Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
1.[eiser] ,2. [eiseres] ,
hierna te noemen: [eisers] ,
1.[naam 1] HOLDING B.V.
2. [naam 1] LANDBOUW VASTGOED B.V.
3. [naam 1] ONROERENDE ZAKEN B.V.
4. [naam 1] HOLDING B.V.
hierna te noemen: [gedaagden] ,
1.De procedure
- de dagvaarding met producties van 13 maart 2020;
- de conclusie van antwoord met producties van 6 april 2020;
- de aanvullende producties van [eisers] , ingekomen op 18 mei 2020;
- de aanvullende producties van [gedaagden] , ingekomen op 18 mei 2020;
- de mondelinge behandeling gehouden op 20 mei 2020 waar de heer [eisers] is verschenen, bijgestaan door mr. Harbers en waar voor [gedaagden] zijn verschenen de heer [naam 2] , directeur, en mr. C.J. Vogels, bedrijfsjurist, bijgestaan door mr. J.H.M. Spanjaard. Van de behandeling heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
2.De feiten
"(…)Artikel 3: Pacht3.1 [eisers] en [gedaagden] gaan, met ingang van 1 januari 2016 tot 31 december 2019, een geliberaliseerde pachtovereenkomst ex artikel 7:397 BW op gebruikelijke voorwaarden aan ten aanzien van de percelen los land, kadastraal bekend gemeente [plaats] , sectie I, nummer [sectienummer] , [sectienummer] , [sectienummer] , en [sectienummer] , alsmede ten aanzien van de verkochte percelen, kadastraal bekend gemeente [plaats] , sectie I, nummer [sectienummer] en [sectienummer] . Deze pachtovereenkomsten zullen in een afzonderlijk document worden vastgelegd, waartoe partijen zich - over en weer - verplichten hun medewerking volledig en tijdig te verlenen; dit geldt ook voor het tijdig ter goedkeuring toezenden van de pachtovereenkomst aan de Grondkamer (…).2.3. Vervolgens zijn vier afzonderlijke pachtovereenkomsten opgesteld. In elk van die overeenkomsten is over de duur van de pachtovereenkomst bepaald dat die geacht wordt te zijn ingegaan op 14 juni 2016 en eindigt op 31 december 2019. De overeenkomsten zijn door [eisers] getekend op 27 oktober 2016 en op 9 februari 2017 door [gedaagden] . [eisers] heeft de percelen in gebruik genomen. Geen van beide partijen heeft de pachtovereenkomsten binnen twee maanden ter goedkeuring aan de Grondkamer gezonden.
"(…) Ingevolge artikel 3.1. van de Vaststellingsovereenkomst en artikel 2 van de Pachtovereenkomsten eindigen op 31 december 2019 de Pachtovereenkomsten van rechtswege en dient u uiterlijk op die datum de door u van [naam 1] gepachte percelen op te leveren aan [naam 1] .(…)"
3.De vordering en het verweer
I. hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] om de percelen kadastraal bekend gemeente Coevorden, sectie I, nummer [sectienummer] , [sectienummer] , [sectienummer] , en [sectienummer] conform de pachtovereenkomsten per datum van dit vonnis leeg en ontruimd aan [eisers] ter beschikking te stellen en te laten, zolang de pachtovereenkomsten voortduren;
II. hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] , in die zin dat als de één betaalt, de ander in zoverre is bevrijd, tot betaling van een dwangsom van € 1.000,00 per dag dat [gedaagden] niet aan de onder I genoemde veroordeling voldoen;
III. hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] , in die zin dat als de één betaalt, de ander in zoverre is bevrijd, om de proceskosten te betalen.
[eisers] stelt hiertoe, samengevat, dat de pachtovereenkomsten niet van rechtswege zijn geëindigd maar nog lopen tot 31 januari 2023. [eisers] beroept zich hiervoor op artikel 7:322 BW waarin is bepaald dat als een pachtovereenkomst te laat is ingezonden, deze ingaat bij aanvang van het pachtjaar volgende op dat waarin de overeenkomsten zijn ingezonden. [eisers] stelt dat hij recht heeft op het vrije gebruik van de verpachte percelen en dat hij een spoedeisend belang heeft bij het gebruik ervan. Volgens [eisers] hebben partijen in de vaststellingsovereenkomst onderkend dat de wettelijke verplichting tot het tijdig ter goedkeuring toezenden van de pachtovereenkomsten aan de grondkamer geldt zodat de dwingendrechtelijke bepalingen niet in de vaststellingsovereenkomst buiten toepassing zijn gesteld en hun werking hebben behouden. Als de vaststellingsovereenkomst al zou strekken tot het buiten toepassing verklaren van artikel 7:321 en 7:322 BW is dat in strijd met de dwingendrechtelijke bepalingen van titel 7.5 BW, althans naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar, aldus [eisers] . Het beroep op artikel 7:902 BW gaat volgens [eisers] niet op omdat sprake is van separate pachtovereenkomsten en omdat ook als in een vaststellingsovereenkomst een pachtovereenkomst ligt besloten, deze nog steeds ter goedkeuring moet worden ingezonden. [eisers] betwist dat hij in verzuim verkeert omdat in de rechtsverhouding tussen partijen [gedaagden] gehouden was de pachtovereenkomsten ter goedkeuring in te zenden en omdat [eisers] de grond niet door een ander heeft laten gebruiken.