Op 2 juni 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Groningen uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het bezit van kinderporno. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 7 augustus 2018 in Hoogezand, in de gemeente Midden-Groningen, digitale afbeeldingen en video’s met seksuele gedragingen van minderjarigen in zijn bezit had. De verdachte was niet verschenen tijdens de zitting, maar zijn advocaat, mr. A. Allersma, was aanwezig en verklaarde dat hij tot de verdediging was gemachtigd. Het Openbaar Ministerie werd vertegenwoordigd door mr. L. de Graaf.
De rechtbank oordeelde dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen was, mede omdat de verdachte dit feit duidelijk had bekend. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 28 weken, waarvan 26 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. De rechtbank overwoog dat het bezit van kinderporno verwerpelijk is, omdat dit bijdraagt aan de instandhouding van de vraag naar dergelijke beelden, wat leidt tot seksueel misbruik van kinderen. De verdachte had eerder al een voorwaardelijk sepot voor een vergelijkbaar feit en was in behandeling geweest, maar had opnieuw de fout gemaakt.
De rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder het feit was begaan, de persoon van de verdachte, en de vordering van de officier van justitie. De rechtbank besloot dat de verdachte zich moest houden aan bijzondere voorwaarden, waaronder het melden bij de reclassering en het onthouden van seksueel getint communiceren met minderjarigen. Ook werden de in beslag genomen goederen, waaronder een laptop en een externe harddisk, verbeurd verklaard. De uitspraak benadrukt de ernst van het bezit van kinderporno en de noodzaak van effectieve bestrijding van dit soort delicten.