ECLI:NL:GHDHA:2019:2758

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
9 oktober 2019
Publicatiedatum
24 oktober 2019
Zaaknummer
22-001702-19
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van bedreiging en veroordeling voor mishandeling in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 9 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte werd vrijgesproken van de ten laste gelegde bedreiging, omdat het hof niet wettig en overtuigend bewezen achtte dat de verdachte opzet had om de aangever daadwerkelijk van zijn uitlatingen op de hoogte te stellen. De bedreiging was geuit tijdens een politieverhoor, en het hof concludeerde dat er geen aanmerkelijke kans was dat de aangever van deze uitlatingen op de hoogte zou raken.

De verdachte werd echter wel veroordeeld voor mishandeling. Hij had de aangever met kracht in het gezicht geslagen, omdat hij dacht dat de aangever opzettelijk zijn bestelbus had beschadigd. Het hof verwierp het beroep op noodweer, omdat de lezing van de aangever door getuigen werd ondersteund en er geen onmiddellijk dreigend gevaar voor de verdachte was. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van veertig uren en een schadevergoeding van €500,- aan de aangever, vermeerderd met wettelijke rente.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van wettig en overtuigend bewijs voor bedreiging en de voorwaarden waaronder noodweer kan worden ingeroepen. Het hof heeft ook rekening gehouden met de impact van het geweld op de samenleving en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001702-19
Parketnummer: 09-109524-18
Datum uitspraak: 9 oktober 2019
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 24 januari 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1973,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 25 september 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder
1. en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van veertig uren, subsidiair twintig dagen hechtenis. Omtrent de vordering van de benadeelde partij [aangever] is beslist als nader in het vonnis waarvan beroep omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 7 januari 2018 te Delft [aangever] heeft mishandeld door die [aangever] (met kracht) in zijn gezicht, althans tegen zijn hoofd te slaan en/of stompen;
2.
hij op of omstreeks 21 februari 2018 te Delft [aangever] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [aangever] dreigend de woorden toe te voegen "Als ik die gozer nu tegen kom sla ik zijn kankerkop in tienen, ik sloop die man" en/of Die vent is gewoon een kankerleugenaar, ik zweer op mijn moeder dat ik hem zal slopen als ik hem tegenkom, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
De raadsman heeft overeenkomstig de door hem overgelegde en aan het proces-verbaal van de zitting gehechte pleitnotities betoogd dat de verdachte van het onder 2 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde moet het opzet, voorwaardelijk opzet daaronder begrepen, erop gericht zijn dat de bedreigde daadwerkelijk van de bedreiging op de hoogte raakt. Daarnaast moet de bedreiging van dien aard zijn en onder zodanige omstandigheden zijn geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan voor het misdrijf waarmee werd gedreigd.
Het hof stelt op grond van de zich in het dossier bevindende stukken vast dat de verdachte de hem ten laste gelegde bedreiging heeft geuit tijdens zijn politieverhoor op 21 februari 2018, dat betrekking had op het onder 1 tenlastegelegde feit.
Voorts stelt het hof vast dat de aangever op 10 juli 2018 tijdens een telefonisch onderhoud met een opsporingsambtenaar van die bedreiging op de hoogte is geraakt. Het telefonisch onderhoud had betrekking op de vraag of de aangever nog foto’s had van het letsel dat hij op 21 februari 2018 door toedoen van de verdachte zou hebben opgelopen. De aangever heeft vervolgens op 30 juli 2018 aangifte van bedreiging gedaan.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep erkend de hem tenlastegelegde bedreiging uit boosheid te hebben geuit omdat hij het niet eens was met de beschuldigingen aan zijn adres. De verdachte had echter, zo stelt hij, niet de intentie om de aangever te bedreigen.
Gelet op het vorenstaande en met name de omstandigheid dat de bedreiging in de beslotenheid van voormeld politieverhoor is geuit, acht het hof niet wettig en overtuigend bewezen dat het opzet van de verdachte erop was gericht dat de aangever daadwerkelijk van zijn uitlatingen op de hoogte zou raken, terwijl ook niet zonder meer valt in te zien dat er een aanmerkelijke kans was dat aangever van die uitlatingen op de hoogte zou worden gesteld. Dat de verdachte aan het slot van genoemd verhoor heeft gevraagd of zijn advocaat het dossier kan opvragen “met de adressen van die mensen” leidt niet tot een ander oordeel.
Het hof acht dan ook niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Verweren van de verdediging
De raadsman heeft voorts – overeenkomstig de door hem overgelegde pleitnotities – betoogd dat de verdachte ter zake van het onder 1 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken dan wel dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu hem een beroep op noodweer respectievelijk putatief noodweer toekomt.
Voor wat betreft hetgeen is gebeurd gaat het hof uit van de lezing van aangever, die steun vindt in de verklaringen van verscheidene omstanders. Die lezing houdt – voor zover hier met name van belang – het volgende in.
Aangever liep op zondag 7 januari 2018, omstreeks
16
uur, met enkele vrienden over de Korftlaan te Delft. Hij zag dat er een grijze bestelbus met vrij hoge snelheid over de Korftlaan hun richting op kwam rijden, waarbij meerdere mensen, die ook over de Korftlaan liepen, opzij moesten stappen om het voertuig te ontwijken. Toen de auto hem naderde moest aangever opzij springen om de auto te ontwijken, waarbij hij zich met zijn hand tegen de zijkant van de auto afzette. Hij zag dat het voertuig hierna abrupt tot stilstand kwam en dat de bestuurder uit de auto stapte. Deze man liep vervolgens met versnelde pas en agressief op het groepje van aangever af en zei: "Wie was dat, wie was dat?!" De man duwde vervolgens een vriend van de aangever om, waardoor deze ten val kwam. Aangever zei toen tegen de man: "Ik raakte je auto", waarop de man direct zijn richting op kwam lopen. De aangever zag dat de man zijn rechterhand balde tot een vuist en zijn rechterarm naar achter bracht, waarna hij zag en voelde dat de man met zijn rechtervuist, gericht en met kracht en snelheid, tegen zijn hoofd sloeg. De verdachte heeft daarbij gezegd: "Wie er aan mijn auto komt, sla ik zijn tanden uit zijn mond."
Deze verklaring van de aangever vindt steun in de verklaring van getuige [getuige 1] (een vriend van de aangever), maar ook in die van [getuige 2] en [getuige 3] (die niet tot het groepje van de aangever behoorden).
Dat aangever en zijn gezelschap dreigend op de verdachte zijn komen aflopen, zoals de verdachte heeft verklaard, vindt naar het oordeel van het hof geen steun in de zich in het dossier bevindende stukken. Gelet daarop en op grond van de verklaringen van aangever en de genoemde getuigen acht het hof dan ook niet aannemelijk geworden dat er – zoals door de verdediging is gesteld – sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van zijn of eens anders lijf, reden waarom het beroep op noodweer wordt verworpen.
Naar het oordeel van het hof is gelet de hierboven geschetste gang van zaken evenmin aannemelijk geworden dat sprake was van feiten en omstandigheden op grond waarvan de verdachte redelijkerwijs in de veronderstelling kon en mocht verkeren dat hij zich moest verdedigen op de wijze als hij heeft gedaan omdat hij verontschuldigbaar zich het dreigende gevaar heeft ingebeeld dan wel de aard van de dreiging verkeerd heeft beoordeeld.
Nu het beroep op (putatief) noodweer feitelijke grondslag mist, dient het te worden verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op
of omstreeks7 januari 2018 te Delft [aangever] heeft mishandeld door die [aangever]
(met kracht
)in zijn gezicht
, althans tegen zijn hoofdte
slaan en/ofstompen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:

mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft op een zondagmiddag op de openbare weg in het kader van een verkeersincident [aangever] mishandeld door hem met kracht in het gezicht te slaan. Als gevolg van de klap is het slachtoffer op de grond gevallen. De aanleiding hiervoor was dat de verdachte in de veronderstelling verkeerde dat aangever opzettelijk een klap op zijn bestelbus had gegeven. De verdachte heeft ook bedreigende taal geschreeuwd tegen het slachtoffer.
Door aldus te handelen heeft de verdachte inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer gemaakt. Het slachtoffer heeft hier geruime tijd lichamelijke klachten aan overgehouden. Bovendien veroorzaakt dergelijk zinloos geweld gevoelens van onveiligheid en angst in de samenleving. In dit geval hebben andere personen waaronder kinderen het incident meegemaakt en is ook nog een vriend van het slachtoffer door de verdachte op de grond geduwd.
Het hof heeft bij de beraadslaging acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 10 september 2019, waaruit volgt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een vermogensdelict en voorts langer dan vijftien jaar geleden een keer voor diverse geweldsdelicten. Die zeer oude veroordeling zal het hof niet in het nadeel van de verdachte meewegen.
Hoewel de verdachte van het onder 2 ten laste gelegde feit zal worden vrijgesproken, ziet het hof – gelet op de aard en ernst van het onder 1 bewezen verklaarde feit - geen aanleiding om te komen tot het opleggen van een lagere straf dan door advocaat-generaal is gevorderd en door de politierechter is opgelegd.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [aangever] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 ten laste gelegde tot een bedrag van € 1.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 500,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 januari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De gedeeltelijk toewijzing van de vordering brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 500,- aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag, eveneens te vermeerderen met wettelijke rente, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [aangever].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f,
63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangever], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op
7 januari 2018.
Dit arrest is gewezen door mr. A.J.M. Kaptein,
mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst en mr. B.P. de Boer, in bijzijn van de griffier mr. G. Schmidt-Fries.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 9 oktober 2019.