoffer] , heeft mishandeld door bovenop het lichaam van die [slachtoffer] te springen, waarbij verdachtes knie in de buik van die [slachtoffer] terecht kwam (, zulks terwijl die [slachtoffer] zwanger was).

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feiten 1., 2., 3. en 5. en heeft vrijspraak gevorderd van feit 4. Ten aanzien van feit 5. heeft hij daartoe aangevoerd dat de aangifte wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige] .
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feiten 1., 4. en 5. en dat een veroordeling kan volgen voor feiten 2. en 3. Hij heeft daartoe onder meer het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van feit 1. heeft verdachte verklaard dat hij de ten laste gelegde woorden in het verhoor heeft geuit, maar geen opzet had, ook niet in voorwaardelijke zin, dat erop gericht was dat de uitlatingen [slachtoffer] zouden bereiken. In het arrest van 9 oktober 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:2758, heeft het gerechtshof Den Haag in een soortgelijk zaak geoordeeld dat wanneer een verdachte uit emotie in een verhoor dergelijke uitlatingen doet, hij er geen rekening mee hoeft te houden dat de politie de persoon om wie het gaat, zal informeren.
Ten aanzien van feit 2. komt de verklaring van verdachte eerlijk en oprecht over, waardoor er geen overtuiging is dat hij ook heeft gezegd 'Ik snij je kind eruit'. Er kan bewezen verklaard worden dat verdachte heeft gezegd 'Ik trap je kind eruit', aangezien hij hiertoe een bekennende verklaring heeft afgelegd.
Ten aanzien van feit 5. is in de aangifte niet opgenomen dat aangeefster pijn heeft gehad, hetgeen noodzakelijk is voor een bewezenverklaring van mishandeling.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak ten aanzien van feiten 1. 4. en 5.
De rechtbank acht feiten 1., 4. en 5. niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Ten aanzien van feit 1. vermeldt de tenlastelegging als pleegplaats ‘Sneek, in elk geval in de gemeente Súdwest-Fryslân, (in het bureau van politie)’. De rechtbank stelt vast dat verdachte de in de tenlastelegging opgenomen bewoordingen heeft geuit tijdens een verhoor in het bureau van politie te Leeuwarden en dat aangeefster hiervan telefonisch op de hoogte is gesteld door een verbalisant. In de aangifte wordt als plaats delict het politiebureau te Leeuwarden opgegeven. Waar aangeefster zich bevond tijdens het telefoongesprek blijkt niet uit het dossier. Gelet op het voorgaande kan niet wettig en overtuigend bewezen verklaard worden dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Ten aanzien van feit 4. is de rechtbank met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Ten aanzien van feit 5. is de rechtbank met de raadsman van oordeel dat uit de aangifte niet blijkt dat aangeefster pijn of letsel heeft ondervonden. De rechtbank overweegt dat het veroorzaakt zijn van letsel, pijn, benadeling van de gezondheid of een min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording aan het lichaam een voorwaarde vormt voor strafbaarheid bij mishandeling. Aangezien aangeefster niet heeft verklaard dat zij pijn of letsel heeft opgelopen, dat haar gezondheid of die van haar ongeboren kind is benadeeld, noch dat sprake is geweest van een hevige onlust veroorzakende gewaarwording en dit ook anderszins niet is gebleken, kan de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van mishandeling komen en spreekt zij de verdachte daarom vrij.
Bewezenverklaring
Ten aanzien van feit 2.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. De door verdachte ter zitting van 3 september 2020 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb gezegd 'Ik trap je kind eruit'.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 11 oktober 2019, opgenomen op pagina 16 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019271037 van 13 oktober 2019, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Plaats delict: [straatnaam] , Sneek, binnen de gemeente Sudwest-Fryslan.
Ik ben bedreigd door [verdachte] . Ongeveer drie weken geleden heeft [verdachte] mij bedreigd met een mes. [getuige] was daar ook bij. [verdachte] stond toen met een mes voor mij en hij zei dat hij het kind uit mijn buik zou snijden. Het was een oud legermes met een hakenkruis erop.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van 12 oktober 2019, opgenomen op pagina 20 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige] :
Ik begrijp dat u mij wilt horen over een aantal voorvallen die zich hebben voorgedaan tussen [slachtoffer] en [verdachte] , haar vriend. U vraagt mij of ik ook mee heb gekregen dat [slachtoffer] bedreigd werd met een mes. Ik kan u zeggen dat ik toen ook in de woning was. Ik zag dat hij het oude Hitler mes van hem in zijn handen had en toen zei: "ik snij je kind er uit".
Bewijsoverweging rechtbank ten aanzien van feit 2.
Verdachte heeft een andere lezing van het voorval en heeft aangevoerd dat hij het mes van aangeefster heeft afgepakt en dat hij alleen heeft gezegd dat hij het kind eruit zou trappen.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat naast aangeefster ook getuige [getuige] tijdens het incident in de woning aanwezig was. Zij hebben beiden verklaard dat verdachte met een mes in zijn handen stond en dat verdachte heeft gezegd dat hij het kind eruit zou snijden. Verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat getuige [getuige] niet aanwezig was tijdens dit incident. De rechtbank overweegt dat uit de verklaring van getuige [getuige] volgt dat hij in de woning was, dat hij heeft waargenomen dat verdachte een mes in zijn handen had en dat hij verdachte heeft horen zeggen 'Ik snij je kind eruit'. Ook aangeefster heeft nadrukkelijk verklaard dat getuige [getuige] hierbij aanwezig was. De rechtbank ziet geen aanleiding aan deze verklaringen te twijfelen.
Ten aanzien van feit 3.
Voor het onder 3. bewezen verklaarde volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte dit bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 3 september 2020;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 11 oktober 2019, opgenomen op pagina 16 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019271037 van 13 oktober 2019, inhoudende de verklaring van [slachtoffer] ;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 11 oktober 2019, opgenomen op pagina 22 van voornoemd dossier, inhoudend een relaas van verbalisant.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feiten 2. en 3. wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
2.
hij omstreeks de maand september 2019 te Sneek, in de gemeente Súdwest-Fryslân, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door met een mes in verdachtes handen voor die [slachtoffer] te gaan staan en vervolgens dreigend die [slachtoffer] de woorden toe te voegen: "Ik snij je kind eruit." en "Ik trap je kind eruit als het zo door gaat.".
3.
hij op 11 oktober 2019 te Sneek, in de gemeente Súdwest-Fryslân, aan de [straatnaam] , opzettelijk en wederrechtelijk een voordeur en een kozijn, toebehorende aan [benadeelde partij] , heeft vernield.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
2. Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
en
Bedreiging met zware mishandeling.
3. Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feiten 1., 2., 3. en 5. wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 198 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en daarbij de geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, waarvan 12 dagen voorwaardelijk met daarbij bijzondere voorwaarden. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat verdachte, uitgaande van een bewezenverklaring voor feiten 2. en 3., op dit moment al zwaar is gestraft. Daarnaast heeft hij ook al een tijd met een enkelband rondgelopen in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis. Uit overleg met de bewindvoerder en mentor van verdachte is gebleken dat men er naar toe wil werken om verdachte in de omgeving van Leeuwarden begeleid te laten wonen. Er is ruimte voor een voorwaardelijke straf, zodat verdachte, zoals hij graag wil, het reeds ingezette traject kan afmaken.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van psychiater T.S. van der Veer van 6 december 2019 en het reclasseringsrapport van Reclassering Nederland van 29 mei 2020, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich in een periode van twee maanden schuldig gemaakt aan het bedreigen van zijn ex-partner en aan vernieling van de voordeur en het kozijn van haar woning. Door zijn handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op haar gevoel van veiligheid, terwijl zij zich in haar eigen woning veilig had moeten kunnen voelen. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens zijn justitiële documentatie, eerder is veroordeeld voor huiselijk geweld. Ten tijde van de onderhavige feiten liep verdachte zelfs nog in een proeftijd van een eerdere veroordeling, hetgeen hem er niet van heeft weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Uit het reclasseringsrapport van 29 mei 2020 blijkt dat zij criminogene factoren signaleren op het gebied van 'relatie partner, gezin en familie', 'psychosociaal functioneren', 'sociaal netwerk', 'middelengebruik' en 'dagbesteding'. Verdachte is onvoldoende in staat om oorzaak-gevolg te overzien. Daarnaast signaleert de reclassering, in combinatie met zijn intelligentieniveau, risico's aangaande (structurele) overvraging. De reclassering acht een meer intensievere begeleiding noodzakelijk, teneinde de risico's in te perken. De reclassering heeft daarom geadviseerd om bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daarbij als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandeling, beschermd wonen, een verbod op harddrugs en alcohol en een contactverbod met [slachtoffer] en [getuige] . Met ingang van 5 juni 2020 is de voorlopige hechtenis van verdachte geschorst onder de door de reclassering geadviseerde voorwaarden. De officier van justitie heeft voor de zitting contact gehad met de reclassering. De reclassering heeft onder meer aangegeven dat verdachte het zwaar vindt om in [verblijfsplaats] te verblijven, maar dat hij het goed doet. Ook heeft de reclassering aangegeven dat verdachte hoopt op termijn dichterbij Leeuwarden begeleid te kunnen wonen. Naar het oordeel van de reclassering is dit op langere termijn, wanneer duidelijk is dat het goed gaat met verdachte, mogelijk. De reclassering adviseert dan ook om de voorwaarde van beschermd wonen zo ter formuleren dat verdachte op termijn kan verhuizen richting Leeuwarden naar een soortgelijke instelling als waar hij op dit moment verblijft. Daarnaast heeft de reclassering geadviseerd om de voorwaarden te continueren.
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat verdachte, gelet op de bewezenverklaarde bedreiging en vernieling al een forse straf heeft gehad. Teneinde recidive in de toekomst te voorkomen zal de rechtbank het strafvoorstel van de raadsman dan ook nagenoeg volgen. In afwijking van de officier van justitie en de raadsman komt de rechtbank bij de berekening van het aantal dagen dat verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht op 107 dagen.
Alles afwegend acht de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen waarvan 13 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en daarbij de geadviseerde bijzondere voorwaarden, passend en oplegging daarvan geboden.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 170,00 ter vergoeding van materiële schade.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd de vordering van de benadeelde partij af te wijzen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat er geen directe relatie bestaat met de vernieling van de voordeur onder feit 3., omdat uit de nota blijkt dat het slot al op 3 oktober 2019 is vervangen.
Oordeel van de rechtbank
Evenals de raadsman is de rechtbank van oordeel dat er geen rechtstreeks verband is tussen de gevorderde schade en het bewezenverklaarde. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij daarom afwijzen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1., 4. en 5. is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2. en 3. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 13 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich binnen 14 dagen na het onherroepelijk worden van de uitspraak meldt bij Reclassering Nederland, Zoutbranderij 1 te Leeuwarden;
2. dat de veroordeelde zal meewerken aan behandeling gericht op diagnostiek, delictscenario, agressieregulatie (ARopMaat-LVB) en/of middelengebruik bij Humanitas DMH of een soortgelijke instelling, dit ter beoordeling van de reclassering, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
3. dat de veroordeelde zal verblijven in een instelling voor begeleid/beschermd wonen, te weten [instelling] , [straatnaam] , [verblijfsplaats] , of een soortgelijke instelling, zulks ter bepaling van de reclassering, en zal zich houden aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
4. dat de veroordeelde geen harddrugs gebruikt en ten behoeve van de naleving van dit verbod mee meewerkt aan bloedonderzoek of urineonderzoek;
5. dat de veroordeelde geen alcohol gebruikt en ten behoeve van de naleving van dit verbod meewerkt aan ademonderzoek of urineonderzoek;
6. dat de veroordeelde op geen enkele wijze -direct of indirect- contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 1994) en [getuige] (geboren op [geboortedatum] 1993), zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.

Benadeelde partij

Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]af.
Bepaalt dat deze benadeelde partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.F. Hammerle, voorzitter, mr. M.J. Dijkstra en mr. M.B. de Wit, rechters, bijgestaan door mr. C.G. Velvis, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 september 2020.