ECLI:NL:RBNNE:2020:2053

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 juni 2020
Publicatiedatum
5 juni 2020
Zaaknummer
122238 / HA ZA 18-60
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van een gemeenschap van een appartementsrecht na overlijden van een deelgenoot

In deze zaak vordert eiseres de verdeling van een gemeenschap die bestaat uit een appartementsrecht. De gedaagde is de broer van de overleden partner van eiseres en betwist de vordering op basis van een testament van hun vader, waarin hij stelt dat het appartementsrecht binnen de familie moet blijven. De rechtbank oordeelt dat de tekst van het testament niet ondersteunt dat het appartementsrecht niet aan eiseres kan toekomen. Eiseres is als erfgenaam van haar overleden partner, die deelgenoot was in de gemeenschap, gerechtigd om de verdeling te vorderen. De rechtbank wijst de vordering tot verdeling toe en bepaalt dat gedaagde rekening en verantwoording moet afleggen over het beheer van de gemeenschap. Tevens zal een deskundige worden benoemd voor de waardebepaling van het appartementsrecht. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan en verwijst de zaak naar de rol voor het nemen van een akte door partijen met betrekking tot de benoeming van deskundigen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Assen
zaaknummer / rolnummer: C/19/122238 / HA ZA 18-60
Vonnis van 10 juni 2020
in de zaak van

1.[eiseres] ,

wonend te [woonplaats] ,
eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
en
2. [eiseres] in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [dochter] ,wonend te [woonplaats] ,
gevoegde partij,
advocaat mr. C.M. de Jonge,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
advocaat voorheen mr. J.W. Damstra,
inmiddels zonder advocaat.
Partijen worden hierna ook aangeduid als respectievelijk ' [eiseres] ', ' [dochter] ' en ' [gedaagde] '.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis van 3 juli 2019 waarbij de rechtbank [dochter] heeft toegestaan zich in de hoofdzaak te voegen aan de zijde van [eiseres] ,
- de B2-formulieren van mr. Damstra van 10 en 11 oktober 2019, waarin hij aangeeft zich aan de zaak te onttrekken,
- de brief van mr. De Jonge, ingekomen per fax op 29 oktober 2019, waarin zij de rechtbank vraagt vonnis te wijzen.
1.2.
In overeenstemming met artikel 7.2 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de rechtbanken, zoals dat luidde ten tijde hier van belang, heeft de rechtbank na de onttrekking door mr. Damstra de zaak verwezen naar de rol voor het stellen van een nieuwe advocaat voor [gedaagde]. Er heeft zich echter geen andere advocaat gesteld. Omdat [eiseres] heeft gevraagd vonnis te wijzen is vervolgens, in overeenstemming met artikel 7.4 van het procesreglement, vonnis bepaald in de hoofdzaak.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] was de partner van [broer gedaagde] tot het moment van diens overlijden. [dochter] is hun dochter. [gedaagde] is de broer van [broer gedaagde] .
2.2.
Op 18 februari 2008 heeft [broer gedaagde] een testament gemaakt, waarin onder meer het volgende staat.
"B. Erfstelling ongehuwd en niet geregistreerd samenwonen
Zonder afstammelingen
1. Voor het geval ik
zonderachterlating van afstammelingen kom te overlijden
voormijn levensgezel [eiseres] […], benoem ik haar tot mijn enige en algehele erfgename […].
Met afstammelingen
4. Voor het geval ik kom te overlijden
metachterlating van afstammelingen, maak ik de na te melden beschikkingen onder a en b […]. Ik beschik dan als volgt:
a. Ik benoem mijn genoemde levensgezel tot mijn enige erfgename onder de last van de na te melden legaten ten behoeve van mijn kinderen casu quo hun afstammelingen.
b. Ik legateer aan ieder van mijn kinderen een bedrag, (nominaal) gelijk aan de waarde van het erfdeel hetwelk zij in mijn nalatenschap zouden hebben genoten indien zij tezamen met mijn levensgezel, tezamen en voor gelijke delen, mijn erfgenamen waren geweest."
2.3.
De vader van [broer gedaagde] en [gedaagde] , [erflater] , heeft op 29 juli 2009 een testament gemaakt. Dat testament bevat onder meer de volgende bepalingen:
"UITSLUITING EN ERFSTELLING
Artikel 2 […]
2. Erfstelling
Ik benoem mijn kinderen, de heer [gedaagde] en de heer [broer gedaagde] , tot mijn erfgenamen, tezamen en voor gelijke delen. Indien één of meer van deze kinderen voor of gelijktijdig met mij mocht overlijden, zal het aandeel van de overledene worden verkregen door diens afstammelingen op de wijze en voor de delen als is voorgeschreven voor wettelijke plaatsvervulling, waarbij laatstgemelde bepalingen worden toegepast vóór de hiervoor bedoelde aanwas […].
ERFSTELLING OVER DE HAND
Artikel 5
Ik bepaal dat hetgeen bij het overlijden van ieder van mijn kinderen, hierna te noemen: de bezwaarde, onverteerd aanwezig is van hetgeen door de bezwaarde uit mijn nalatenschap is ontvangen, toekomt aan diegene die op het ogenblik van het overlijden van de bezwaarde mijn erfgenamen bij versterf zouden zijn geweest en die niet door mij van erfopvolging is/zijn uitgesloten, indien ik tegelijk met de bezwaarde zou zijn overleden. De bezwaarde is mitsdien rechthebbende onder ontbindende voorwaarde en bedoelde erfgenamen bij versterf, hierna te noemen: de verwachter, zijn rechthebbenden onder opschortende voorwaarde […].
Het voorwaardelijk karakter van de verkrijging door de bezwaarde en de beschikking ten behoeve van de verwachter komen te vervallen indien:
- de bezwaarde ten tijde van zijn overlijden gehuwd is, dan wel een geregistreerd partnerschap is aangegaan;
- de bezwaarde een of meer afstammelingen achterlaat […].
CLAUSULE PRIVÉ-ZIJN
Artikel 7
Ik bepaal dat al hetgeen uit mijn nalatenschap wordt verkregen niet zal vallen in enige gemeenschap van goederen waarin een verkrijger is gehuwd of mocht huwen en evenmin wordt betrokken in enigerlei verrekening terzake van dit huwelijk, hetgeen ook geldt voor de revenuen of herbeleggingen daarvan. Voor de toepassing van het bepaalde in de vorige volzin wordt een geregistreerd partnerschap met een huwelijk gelijkgesteld."
2.4.
[erflater] is op 4 november 2010 overleden.
2.5.
Bij notariële akte van 26 februari 2013 hebben [broer gedaagde] en [gedaagde] de nalatenschap van hun vader gedeeltelijk verdeeld. In die akte staat onder meer:
"Heden, zes en twintig februari tweeduizend dertien, verschenen voor mij, Mr. Cornelis Alfred van Schalm, notaris te Lelystad:
1. de heer [gedaagde] […], hierna te noemen: deelgenoot A;
2. de heer [broer gedaagde] […], hierna te noemen: deelgenoot B […].
De deelgenoten willen overgaan tot een gedeeltelijke verdeling van de nalatenschap van de heer [erflater] , […], hierna te noemen: erflater […].
Tot de nalatenschap van erflater behoren de navolgende registergoederen
1. […]
2. het appartementsrecht in de zin van artikel 5:106 van het Burgerlijk Wetboek, kadastraal bekend gemeente [plaats] , sectie [sectieletter] , complexaanduiding [nummer] appartementsindex [nummer] , welk appartementsrecht omvat:
a. het zevenentachtig/eenhonderd tweeënnegentigste (87/192) aandeel in de gemeenschap van het appartementsgebouw, bestaande uit een woning met ondergrond en erf, plaatselijk bekend als [adres] te [postcode] [plaats] , ten tijde van de splitsing in appartementsrechten kadastraal bekend gemeente [plaats] , sectie [sectieletter] , nummers [sectienummer] , [sectienummer] , [sectienummer] en [sectienummer] , respectievelijk groot een are en zes centiare (01.06a), drie centiare (03 ca), negentien centiare (19 ca) en vijfenveertig centiare (45 ca);
b. de bevoegdheid tot het uitsluitend gebruik van de bedrijfsruimte, gelegen op de begane grond van het appartementengebouw, plaatselijk bekend als [adres] te [postcode] [plaats] […].
ONVERDEELDHEID
De deelgenoten zijn overeengekomen om het registergoed sub 2 onverdeeld te laten.
Op grond van het vorenstaande zijn de deelgenoten gezamenlijk eigenaar van het registergoed sub 2.".
2.6.
[broer gedaagde] is overleden op 30 september 2015.
2.7.
In ieder geval sinds het overlijden van [broer gedaagde] beheert [gedaagde] het hiervoor onder 2.5. bedoelde appartementsrecht. Het pand waarop dat recht betrekking heeft, is geheel of ten dele verhuurd, of verhuurd geweest, aan derden.
2.8.
Op 2 oktober 2015 heeft [eiseres] een bedrag van € 15.000,00 bijgeschreven gekregen op haar bankrekening. Het bedrag is afkomstig van [gedaagde] . De omschrijving op het afschrift is "Voorschot".
2.9.
Op 3 november 2017 is een bedrag van € 20.000,00 bijgeschreven op de rekening van [eiseres] , met als omschrijving "huur westerstraat". Het bedrag was afkomstig van een rekening op naam van "Erven [erflater] ".

3.Het geschil

in conventie3.1. [eiseres] vordert in conventie dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, bepaalt dat de gemeenschap die tussen [eiseres] en [gedaagde] bestaat, wordt verdeeld en dat er verrekening plaatsvindt, zodanig dat [gedaagde] het aandeel van [eiseres] in het hiervoor bedoelde appartementsrecht overneemt tegen vergoeding van de helft van de waarde daarvan, dan wel dat het appartementsrecht wordt verkocht als [gedaagde] niet bereid of in staat is het over te nemen. Ook vordert zij, naar de rechtbank begrijpt met het oog op de verrekening, rekening en verantwoording van [gedaagde] door het geven van inzage in alle bescheiden die betrekking hebben op het appartementsrecht. [eiseres] vordert verder dat zij wordt gemachtigd het appartementsrecht te verkopen tegen een los- en laatprijs die wordt vastgesteld in overleg met een door de rechtbank aan te wijzen makelaar/taxateur, en dat een door de rechtbank aan te wijzen vertegenwoordiger namens [gedaagde] zal optreden als deze geen medewerking verleent aan verkoop en levering of aan het ter inzage geven van de bedoelde bescheiden. Zij vordert voorts dat het te wijzen vonnis dezelfde kracht heeft als een notariële akte en in de plaats treedt van de vereiste medewerking van [gedaagde] , dan wel, subsidiair, dat het vonnis voor de wilsverklaring van [gedaagde] in de plaats komt. Voor het geval een vertegenwoordiger wordt benoemd maar [gedaagde] aan deze vertegenwoordiger niet zoals gevorderd inzage in de bescheiden geeft, vordert [eiseres] dat [gedaagde] een dwangsom verschuldigd is van € 1.000,00 per dag dat hij in gebreke blijft met een maximum van € 50.000,00. Ten slotte vordert [eiseres] veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de te benoemen vertegenwoordiger en de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] concludeert in conventie tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] en veroordeling van [eiseres] in de kosten van de procedure. Hij betoogt dat [eiseres] geen verdeling kan vorderen omdat zij geen deelgenoot is in de gemeenschap. Volgens hem blijkt uit het testament van zijn vader, [erflater] , dat deze wilde voorkomen dat zijn nalatenschap buiten de familie zou raken. Op grond daarvan kan de nalatenschap van [erflater] dus alleen aan zijn kinderen of andere afstammelingen toevallen.
in reconventie
3.3.
In reconventie vordert [gedaagde] , na wijziging van eis, voor zover mogelijk bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, een verklaring voor recht dat artikel 7 van het testament van [erflater] moet worden gewijzigd in die zin dat de daarin opgenomen privéclausule ook geldt voor de situatie dat de verkrijger samenwoonde, dan wel sprake was van een gemeenschappelijke huishouding. Verder vordert [gedaagde] een verklaring voor recht dat [eiseres] geen deelgenoot is in de hiervoor bedoelde gemeenschap, alsmede – naar de rechtbank begrijpt: voor het geval [eiseres] wel als deelgenoot zou worden aangemerkt – verdeling van de gemeenschap met toedeling aan hem van het appartementsrecht, waarbij wordt bepaald dat hij het onverdeeld aandeel ter zake van het appartementsrecht aan [eiseres] althans [dochter] zal uitkeren, uitgaand van de WOZ-waarde per 1 januari 2017. Tot slot vordert hij veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.

4.De beoordeling

4.1.
Gezien de onderlinge samenhang worden de vorderingen in conventie en in reconventie gezamenlijk besproken.
4.2.
Met betrekking tot het verweer van [gedaagde] dat de vordering van [eiseres] moet worden afgewezen omdat [eiseres] geen deelgenoot is in de gemeenschap waarvan zij verdeling vordert, en met betrekking tot de vordering van [gedaagde] tot afgifte van een verklaring voor recht van die strekking, overweegt de rechtbank het volgende.
4.3.
Niet in geschil is dat, op het moment van overlijden van [broer gedaagde] , de nalatenschap van zijn vader nog onverdeeld was wat betreft het hiervoor onder 2.5. bedoelde appartementsrecht. Tot zijn overlijden was [broer gedaagde] deelgenoot in die gemeenschap, samen met zijn broer [gedaagde] . Na het overlijden van [broer gedaagde] viel op grond van zijn testament zijn aandeel in de gemeenschap toe aan [eiseres] als zijn enig erfgenaam, zodat zij sinds dat moment samen met [gedaagde] deelgenoot is in de gemeenschap die (alleen nog) het appartementsrecht omvat.
4.4.
Anders dan [gedaagde] stelt, staat het testament van zijn vader daar niet aan in de weg. Artikel 4:46, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat bij de uitlegging van een uiterste wilsbeschikking dient te worden gelet op de verhoudingen die de uiterste wil kennelijk wenst te regelen, en op de omstandigheden waaronder de uiterste wil is gemaakt. De stelling van [gedaagde] dat zijn vader kennelijk de verhoudingen tussen zijn erfgenamen zo wenste te regelen dat [eiseres] nooit deelgenoot kon worden in de nalatenschap – welke stelling door [eiseres] wordt betwist – wordt noch door de tekst van het testament, noch door de overige door [gedaagde] aangedragen omstandigheden voldoende ondersteund. In artikel 5 van dat testament, naar welk artikel [gedaagde] in dit verband met name verwijst, is weliswaar bepaald dat [broer gedaagde] na het overlijden van zijn vader slechts een voorwaardelijk recht krijgt op het hem toekomende deel van de nalatenschap, maar dat artikel bepaalt ook dat het voorwaardelijk karakter van dat recht komt te vervallen als de bezwaarde één of meer afstammelingen nalaat. Omdat [broer gedaagde] bij zijn overlijden een afstammeling naliet, te weten [dochter] , is daarmee het voorwaardelijk karakter van het recht van [broer gedaagde] komen te vervallen. Uit artikel 7 van het testament, waar [gedaagde] ook naar verwijst, volgt evenmin dat het aandeel van [broer gedaagde] in de gemeenschap niet na zijn overlijden op [eiseres] zou kunnen overgaan. Dat artikel bepaalt immers alleen dat wat uit de nalatenschap van [erflater] wordt verkregen niet in enige gemeenschap van goederen zal vallen en niet in enige verrekening terzake van een huwelijk of een geregistreerd partnerschap wordt betrokken. Het aandeel van [broer gedaagde] in de gemeenschap is echter niet op [eiseres] overgegaan doordat het in een gemeenschap van goederen viel of door verrekening, maar doordat [eiseres] door [broer gedaagde] bij testament als erfgenaam was aangewezen. Het betoog van [gedaagde] dat in artikel 7 abusievelijk niet is bepaald dat dat artikel, behalve op een huwelijk of geregistreerd partnerschap, ook ziet op samenwoning of een gemeenschappelijke huishouding, is dan ook niet relevant. Zelfs als dat zou kloppen verandert het immers niets aan het feit dat het aandeel van [broer gedaagde] in de gemeenschap niet betrokken was in enige gemeenschap van goederen tussen hem en [eiseres] , en evenmin in enige verrekening, maar met de rest van de nalatenschap van [broer gedaagde] is overgegaan op [eiseres] doordat zij zijn enig erfgenaam was.
4.5.
Voor het overige heeft [gedaagde] naar voren gebracht dat de bedoeling van [erflater] daaruit blijkt dat hij met zijn beide zoons, met zijn makelaar en met de notaris die het testament heeft opgesteld, mr. Van Schalm, heeft besproken dat de nalatenschap te allen tijde binnen de familie zou moeten blijven, en dat [gedaagde] in de veronderstelling was dat het aandeel van [broer gedaagde] in de nalatenschap aan [dochter] zou toevallen in het geval van [broer gedaagde] overlijden. Ook deze gestelde omstandigheden leiden niet tot een andere uitkomst. [eiseres] heeft immers betwist dat [erflater] met de bedoelde betrokkenen zou hebben besproken dat de nalatenschap alleen aan kinderen of andere afstammelingen zou kunnen toevallen. Bovendien zou een dergelijke verklaring van [erflater] , als die al is gedaan, een verklaring van de erflater buiten de uiterste wil vormen, zoals bedoeld in artikel 4:46, tweede lid, van het BW. Op grond van die bepaling mag een dergelijke verklaring slechts dan voor uitlegging van een uiterste wilsbeschikking worden gebruikt, indien deze zonder die verklaring geen duidelijke zin heeft. Dat laatste doet zich hier naar het oordeel van de rechtbank niet voor, gezien wat hiervoor onder 4.4. werd overwogen over de beide door [gedaagde] genoemde bepalingen in het testament. Overigens valt de bepaling in artikel 5, waarin staat dat het voorwaardelijk karakter van de verkrijging door de bezwaarde eveneens komt te vervallen als die ten tijde van zijn overlijden gehuwd is dan wel een geregistreerd partnerschap is aangegaan, moeilijk te rijmen met een uitleg zoals voorgestaan door [gedaagde] .
Ook de gestelde omstandigheid dat [gedaagde] ervan uitging dat het aandeel van [broer gedaagde] in de nalatenschap van zijn vader na [broer gedaagde] overlijden aan diens afstammelingen zou toevallen, geeft geen grond voor de door [gedaagde] voorgestane uitleg. Dat [gedaagde] in die veronderstelling verkeerde, zegt immers niets over de bedoeling die zijn vader, [erflater] , bij het maken van zijn testament had omtrent de verdeling van zijn nalatenschap.
4.6.
Uit het voorgaande volgt dat [eiseres] , als erfgenaam van [broer gedaagde] , na diens overlijden deelgenoot is geworden in de gemeenschap die het hiervoor bedoelde appartementsrecht omvat. Op grond van artikel 3:178, eerste lid, van het BW is zij dan ook bevoegd verdeling van dat recht te vorderen. Het verweer van [gedaagde] tegen de vordering van [eiseres] slaagt niet, zodat die vordering in zoverre zal worden toegewezen. Uit het voorgaande volgt ook dat de vordering van [gedaagde] strekkende tot afgifte van een verklaring voor recht dat het testament van [erflater] moet worden gewijzigd en dat [eiseres] geen deelgenoot is op beide punten moet worden afgewezen. Overigens is het naar geldend recht niet mogelijk om na het overlijden van de erflater diens testament te laten wijzigen in de door [gedaagde] bedoelde zin.
4.7.
Uit de conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie, leidt de rechtbank af dat – nu vaststaat dat [eiseres] als deelgenoot moet worden aangemerkt – [gedaagde] zich er in beginsel niet tegen verzet dat het appartementsrecht aan hem wordt toegedeeld en hij aan [eiseres] de overwaarde vergoedt. Wel verschillen partijen van mening over de waarde van het appartementsrecht waarvan bij de verdeling moet worden uitgegaan. De rechtbank zal daarom een deskundige benoemen ter bepaling van de waarde waartegen het appartementsrecht in de verdeling wordt betrokken. De rechtbank ziet op voorhand geen aanleiding uit te gaan van de WOZ-waarde per 1 januari 2017, zoals voorgestaan door [gedaagde] . [eiseres] verzet zich immers tegen de door [gedaagde] gewenste waardering per 1 januari 2017, zodat het uitgangspunt moet zijn dat de waardering zo veel als mogelijk plaatsvindt tegen de datum van de verdeling, in dit geval dus de datum van het vonnis waarbij die verdeling tot stand komt (vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 22 september 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7205). Verder heeft [gedaagde] zijn stelling dat de WOZ-waarde overeenkomt met de onderhandse verkoopwaarde van het appartementsrecht hoegenaamd niet onderbouwd.
4.8.
Voordat de rechtbank overgaat tot benoeming van een deskundige, zal zij partijen in de gelegenheid stellen zich bij akte uit te laten over het aantal en het specialisme van de te benoemen deskundige of deskundigen, over de voor te leggen vragen en over de kostenbegroting. Als partijen zich willen uitlaten over de persoon van de te benoemen deskundige of deskundigen, moeten zij daarbij aangeven over welke deskundige(n) zij het eens zijn, dan wel tegen wie zij gemotiveerd bezwaar hebben. De rechtbank zal de zaak hiertoe naar de rol verwijzen. De rechtbank is voorlopig van oordeel dat kan worden volstaan met de benoeming van één deskundige die makelaar/taxateur is, die niet reeds eerder door één van partijen is ingeschakeld, en dat de navolgende vragen moeten worden voorgelegd:
a. op welke vrije verkoopwaarde, vrij van huur en/of gebruiksrechten, naar peildatum van de taxatie taxeert u het hiervoor, onder 2.5., omschreven onroerend goed?
b. kunt u hierbij aangeven wat volgens u naar de huidige marktomstandigheden de te hanteren vraagprijs en laatprijs van het onroerend goed is?
c. van welke waarde respectievelijk vraag- en laatprijs moet worden uitgegaan als het onroerend goed is verhuurd?
Nadat de taxatie heeft plaatsgevonden zal [gedaagde] in de gelegenheid worden gesteld om aan te geven of hij tegen de getaxeerde waarde het appartementsrecht al dan niet toebedeeld wil krijgen. Mocht hij dat niet willen dan zal de rechtbank bepalen dat het appartementsrecht aan een derde moet worden verkocht.
4.9.
De rechtbank gaat ervan uit dat partijen in onderling overleg overeenstemming bereiken omtrent de persoon van de deskundige. Als deskundige kan bijvoorbeeld één van de volgende personen worden benaderd:
  • [naam 1] , [naam 1] Vastgoedadvies, [plaats] ;
  • [naam 2] , Makelaarskantoor [naam 2] , [plaats] ;
  • [naam 3] , [naam 3] Makelaars, [plaats] .
Partijen mogen uiteraard ook voor een andere deskundige kiezen. Voor zover partijen geen overeenstemming kunnen bereiken over de persoon van de deskundige en om die reden iedere partij een deskundige voorstelt, dienen partijen gemotiveerd aan te geven waarom zij de voorkeur geven aan de door henzelf voorgestelde deskundige, en waarom door de wederpartij voorgestelde deskundige niet voor benoeming in aanmerking zou moeten komen. Daarbij valt te denken aan zwaarwegende redenen als gebrek aan deskundigheid of gerechtvaardigde twijfels met betrekking tot de onzijdigheid ten opzichte van een of meer van de partijen. Dergelijke zwaarwegende redenen dienen onderbouwd te worden gesteld, bij gebreke waarvan de rechtbank aan bezwaren voorbij zal kunnen gaan. De rechtbank zal dan, na weging van de onderbouwing vóór en tegen de benoeming van een potentiële deskundige, een door partijen aangedragen deskundige of een eigen deskundige benoemen.
4.10.
De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen voor akte, zodat partijen zich over de onder 4.8. en 4.9. genoemde punten kunnen uitlaten. Voor [gedaagde] is daarbij van belang dat hij geen akte kan nemen zolang hij geen advocaat heeft. Als hij zich wil uitlaten over de hiervoor bedoelde punten, zal hij dus alsnog een advocaat moeten nemen die zich in deze procedure voor hem stelt. Als partijen een akte willen indienen, moeten zij de conceptakte uiterlijk een week vóór de roldatum naar elkaar sturen, zodat in de definitieve akte op de akte van de wederpartij gereageerd kan worden.
4.11.
De rechtbank leidt verder uit de hiervoor bedoelde conclusie van [gedaagde] af dat hij ook instemt met de door [eiseres] gevraagde verrekening, waarin de vruchten van de gemeenschap (in het bijzonder de huuropbrengsten) en de kosten die voor de gemeenschap zijn gemaakt (waaronder de eigenaarslasten, zoals WOZ-belasting) zullen worden betrokken, alsmede met het ter inzage geven van de bescheiden die met het oog op een dergelijke verrekening nodig zijn. Niettemin is niet gebleken dat [gedaagde] de desbetreffende bescheiden inmiddels ter inzage aan [eiseres] heeft verstrekt. Nu de vordering tot verdeling van de gemeenschap zal worden toegewezen en daarmee het beheer dat [gedaagde] voert ten behoeve van de gemeenschap eindigt, volgt uit artikel 3:173 van het BW – dat kort gezegd bepaalt dat ieder der deelgenoten van degene onder hen die voor de overigen beheer heeft gevoerd, jaarlijks en in ieder geval bij het einde van het beheer rekening en verantwoording kan vorderen – dat [eiseres] van [gedaagde] rekening en verantwoording kan vorderen over het door hem gevoerde beheer. De vordering van [eiseres] zal op dit punt, gezien het voorgaande, dan ook worden toegewezen. De rechtbank wijst partijen erop dat dit vonnis voor zover het deze beslissing betreft een eindvonnis is, zodat daartegen hoger beroep openstaat.
4.12.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
beveelt [gedaagde] rekening en verantwoording af te leggen over het beheer van de gemeenschap die het hiervoor onder 2.5. bedoelde appartementsrecht omvat, door het overleggen van alle bescheiden die zien op de kosten en opbrengsten van die gemeenschap voor zover betrekking hebbend op de periode vanaf 1 maart 2015;
5.2.
verwijst de zaak naar de rol van
8 juli 2020voor het nemen van een akte door partijen met betrekking tot de benoeming van een of meer deskundigen, de aan de deskundige of deskundigen te stellen vragen, en de kostenbegroting, als bedoeld onder 4.8. en 4.9. hiervoor;
5.3.
bepaalt dat partijen elkaar uiterlijk een week voor de onder 5.2. genoemde roldatum de concept-akten zullen toesturen, opdat zij ieder in hun eigen akte nog kunnen reageren op de standpunten van de wederpartij;
5.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.A. Oudenaarden en in het openbaar uitgesproken door mr. J. de Vroome, rolrechter, op 10 juni 2020.