ECLI:NL:RBNNE:2020:2768

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 juni 2020
Publicatiedatum
11 augustus 2020
Zaaknummer
17/166829
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderbijdrage in het kader van WSNP en beoordeling van klemmend tekort

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 8 juli 2020 uitspraak gedaan over de wijziging van de kinderbijdrage in het kader van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP). De man, die op 20 november 2018 was toegelaten tot de WSNP, verzocht de rechtbank om de eerder vastgestelde kinderbijdrage van € 131,00 per maand op nihil te stellen, omdat hij in grote financiële problemen verkeerde. De vrouw, de moeder van de kinderen, verweerde zich tegen dit verzoek en stelde dat de man de rechter-commissaris had moeten verzoeken om het vrij te laten bedrag (VTLB) te verhogen met de kinderbijdrage, aangezien er sprake zou zijn van een klemmend tekort in de behoefte van de kinderen.

De rechtbank oordeelde dat de man ontvankelijk was in zijn verzoek, omdat er sprake was van een wijziging van omstandigheden door zijn toelating tot de WSNP. De rechtbank benadrukte dat de rechter-commissaris had geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor een klemmend tekort in de behoefte van de kinderen, en dat de man gedurende de WSNP slechts kon beschikken over het door de rechter-commissaris vastgestelde VTLB. De rechtbank concludeerde dat de man niet in staat was om de kinderbijdrage te betalen en heeft het verzoek van de man toegewezen, waardoor de kinderbijdrage voor de duur van de WSNP op nihil werd gesteld. Tevens werd bepaald dat de vrouw de eventueel te veel ontvangen bedragen niet hoefde terug te betalen.

De uitspraak is gedaan door mr. G.J. Baken, lid van de kamer en kinderrechter, en is openbaar uitgesproken in Leeuwarden. Hoger beroep tegen deze beschikking kan binnen drie maanden na de uitspraak worden ingesteld door de verzoekers en belanghebbenden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rekestnummer: C/17/166829 / FA RK 19-543
beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 8 juli 2020
inzake
[naam],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen de man,
advocaat mr. D. van der Wal, kantoorhoudende te Drachten,
tegen
[naam],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen de vrouw,
advocaat mr. H.M. Bakker, kantoorhoudende te Heerenveen.

1.Het procesverloop

1.1.
De man heeft op 3 mei 2019 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank. Daarin verzoekt hij - kort weergegeven - om de kinderbijdrage zoals bepaald bij de beschikking van 21 juni 2017 met ingang van 20 november 2018 vast te stellen op nihil.
1.2.
Het verweerschrift van de vrouw is op 2 juli 2019 binnengekomen.
1.3.
Op 4 november 2019 is een brief met bijlagen binnengekomen van de zijde van de vrouw. Van de zijde van de man is op 3 oktober 2019 een brief met bijlagen binnengekomen
1.4.
De zaak is behandeld ter terechtzitting met gesloten deuren van deze enkelvoudige kamer op 11 november 2019. Bij die gelegenheid zijn partijen met hun advocaten verschenen. De procedure is vervolgens op verzoek van partijen aangehouden.
1.5.
Na de terechtzitting is op 12 maart 2020 een brief met bijlagen binnengekomen van de zijde van de man. Op 4 juni 2020 is een brief met bijlagen binnengekomen van de zijde van de vrouw. Vervolgens is beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Uit deze relatie zijn de volgende thans
nog minderjarige kinderen geboren:
- [naam] , geboren op [geboortedatum] 2009 in de gemeente [geboorteplaats] ;
- [naam] , geboren op [geboortedatum] 2011 in de gemeente [geboorteplaats] .
De man heeft de kinderen erkend en partijen zijn gezamenlijk belast met het gezag
over hen.
2.2.
Na de beëindiging van hun affectieve relatie hebben partijen afspraken gemaakt over onder andere de kinderbijdrage, welke afspraken zij hebben vastgelegd in een ouderschapsplan. Het ouderschapsplan maakt deel uit van de beschikking van deze rechtbank van 16 juli 2014. De kinderbijdrage is gewijzigd bij beschikking van deze rechtbank van 21 juni 2017. In die beschikking is bepaald dat de man met ingang van 2 november 2016 een kinderbijdrage van € 131,00 per maand dient te betalen aan de vrouw.
2.3.
De man is bij vonnis van 20 november 2018 toegelaten tot de WSNP.

3.De standpunten van partijen

3.1.
De man heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat sprake is van een zodanige wijziging van omstandigheden dat de kinderbijdrage niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoet. Hiertoe voert hij aan dat hij in grote financiële betalingsmoeilijkheden verkeert die ertoe hebben geleid dat hij is toegelaten tot de WSNP. Bij de vaststelling van het vrij te laten bedrag (VTLB) is geen rekening gehouden met de betaling van de kinderbijdrage. Gelet hierop ontbreekt het de man met ingang van de dag waarop hij toegelaten is tot de WSNP aan draagkracht om de kinderbijdrage te voldoen. Derhalve verzoekt de man om de kinderbijdrage conform de tremanormen met ingang van 20 november 2018 op nihil te stellen.
3.2.
De vrouw heeft zich verweerd tegen het verzoek van de man. Niet gebleken is dat de man aan de rechter-commissaris verzocht heeft om het VTLB te verhogen met de vastgestelde kinderbijdrage. Primair stelt de vrouw zich op het standpunt dat de man de rechter-commissaris alsnog dient te verzoeken om het VTLB te verhogen met de thans geldende kinderbijdrage, nu sprake is van een klemmend tekort in de behoefte van de kinderen. Partijen kunnen gezamenlijk niet voldoen in de behoefte van de kinderen. Indien de rechter-commissaris akkoord gaat met de verhoging van het VTLB dient het verzoek van de man afgewezen te worden. Wanneer de rechter-commissaris niet akkoord gaat met de verhoging van het VTLB stelt de vrouw zich subsidiair op het standpunt dat sprake is van bijzondere omstandigheden, die tot gevolg hebben dat de kinderbijdrage in stand moet blijven. Ter onderbouwing van dit standpunt voert de vrouw aan dat de man over een inkomen uit arbeid beschikt van ongeveer € 2.000,- netto per maand inclusief vakantiegeld wat inhoudt dat de man over een aanzienlijke afloscapaciteit beschikt. Voorts heeft de man verzuimd om inzage te verschaffen in de omvang van de schulden alsmede over het ontstaan van de schulden, zodat de vrouw niet kan beoordelen of de man ten aanzien van het ontstaan van de schulden of de aansprakelijkheid van de man daarvoor, een zodanig verwijt valt te treffen dat dit reden zou moeten zijn om bij de vaststelling van de kinderalimentatie af te wijken van de hoofdregel, nihilstelling voor de duur van de WSNP. De vrouw stelt zich op het standpunt dat gelet op het voorgaande afgeweken zou moeten worden van de hoofdregel zoals door de Hoge Raad is het arrest van 18 november 2018 geformuleerd. De kinderen moeten, mede gelet op de hoogte van de kinderbijdrage, voorrang krijgen op de schuldeisers van de man.

4.De beoordeling

4.1.
Op grond van artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een rechterlijke uitspraak betreffende een onderhoudsbijdrage bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. Vast is komen te staan dat de man sinds de vaststelling van de kinderbijdrage tot de WSNP is toegelaten. Dit brengt een wijziging van omstandigheden met zich mee die een nadere beoordeling van de door de man te betalen kinderbijdrage rechtvaardigt. De man is daarom ontvankelijk in zijn verzoek.
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat de Hoge Raad in de arresten van 14 november 2008 (ECLI:HR:BD7589) en 12 oktober 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BX5884) heeft overwogen dat de (familie)rechter bij de beoordeling van een verzoek als onderhavige in aanmerking zal kunnen nemen dat ten aanzien van de alimentatieplichtige de schuldsaneringsregeling van toepassing is en veelal de in dat verband vastgestelde feiten tot uitgangspunt zal kunnen nemen. Voorts dient in aanmerking genomen te worden dat een saniet (in casu de man) gedurende de tijd waarin de schuldsaneringsregeling op hem van toepassing is, slechts kan beschikken over het op de voet van artikel 295 lid 2 Fw door de rechter-commissaris vastgestelde vrij te laten bedrag. Dit bedrag is, gelet op het daarbij van toepassing verklaarde artikel 475d Rv, onder het bijstandsniveau gelegen. Dit is slechts anders indien de rechter-commissaris op de voet van artikel 295 lid 3 Fw anders heeft bepaald. Behoudens deze uitzondering moet worden aangenomen dat een saniet niet over draagkracht beschikt om onderhoudsbijdragen te betalen.
4.3.
Ter terechtzitting heeft de rechtbank geconcludeerd dat er wellicht bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan de man op verzoek van partijen, na de terechtzitting, in de gelegenheid is gesteld om de rechter-commissaris opnieuw te verzoeken het vrij te laten bedrag te verhogen. Hiertoe is de vrouw in de gelegenheid gesteld om haar stelling, dat sprake is van een klemmend tekort om in de behoefte van de kinderen te voorzien, nader te onderbouwen. Dit heeft zij gedaan bij haar schrijven van 19 februari 2020 met bijlagen (zie bijlage 12 bij de brief van de man van 12 maart 2020). De bewindvoerder heeft de rechter-commissaris hierop verzocht om het VTLB met de geldende kinderbijdrage te verhogen, waarbij de bewindvoerder de nadere onderbouwing van de vrouw ten aanzien van het klemmend tekort aan de rechter-commissaris heeft overgelegd.
4.4.
De rechtbank stelt voorop dat de man gedurende de tijd dat de schuldsaneringsregeling op hem van toepassing is, slechts kan beschikken over het door de rechter-commissaris vastgestelde VTLB. Op het verzoek om het VTLB te verhogen vanwege een klemmend tekort in de behoefte van de kinderen heeft de rechter-commissaris beslist dat dit niet, dan wel onvoldoende is aangetoond, zodat de rechter-commissaris het VTLB niet heeft verhoogd met de kinderbijdrage (zie bijlage 13 bij de brief van de man van 12 maart 2020). Bij haar brief van 4 juni 2020 maakt de vrouw bezwaar tegen de wijze waarop de man haar nadere onderbouwing ten aanzien van het klemmend tekort in de behoefte van de kinderen heeft voorgelegd aan de bewindvoerder en de bewindvoerder dit heeft voorgelegd aan de rechter-commissaris. De man heeft bij de nadere onderbouwing van de vrouw een
e-mail geschreven, gedateerd op 20 februari 2020 en overgelegd door de man als bijlage 12, met kanttekeningen waarin hij aangeeft dat er naar zijn mening geen sprake is van een klemmend tekort in de behoefte van de kinderen. Hij heeft de brief met de nadere onderbouwing van de vrouw van 19 februari 2020 samen met deze
e-mail met kanttekeningen overgelegd aan de bewindvoerder, welke deze beide heeft voorgelegd aan de rechter-commissaris. De vrouw stelt zich op het standpunt dat niet is afgesproken dat de man nog kanttekeningen mocht plaatsen bij de brief met de nadere onderbouwing van de vrouw en dat de man op deze wijze de bewindvoerder en de rechter-commissaris heeft beïnvloed. Zij vraagt om die reden, om in de gelegenheid gesteld te worden om haar brief van 4 juni 2020 waarin ze nogmaals uitlegt waarom sprake is van een klemmend tekort, over te leggen aan de rechte-commissaris, zonder de kanttekeningen van de man.
4.5.
De rechtbank zal de vrouw niet in de gelegenheid geven de kwestie nogmaals aan de rechter-commissaris voor te leggen. De rechtbank is van oordeel dat de rechter-commissaris, gelet op zijn positie, een afgewogen beslissing heeft gemaakt op het verzoek om het VTLB te verhogen en dat de rechter-commissaris zich daarbij niet slechts heeft laten leiden door het standpunt hierin van de man. Uit de reactie van de rechter-commissaris blijkt dat hij van oordeel is dat niet, dan wel onvoldoende is aangetoond, dat sprake is van een klemmend tekort in de behoefte van de kinderen. Het had op de weg van de vrouw gelegen om dit klemmend tekort zeer deugdelijk te onderbouwen. Klaarblijkelijk heeft de vrouw dit niet voldoende gedaan.
4.6.
De familiekamer van de rechtbank heeft niet de bevoegdheid om in de beslissing van de rechter-commissaris te treden, zodat de door de rechter-commissaris vastgestelde hoogte van het vrij te laten bedrag op dit moment vast staat.
4.7.
Door de vrouw is subsidiair aangevoerd dat sprake is van een bijzondere omstandigheid op grond waarvan de geldende kinderbijdrage in stand gehouden dient te worden. De man heeft een grote aflossingscapaciteit en hij heeft onvoldoende inzicht gegeven in de hoogte en het ontstaan van zijn schulden. De rechtbank passeert dit standpunt van de vrouw nu deze punten bij de toelating tot de WSNP al beoordeeld zijn door de rechter-commissaris.
4.8.
De rechtbank acht de man, gelet op het vorengaande, thans niet in staat tot het leveren van een kinderbijdrage. Het verzoek van de man zal derhalve worden toegewezen, met dien verstande dat de kinderbijdrage voor de duur van de WSNP op nihil wordt gesteld. Indien de WSNP eindigt, herleeft de bij beschikking van 21 juni 2017 vastgestelde kinderbijdrage dus.
4.9.
Indien de rechtbank een onderhoudsbijdrage met terugwerkende kracht wijzigt, dient zij te beoordelen in hoeverre een daaruit voortvloeiende terugbetalingsverplichting in redelijkheid kan worden aanvaard. Nu de man op 20 november 2018 is toegelaten tot de WSNP, zal de rechtbank die datum als ingangsdatum voor de nihilstelling laten gelden. De rechtbank zal bepalen dat, gelet op het consumptief karakter van een onderhoudsbijdrage, de vrouw de eventueel te veel ontvangen bedragen niet hoeft terug te betalen.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijzigt de beschikking van deze rechtbank van 21 juni 2017 voor zover die ziet op de kinderbijdrage ten behoeve van de minderjarigen:
- [naam] , geboren op [geboortedatum] 2009 in de gemeente [geboorteplaats] ;
- [naam] , geboren op [geboortedatum] 2011 in de gemeente [geboorteplaats] ;
in die zin dat deze kinderbijdrage met ingang van 20 november 2018 en zolang de schuldsaneringsregeling op grond van de WSNP op de man van toepassing is, wordt bepaald op nihil;
5.2.
bepaalt dat de vrouw de tot op heden eventueel te veel ontvangen bijdragen niet aan de man hoeft terug te betalen;
5.3.
verklaart deze uitspraak tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven te Leeuwarden door mr. G.J. Baken, lid van de kamer, tevens kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op woensdag 8 juli 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat. worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden
fn: 819