ECLI:NL:RBNNE:2020:2601

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 juni 2020
Publicatiedatum
24 juli 2020
Zaaknummer
18/820397-14 Ontnemingsvordering
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 29 juni 2020 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering tegen een veroordeelde, geboren in 1963. De officier van justitie had op 9 oktober 2018 gevorderd dat de rechtbank het bedrag van € 381.804,50 zou vaststellen als wederrechtelijk verkregen voordeel, dat de veroordeelde aan de Staat moest betalen. De behandeling vond plaats op 15 juni 2020, waarbij de veroordeelde werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. E.J.A. van Leuveren. De officier van justitie, mr. G. Wilbrink, stelde dat de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel correct was en niet betwist werd door de verdediging. De rechtbank heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op een rapport en heeft vastgesteld dat de veroordeelde voordeel heeft verkregen uit verschillende strafbare feiten, waaronder oplichting en verduistering. De rechtbank heeft de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 381.805,45 en de veroordeelde verplicht tot betaling van € 365.790,45 aan de Staat. Tevens is de duur van de gijzeling vastgesteld op 540 dagen bij niet-nakoming van de betalingsverplichting. De rechtbank heeft geoordeeld dat de veroordeelde en zijn medeverdachte hoofdelijk aansprakelijk zijn voor een gedeelte van de betalingsverplichting.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
Parketnummer: 18/820397-14
Beslissing van de meervoudige kamer, Noordelijke Fraudekamer, d.d. 29 juni 2020 op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen

[veroordeelde],

geboren op [geboortedatum] 1963 te [geboorteplaats],
wonende [straatnaam] [woonplaats],
hierna te noemen: veroordeelde.

Procesverloop

De officier van justitie heeft op 9 oktober 2018 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en dat de rechtbank de veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 381.804,50 ter ontneming van het uit het in de zaak met parketnummer 18/820397-14 voortvloeiende, wederrechtelijk verkregen voordeel.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 15 juni 2020. Veroordeelde is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman mr. E.J.A. van Leuveren, advocaat te Groningen.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie, mr. G. Wilbrink, heeft ter zitting gevorderd dat veroordeelde zal worden veroordeeld tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel, dat door de officier van justitie wordt geschat op € 381.804,50.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel als uitgangspunt dient te gelden en er geen redenen zijn om af te wijken van voornoemde berekening.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft voornoemde berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet betwist en overigens ook geen verweer gevoerd.

Bewijsmiddelen

Met betrekking tot het door veroordeelde verkregen wederrechtelijk verkregen voordeel gebruikt de rechtbank als bewijsmiddelen:
- het vonnis van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank, locatie Leeuwarden, van 29 juni 2020 in de onderliggende strafzaak (verder: het vonnis);
- de stukken, te weten negen ordners, behorend bij het onderliggende strafdossier [1] ;
- het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict ex art 36e 2e lid Sr (verder: het rapport) [2] .

Beoordeling

Het vonnis van 29 juni 2020
De rechtbank heeft veroordeelde bij vonnis van 29 juni 2020 in de onderliggende strafzaak onder meer veroordeeld ter zake:
1. primair. Oplichting, meermalen gepleegd.
2 primair. Oplichting, meermalen gepleegd.
4. Verduistering, meermalen gepleegd.
6. Van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
De berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank is bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel uitgegaan van het rapport. Uit het rapport blijkt dat de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel is gebaseerd op de verschillende strafbare feiten. De rechtbank acht deze berekeningswijze, die overigens niet door de verdediging is bestreden, in beginsel deugdelijk en betrouwbaar.
Blijkens het rapport zijn er verschillende strafbare feiten geweest waaruit wederrechtelijk voordeel is genoten. Het rapport gaat uit van de volgende berekening: [3]
1) directe vermogensvermeerdering € 357.443,86
2) baten/vruchten daaruit € 24.360,64
Totaal wederrechtelijk verkregen voordeel € 381.804,50
De rechtbank zal hierna per onderdeel overwegen of, en zo ja voor welk bedrag, wederrechtelijk voordeel door veroordeelde is verkregen.
Algemene uitgangspunten
Op grond van de inhoud van wettige bewijsmiddelen is komen vast te staan dat de veroordeelde voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van die door hem gepleegde strafbare feiten.
Ad 1: directe vermogensvermeerdering
Uit het vonnis blijkt dat veroordeelde zich heeft schuldig gemaakt aan het ten laste gelegde feit 1 primair, feit 2 primair en feit 4.
Deze feiten bestaan uit drie verschillende slachtoffers:
1a) [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2]
1b) [benadeelde partij 1]
1c) [benadeelde partij 2]
Ad 1a) [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2]
Uit het vonnis en het rapport blijkt dat verdachte [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] in de periode van 3 januari 2011 tot en met 1 december 2013 heeft opgelicht voor een bedrag van € 228.676,61. [4] Veroordeelde heeft bekend zich schuldig te hebben gemaakt aan deze oplichting en heeft de hoogte van het bedrag niet bestreden. [5]
Het wederrechtelijk verkregen voordeel uit dit feit is € 228.676,61.
Ad 1b) [benadeelde partij 1]
Uit het vonnis en het rapport blijkt dat verdachte [benadeelde partij 1] in de periode van 2 december 2013 tot en met 4 juli 2014 heeft opgelicht voor een bedrag van € 71.147,77. [6] Veroordeelde heeft bekend zich schuldig te hebben gemaakt aan deze oplichting en heeft de hoogte van het bedrag niet bestreden. [7]
Het wederrechtelijk verkregen voordeel uit dit feit is € 71.147,77.
Ad 1c) [benadeelde partij 2]
Uit het vonnis en het rapport blijkt dat verdachte van [benadeelde partij 2] een geldbedrag van € 57.620,48 heeft verduisterd. [8] Verdachte heeft bekend zich schuldig te hebben gemaakt aan deze verduistering en heeft de hoogte van het bedrag niet bestreden. [9]
Daarbij merkt de rechtbank op niettegenstaande het feit dat in de hoofdzaak de officier van justitie voor een deel van de dagvaarding niet-ontvankelijk is verklaard, het gehele bedrag als voordeel wordt aangemerkt (vgl. HR 7 juli 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI2307).
Het wederrechtelijk verkregen voordeel uit dit feit is € 57.620,48.
Het totaal van de voornoemde drie strafbare feiten die hebben geleid tot een directe vermogensvermeerdering is € 357.444,86.
Ad 2: baten/vruchten daaruit
Uit het rapport blijkt dat veroordeelde een deel van hierboven genoemde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft gebruikt om online te pokeren. Gebleken is dat er gokwinsten zijn uitgekeerd op rekening van veroordeelde en [medeverdachte]. Deze gokwinsten
zijn derhalve voortgekomen uit de criminele opbrengsten van veroordeelde. [10]
Er is in totaal € 22.753,95 winst uitgekeerd op rekening NL66RABO039.63.27.966. [11] Voorts is een bedrag van € 1.606,64 uitgekeerd op rekening NL07ABNA056.27.96.568 op naam van [medeverdachte]. [12]
De baten/vruchten uit de directe vermogensvermeerdering zijn derhalve € 24.360,59.
Conclusies en vaststelling omvang wederrechtelijk verkregen voordeel
Gelet op voorgaande berekeningen en overwegingen komt de rechtbank tot de volgende berekening:
1) directe vermogensvermeerdering € 357.444,86
2) baten/vruchten daaruit € 24.360,59
Totaal wederrechtelijk verkregen voordeel € 381.805,45
De rechtbank stelt derhalve de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op
€ 381.805,45.
Vaststelling betalingsverplichting
Terugbetalingen [benadeelde partij 2]
Uit het dossier blijkt dat veroordeelde een bedrag van € 16.015,00 [13] aan [benadeelde partij 2] heeft terugbetaald, zodat voornoemd bedrag in mindering dient te komen op de betalingsverplichting.
Benadeelde partij
De rechtbank zal de aan de benadeelde partij toegekende vordering niet in mindering brengen op de betalingsverplichting, aangezien dit bedrag nog niet is voldaan zoals gesteld wordt in artikel 36e, negende lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Hoofdelijkheid
Uit het vonnis, het dossier en het verhandelde ter zitting blijkt dat veroordeelde samen met [medeverdachte] een bedrag van € 74.243,57 heeft besteed aan de beautysalon van [medeverdachte]. Daarmee hebben zij samen geprofiteerd van de door veroordeelde gepleegde strafbare feiten.
Veroordeelde is onder feit 6 immers veroordeeld van het witwassen van voornoemd geldbedrag. Ook [medeverdachte] is veroordeeld voor het schuldwitwassen van ditzelfde geldbedrag. De hoogte van dit geldbedrag is door de verdediging niet bestreden.
De rechtbank zal daarom het wederrechtelijk verkregen voordeel tot het bedrag van
€ 74.243,57 zien als gemeenschappelijk voordeel en bepalen dat veroordeelde en [medeverdachte] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor dit deel van de betalingsverplichting.
Conclusies en vaststelling omvang betalingsverplichting
Gelet op voorgaande zal de rechtbank bepalen dat veroordeelde een bedrag van € 365.790,45
dient te betalen aan de Staat, waarvan een gedeelte van € 74.243,57 hoofdelijk met [medeverdachte].
Gijzeling bij niet volledig verhaal
Op grond van het bepaalde in artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering dient de rechter de duur van de gijzeling te bepalen indien volledig verhaal van de opgelegde betalingsverplichting niet mogelijk blijkt, waarbij voor elke volle € 25,00 niet meer dan één dag wordt opgelegd.
Bij de bepaling van de duur van de gijzeling heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de LOVS-oriëntatiepunten voor toepassen van lijfsdwang, waarbij een bedrag van € 50.000,00 tot € 500.000,00 op eerste vordering van het openbaar ministerie lijfsdwang voor de duur van 540 dagen kan worden opgelegd. De rechtbank bepaalt de duur van de gijzeling dan ook op 540 dagen.

Toepassing van de wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 381.805,45
Legt
[veroordeelde]voornoemd de verplichting op tot betaling van een geldbedrag van € 365.790,45 (zegge: driehonderdvijfenzestigduizend zevenhonderdnegentig euro en vijfenveertig cent) aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 540 dagen.
Bepaalt dat de veroordeelde en zijn medeveroordeelde [medeverdachte] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor een gedeelte van deze betalingsverplichting tot een bedrag van € 74.243,57.
Bepaalt dat het gedeelte van deze verplichting tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel komt te vervallen indien en voor zover de mededader van veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van voornoemd bedrag van € 74.243,57.
Wijst de vordering van de officier van justitie voor het overige af.
Deze uitspraak is gegeven door mr. W.S. Sikkema, voorzitter, mr. L.W. Janssen en mr. C.H. Beuker, rechters, bijgestaan door mr. R.G. Bakker-Dees, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 29 juni 2020.
Mr. L.W. Janssen is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van ambtsedige processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal met BVH PL100-2016313682, opgemaakt door politie eenheid Noord-Nederland, waarvan de 9 ordners als volgt zijn doorgenummerd. Ordners 1 tot en met 4 zijn doorgenummerd 1 tot en met 1136. BOB ordners 5 tot en met 9 zijn doorgenummerd 1 tot en met 1998. Tenzij anders vermeld zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel met nummer PL100-2016313682, doorgenummerd 1 tot en met 15, gevoegd in ordner 1 na pagina 218.
3.Pagina’s 10 en 13 van het rapport.
4.Pagina’s 435, 438 en 439.
5.De verklaring van veroordeelde ter terechtzitting van 15 juni 2020.
6.Pagina’s 435, 438 en 439.
7.De verklaring van veroordeelde ter terechtzitting van 15 juni 2020.
8.Pagina’s 1087, 1093, 1097 en 1121.
9.De verklaring van veroordeelde ter terechtzitting van 15 juni 2020.
10.Pagina 12 van het rapport.
11.Pagina 593.
12.Pagina 922.
13.Pagina 1122.