Inbev concludeert - verkort weergegeven - tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van Sigismund in de (na)kosten van dit geding, vermeerderd met rente vanaf de vijftiende dag na het te wijzen vonnis. Volgens Inbev leent dit geschil zich niet voor een kort geding en ontbreekt een spoedeisend belang aan de zijde van Sigismund. Zij voert aan dat zij niet haar machtspositie inzet maar overleg wil over een redelijke verdeling van de pijn en verwijst daarbij naar het paritas creditorium. Inbev nuanceert het door Sigismund gegeven beeld dat laatstgenoemde een kleine vastgoedbelegger zou zijn, betwist dat Sigismund over een beperkte financiële ruimte beschikt en relativeert het door Sigismund geschetste incasseringsvermogen van Inbev voor wat betreft deze coronacrisis.
Inbev voert aan dat Sigismund misbruik van recht maakt en haar verplichting tot onderhandeling schendt door overleg over een verdeelsleutel uit de weg te gaan en in kort geding betaling te vorderen van een huurvordering waarvan het (volledige) bestaan onvoldoende aannemelijk is en reeds 66% is betaald. Door de overheidsmaatregelen ter bestrijding van het Coronavirus is het gehuurde namelijk gebrekkig zoals bedoeld artikel 7:204, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) en op grond daarvan, alsmede op grond van onvoorziene omstandigheden en de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid, komt Inbev een recht op huurprijsvermindering toe. Inbev acht zich onder de huidige omstandigheden gehouden twee derde van de huur te voldoen en geeft te kennen dienovereenkomstig (al dan niet in delen) te zullen betalen. Zij voert aan dat zij dat voorstel
aan al haar verhuurders heeft gedaan en dat inmiddels afgerond 75% daarmee heeft ingestemd, hetgeen volgens haar (naar analogie van artikel 7:220 BW) een aanwijzing oplevert dat haar voorstel redelijk is.
Inbev licht toe dat haar betaling van 4 mei 2020 twee derde van de huur over de maand april 2020 en een derde van de huur over de maand mei 2020 betreft en dat eerdaags nog een derde voor mei zal worden voldaan. Zij betwist, onder verwijzing naar de bij rov. 2.12 aangehaalde e-mail, dat zij pas huur wilde betalen als Sigismund akkoord zou gaan met de voorgestelde verdeelsleutel en dit onder druk van dit kort geding heeft gedaan. Inbev geeft aan dat zij tot betaling is overgegaan om te voorkomen dat kleine beleggers, wat Sigismund pretendeert te zijn, door de huuropschorting in de problemen zouden komen en dat zij inmiddels ook heeft besloten om alle (onder)huurders twee derde korting op de huurprijs te verlenen, ongeacht of zij de resterende een derde uiteindelijk gaan betalen.
Ingeval de vordering van Sigismund wordt toegewezen, verzoekt Inbev om uit te gaan van het (lagere) griffierecht en salaris van de kamer voor kantonzaken omdat ook die kamer in dit geval bevoegd is en Inbev, door de keuze van Sigismund om haar vordering bij de voorzieningenrechter aan te brengen, ten onrechte met hogere proceskosten wordt geconfronteerd.