16uur, met enkele vrienden over de Korftlaan te Delft. Hij zag dat er een grijze bestelbus met vrij hoge snelheid over de Korftlaan hun richting op kwam rijden, waarbij meerdere mensen, die ook over de Korftlaan liepen, opzij moesten stappen om het voertuig te ontwijken. Toen de auto hem naderde moest aangever opzij springen om de auto te ontwijken, waarbij hij zich met zijn hand tegen de zijkant van de auto afzette. Hij zag dat het voertuig hierna abrupt tot stilstand kwam en dat de bestuurder uit de auto stapte. Deze man liep vervolgens met versnelde pas en agressief op het groepje van aangever af en zei: "Wie was dat, wie was dat?!" De man duwde vervolgens een vriend van de aangever om, waardoor deze ten val kwam. Aangever zei toen tegen de man: "Ik raakte je auto", waarop de man direct zijn richting op kwam lopen. De aangever zag dat de man zijn rechterhand balde tot een vuist en zijn rechterarm naar achter bracht, waarna hij zag en voelde dat de man met zijn rechtervuist, gericht en met kracht en snelheid, tegen zijn hoofd sloeg. De verdachte heeft daarbij gezegd: "Wie er aan mijn auto komt, sla ik zijn tanden uit zijn mond."
Deze verklaring van de aangever vindt steun in de verklaring van getuige [getuige 1] (een vriend van de aangever), maar ook in die van [getuige 2] en [getuige 3] (die niet tot het groepje van de aangever behoorden).
Dat aangever en zijn gezelschap dreigend op de verdachte zijn komen aflopen, zoals de verdachte heeft verklaard, vindt naar het oordeel van het hof geen steun in de zich in het dossier bevindende stukken. Gelet daarop en op grond van de verklaringen van aangever en de genoemde getuigen acht het hof dan ook niet aannemelijk geworden dat er – zoals door de verdediging is gesteld – sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van zijn of eens anders lijf, reden waarom het beroep op noodweer wordt verworpen.
Naar het oordeel van het hof is gelet de hierboven geschetste gang van zaken evenmin aannemelijk geworden dat sprake was van feiten en omstandigheden op grond waarvan de verdachte redelijkerwijs in de veronderstelling kon en mocht verkeren dat hij zich moest verdedigen op de wijze als hij heeft gedaan omdat hij verontschuldigbaar zich het dreigende gevaar heeft ingebeeld dan wel de aard van de dreiging verkeerd heeft beoordeeld.
Nu het beroep op (putatief) noodweer feitelijke grondslag mist, dient het te worden verworpen.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op
of omstreeks7 januari 2018 te Delft [aangever] heeft mishandeld door die [aangever]
(met kracht
)in zijn gezicht
, althans tegen zijn hoofdte
slaan en/ofstompen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op: