Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
de heffingsambtenaar van de gemeente Leeuwarden, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
.
dezezaak heeft verweerder echter wél de definitieve akte overgelegd. Dat de akte van levering (waaruit de juridische rechtsverhoudingen zijn op te maken) pas na het onderzoek ter zitting is overgelegd (bij brief van 18 februari 2020), vindt ten slotte zijn grond in het debat ter zitting, dat voor de rechtbank aanleiding is geweest om nadere informatie op te vragen.
eigendomis. De gedachte is dat de heffing van precariobelasting mogelijk is, omdat de gemeente vanuit haar positie als eigenaar een inbreuk op haar eigendomsrecht toelaat, terwijl zij die inbreuk op grond van die positie ook zou kunnen verbieden. Naar het oordeel van de rechtbank moet het om precariobelasting te kunnen heffen dus in beginsel gaan om grond die de gemeente in eigendom heeft. De gemeente hoeft - bezien vanuit de hiervoor beschreven gedachte achter de precariobelasting - naar het oordeel van de rechtbank echter niet per se de volle eigendom te hebben. Ook in situaties waarin de gemeente ten aanzien van bepaalde grond kan handelen
als ware zij eigenaar, zou de gemeente kunnen heffen (zie ook Hof Arnhem-Leeuwarden 28 februari 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:1608, r.o. 4.11).
veroorlooftof
toelaatdat iemand voorwerpen heeft onder, op of boven haar grond. Van veroorloven of toelaten is sprake indien de gemeente rechtens bevoegd is tussenbeide te komen en het hebben van dergelijke voorwerpen te verbieden. Als de gemeente vanwege de privaatrechtelijke rechtsverhoudingen
niettussenbeide kan komen en het hebben van de voorwerpen
nietkan verbieden, kan er ook geen precariobelasting worden geheven (zie ook 4.2.). Als een gemeente bijvoorbeeld een recht van erfpacht heeft verleend aan degene die het voorwerp onder, op of boven gemeentegrond heeft, is zij in privaatrechtelijke zin al verplicht om dat voorwerp onder, op of boven gemeentegrond te gedogen en kan er dus geen precariobelasting meer worden geheven (zie Rechtbank Rotterdam 1 september 2017, ECLI:NL:RBROT:2017:674).
bovende parkeergarage - kort gezegd - een plein met openbare bestemming in eigendom te hebben (zie 4.3.). De gemeente heeft echter geen juridische mogelijkheid om het hebben van de parkeergarage
onderde grond waarvan zij het recht van opstal heeft, te verbieden. De eigenaar van de parkeergarage heeft immers het appartementsrecht. Het is dus in wezen precies andersom als wat eiser betoogt: niet de gemeente staat de eigenaar toe om onder haar plein een parkeergarage te hebben, maar de eigenaar van de parkeergarage staat de gemeente toe - op grond van het recht van opstal - om boven zijn appartementsrecht een plein te hebben. Dat de gemeente daarbij als ware zij eigenaar kan handelen, doet daar niet aan af, met name niet omdat de gemeente geen rechten kan doen gelden - als eigenaar van de opstal (het plein) of anderszins - ten aanzien van de parkeergarage. Dat de gemeente wellicht als ware zij eigenaar zou kunnen handelen ten aanzien van het hebben van voorwerpen
bovenhet plein, en uit dien hoofde misschien - zoals eiser in wezen stelt - precariobelasting zou kunnen heffen (vgl. Hof Arnhem-Leeuwarden 28 februari 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:1608, r.o. 4.11), is om dezelfde reden niet relevant. Het gaat dan immers om bovengrondse zaken en juist niet om ondergrondse zaken. De gemeente kan alleen 'omhoog' tussenbeide komen, maar niet 'omlaag'.
nietfeitelijk en juridisch gelijk is aan de situatie van eiser. De gemeente duldt niet dat de eigenaar een parkeergarage heeft onder haar plein, maar duldt wel dat eisers woonschip boven haar eigen grond ligt. Er is wat betreft de parkeergarage dus geen situatie waarin ten onrechte geen precariobelasting wordt geheven; de gemeente kan dat vanwege de juridische rechtsverhoudingen juist niet. Van schending van het gelijkheidsbeginsel is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake.