Op 28 mei 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers een verzoek om handhaving op basis van de Wet natuurbescherming (Wnb) hadden ingediend. Verzoekers hadden bezwaar gemaakt tegen een voorgenomen besluit van het college van Gedeputeerde Staten van Fryslân om niet handhavend op te treden jegens een vergunninghouder. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het ontwerpbesluit niet gericht is op rechtsgevolg en daarom niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden aangemerkt. Hierdoor was de voorzieningenrechter niet bevoegd om het verzoek om voorlopige voorziening te beoordelen.
De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de bevoegdheid om een voorlopige voorziening te treffen, zoals vastgelegd in artikel 8:81 van de Awb, alleen kan worden ingeroepen indien er sprake is van een besluit. Aangezien het voorgenomen besluit geen rechtsgevolg heeft, kon de voorzieningenrechter niet ingaan op de inhoud van het verzoek. De voorzieningenrechter heeft ook aangegeven dat de wetgever een andere rechtsgang heeft gecreëerd voor situaties waarin geen besluit is genomen, waardoor verzoekers de mogelijkheid hebben om beroep in te stellen tegen het uitblijven van een besluit.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter zich onbevoegd verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is gedaan zonder zitting, vanwege de coronamaatregelen, en zal alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.