ECLI:NL:RBNNE:2020:1359

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 maart 2020
Publicatiedatum
25 maart 2020
Zaaknummer
18/730242-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor woninginbraak en pogingen tot woninginbraak met gevangenisstraf en voorwaarden

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 3 maart 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich in de periode van september tot en met november 2019 schuldig heeft gemaakt aan één woninginbraak en twee pogingen tot woninginbraak. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De verdachte is bijgestaan door zijn advocaat, mr. T.W. Delhaye, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. L. Lübbers.

De tenlastelegging omvatte onder andere het wegnemen van sieraden uit de woning van [slachtoffer 1] door middel van braak, alsook pogingen tot inbraak in woningen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het derde ten laste gelegde feit in de zaak met parketnummer 18/730242-19, omdat dit niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. De rechtbank heeft echter de andere feiten bewezen verklaard, mede op basis van de duidelijke bekentenis van de verdachte.

Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf, waaronder meldplicht bij de reclassering en behandeling voor verslavingsproblematiek. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding aan [slachtoffer 1].

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730242-19
ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18/241076-19
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 3 maart 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats],
thans uit andere hoofde gedetineerd in PI Leeuwarden, Holstmeerweg 7 te Leeuwarden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 18 februari 2020.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. T.W. Delhaye, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L. Lübbers.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd
in de zaak met parketnummer 18/730242-19 dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 20 september 2019 tot en met 24 september 2019, te Leeuwarden, uit de woning [straatnaam], sieraden, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen sieraden onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
2.
hij op of omstreeks 27 september 2019, te Leeuwarden, bij de woning van [straatnaam], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een of meer goederen van zijn gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2], weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of die weg te nemen goederen van zijn gading onder zijn bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, met voormeld oogmerk een ruit van die woning
heeft vernield, om de woning te betreden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 07 november 2019, te Leeuwarden, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een fiets (Sparta Emotion CS 2), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Politie Noord Nederland, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
en in de zaak met parketnummer 18/241076-19 dat:
hij in of omstreeks de periode van 6 oktober 2019 tot en met 7 oktober 2019 te Akkrum, althans in de gemeente Heerenveen, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om enig goed dat van zijn gading zou kunnen zijn, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 3], weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking, een ruit en/of deur heeft vernield/geforceerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling kan volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 6 oktober 2019 tot en met 7 oktober 2019 te Akkrum, althans in de gemeente Heerenveen, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een raamkozijn (van de woning [straatnaam]) , in elk geval enig goed, dat geheel of ten
dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 3] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/730242-19 onder 3. ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om tot een bewezenverklaring te komen.
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het in de zaak met parketnummer 18/730242-19 onder 1. en 2. ten laste gelegde en het in de zaak met parketnummer 18/241076-19 primair ten laste gelegde. Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/241076-19 heeft de officier van justitie subsidiair, indien de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde komt, veroordeling voor het subsidiair ten laste gelegde gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat geen veroordeling kan volgen ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/730242-19 onder 3. ten laste gelegde en het in de zaak met parketnummer 18/241076-19 primair ten laste gelegde.
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/730242-19 onder 3. ten laste gelegde heeft hij daartoe aangevoerd dat uit de bewijsmiddelen te veel twijfel volgt om tot een veroordeling te komen. Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/241076-19 primair ten laste gelegde heeft de raadsman een beroep op vrijwillige terugtred gedaan.
De raadsman heeft betoogd dat een bewezenverklaring kan volgen ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/730242-19 onder 1. en 2. ten laste gelegde en het in de zaak met parketnummer 18/241076-19 subsidiair ten laste gelegde nu verdachte deze feiten heeft bekend. Ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde heeft hij daartoe aangevoerd dat enkel bewezen kan worden dat verdachte twee sieraden heeft gestolen, nu uit de bewijsmiddelen volgt dat er meermalen in de woning is ingebroken.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/730242-19 onder 3. ten laste gelegde
Met de officier van justitie en de raadsman acht de rechtbank het in de zaak met parketnummer 18/730242-19 onder 3. ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/730242-19 onder 1. en 2. ten laste gelegde
De rechtbank volstaat ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/730242-19 onder 1. en 2. bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte dit bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 18 februari 2020;
2. een geschrift, inhoudende een aangifte van 25 september 2019, opgenomen op pagina 48 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019296636 van 7 november 2019, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1];
3. een geschrift, inhoudende een forensisch onderzoek van 5 oktober 2019, opgenomen op pagina 60 van voornoemd dossier, inhoudende het relaas van verbalisant:
4. een geschrift, inhoudende een aangifte van 27 september 2019, opgenomen op pagina 76 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2].
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/241076-19 primair ten laste gelegde
De verdachte heeft van het hem tenlastegelegde niet duidelijk en ondubbelzinnig bekend dat hij het in de zaak met parketnummer 18/241076-19 primair ten laste gelegde heeft begaan. De rechtbank acht op grond van na te noemen bewijsmiddelen dit gedeelte van het tenlastegelegde evenwel wettig en overtuigend bewezen.
1. De door verdachte ter zitting van 18 februari 2020 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik ben naar de woning gegaan en heb aan de achterzijde een ruit opengebroken.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 7 oktober 2019, opgenomen op pagina 23 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019266573 van 11 november 2019, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 3]:
Op 6 oktober 2019 omstreeks 20.30 uur verliet ik mijn woning waarbij ik deze slotvast afsloot. Op 7 oktober omstreeks 8.30 uur las ik in de Whatsappgroep van de buurt dat
er was ingebroken in de straat, dit bleek te gaan om mijn woning. Ik zag dat het raamkozijn aan de achterzijde van de woning was opengebroken. Ik zag diverse indrukken van een breekvoorwerp in het kozijn en het raamkozijn zitten. Ik zat dat het uitzetijzer was losgebroken, evenals de dievenklauw. De dader(s) hebben zich geen toegang verschaft tot te woning. Ik vermis geen goederen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanhouding van 7 oktober 2019, opgenomen op pagina 12 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Op 7 april 2019 omstreeks 05:15 uur kregen wij de melding ter plaatste te gaan naar Akkrum. Aldaar meldde de bewoonster van de [straatnaam] dat er op dat moment werd ingebroken bij haar buren op [straatnaam]. Er zou iemand in de achtertuin lopen en er werden breekgeluiden gehoord. De verdachte gaf op te zijn: [verdachte].

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het in de zaak met parketnummer 18/730242-19 onder 1. en 2. ten laste gelegde en het in de zaak met parketnummer 18/241076-19 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
in de zaak met parketnummer 18/730242-19:
1.
hij in de periode van 20 september 2019 tot en met 24 september 2019, te Leeuwarden, uit de woning [straatnaam], sieraden, die geheel aan een ander toebehoorden, te weten aan [slachtoffer 1], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.
2.
hij op 27 september 2019, te Leeuwarden, bij de woning van [straatnaam], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een of meer goederen van zijn gading, die aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2], weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van braak en inklimming, met voormeld oogmerk een ruit van die woning heeft vernield, om de woning te betreden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
in de zaak met parketnummer 18/241076-19:
primair
hij in de periode van 6 oktober 2019 tot en met 7 oktober 2019 te Akkrum, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om enig goed dat van zijn gading zou kunnen zijn, dat aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 3], weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van braak, een ruit heeft vernield, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/241076-19 primair ten laste gelegde
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte een beroep op vrijwillige terugtred toekomt. Hij heeft daartoe aangevoerd dat uit de verklaring van getuige [getuige] kan worden afgeleid dat verdachte, nadat hij met het breekijzer tegen het kozijn had geslagen, tegen een muur geleund stond en met zijn telefoon bezig was. De getuige heeft aangegeven dat haar man de politie heeft gebeld. De politie kreeg de melding om 5:15 uur en was om 5:25 uur ter plaatse. Daaruit volgt dat verdachte gedurende tien minuten een sigaret heeft staan roken en niet meer met de inbraak bezig is geweest. Verdachte kon naar binnen, maar heeft dat niet gedaan. Er is dus geen sprake van een van buiten komende invloed die maakt dat verdachte de poging niet heeft doorgezet. Dat verdachte bij de woning is aangetroffen, maakt niet dat er geen sprake kan zijn van vrijwillige terugtred. Er is voldaan aan de eisen van de vrijwillige terugtred. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat uit jurisprudentie volgt dat ook bij een voltooide poging vrijwillig kan worden teruggetreden. De raadsman heeft daarbij verwezen naar de uitspraak van de Hoge Raad uit 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ2169 en de uitspraak van de Hoge Raad van 14 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:421.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat er geen sprake is van vrijwillige terugtred. Zij heeft daartoe aangevoerd er sprake is van een van buiten komende omstandigheid waardoor verdachte de woning niet binnen is gegaan.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat van vrijwillige terugtred in de zin van art. 46b Sr sprake is, indien de verdachte vrijwillig is teruggetreden voordat het misdrijf is voltooid. Of gedragingen van de verdachte toereikend zijn om de gevolgtrekking te wettigen dat het misdrijf niet is voltooid tengevolge van omstandigheden die van zijn wil afhankelijk zijn, hangt - mede gelet op de aard van het misdrijf - af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij verdient opmerking dat voor het aannemen van vrijwillige terugtred in geval van een voltooide poging veelal een zodanig optreden van de verdachte is vereist dat dit naar aard en tijdstip geschikt is het intreden van het gevolg te beletten.
De rechtbank stelt aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting het volgende vast. Verdachte heeft het kozijn en de ruit van de woning vernield. Getuige [getuige] en haar man zijn rond 05:00 uur wakker geworden van geluiden. Vanuit hun slaapkamerraam hebben zij zicht op de achterzijde van de woning van de buurman. Zij zagen verdachte achter de woning van de buurman staan en daar iets doen want zij hoorden allerlei geluiden, waaronder harde klappen. De man van getuige [getuige] heeft vervolgens de politie gebeld. De politie kreeg om 05:15 uur de melding om naar de woning te gaan. De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte, terwijl de politie werd gebeld, nog bezig was met de braak van het kozijn en de ruit van de woning. Uit de verklaring van de getuige volgt dat verdachte vervolgens met zijn telefoon bezig was en daarbij tegen de muur van de woning leunde waar hij kort daarvoor nog bezig was. Vervolgens zag de getuige het schijnsel van de zaklamp van de politie. De getuige heeft waargenomen dat verdachte pas laat door kreeg dat de politie was gearriveerd en dat hij, toen hij het toch ineens zag, weg rende. De rechtbank concludeert hieruit dat verdachte op het plaats delict bleef tot het moment dat hij door kreeg dat de politie er aan kwam. Hieruit kan de rechtbank niet afleiden dat verdachte was gestopt met zijn poging om in te breken, hooguit dat hij kort heeft gepauzeerd. Verdachte had zich immers niet van de woning gedistantieerd. Pas nadat de politie bij de woning aankwam is verdachte op de vlucht geslagen. Naar het oordeel van de rechtbank is deze omstandigheid, die de beslissing om weg te gaan in overwegende mate heeft bepaald, een omstandigheid die buiten verdachte heeft gelegen. De terugtred van verdachte is naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet vrijwillig geweest, zodat een beroep hierop faalt.
Op grond van de hiervoor vermelde omstandigheden, verwerpt de rechtbank het beroep op vrijwillige terugtred, omdat:
1.
het voorgenomen misdrijf slechts niet is voltooid ten gevolge van, niet van de wil van de verdachte afhankelijke omstandigheden, te weten de komst van de politie.
2.
de gestelde gedragingen van de verdachte, te weten het niet naar binnen gaan en bij de woning een sigaret gaan roken, niet geschikt waren de voltooiing van het ten laste gelegde en bewezenverklaarde misdrijf te beletten.
3.
de gedraging van de verdachte, bestaande in het tegen de muur van de woning aanleunen, niet toereikend is geweest om de gevolgtrekking te wettigen dat sprake is geweest van vrijwillige terugtred door de verdachte.
Nu evenmin andere gronden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit dan wel de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten, betekent dit dat de verdachte strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
in de zaak met parketnummer 18/730242-19:
1. Diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.
2. Poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.
in de zaak met parketnummer 18/241076-19:
primair Poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 18/730242-19 onder 1. en 2. ten laste gelegde en het in de zaak met parketnummer 18/241076-19 primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit verdachte een werkstraf van 200 uren op te leggen, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaren, met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals genoemd in het reclasseringsrapport.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportage van het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering van 15 januari 2020, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in de periode van september tot en met november 2019 schuldig gemaakt aan één woninginbraak en twee pogingen tot woninginbraak. Verdachte heeft met de bewezenverklaarde feiten aangetoond geen respect te hebben voor de eigendommen van een ander. Woninginbraken veroorzaken in het algemeen gevoelens van angst bij de slachtoffers en veroorzaken gevoelens van onrust in de maatschappij. Als reactie op deze strafbare feiten dient een gevangenisstraf het uitgangspunt te zijn.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten.
Verdachte is met ingang van 22 november 2019 geschorst uit de voorlopige hechtenis. Uit het reclasseringsrapport blijkt dat verdachte zijn afspraken nakomt, dat hij meewerkt en zich gemotiveerd opstelt. Ter terechtzitting heeft verdachte aangegeven dat het een stuk beter met hem gaat sinds hij contact heeft met de reclassering. Verdachte gebruikt sinds een aantal maanden geen ghb meer en staat op de wachtlijst voor een woning bij De Kei van Limor.
Op grond van de ernst van de strafbare feiten, in samenhang bezien met de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de officier van justitie gevorderd, passend en geboden is. De rechtbank legt aan verdachte op een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Gelet op het advies van de reclassering en gericht op het voorkomen van recidive in de toekomst zal de rechtbank aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen gevangenisstraf de bijzondere voorwaarden verbinden zoals geadviseerd door de reclassering.

Inbeslaggenomen goederen

Ten aanzien van de zaak met parketnummer 18/730242-19
De rechtbank is van oordeel dat het inbeslaggenomen geld, te weten € 932,45 moet worden teruggegeven aan verdachte nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet.
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 18/241076-19
De rechtbank acht het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een zaklantaarn vatbaar voor verbeurdverklaring nu het feit met behulp van dit voorwerp is begaan.

Benadeelde partijen

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/730242-19 onder 1. ten laste gelegde1. [slachtoffer 1], tot een bedrag van € 2.750,00 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan, alsmede oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen tot een bedrag van € 750,00, bestaande uit de gevorderde € 500,00 voor de sieraden en € 250,00 aan overige kosten. De officier van justitie heeft gevorderd de vordering voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe te wijzen, te weten ten aanzien van de door verdachte weggenomen hanger. De raadsman heeft de rechtbank verzocht de waarde hiervan te schatten. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte de hanger op € 250,00 heeft geschat nu dit het bedrag is waarvoor verdachte het sieraad heeft verkocht, terwijl de benadeelde partij deze op € 500,00 heeft geschat.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het in de zaak met parketnummer 18/730242-19 onder 1. bewezen verklaarde. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek schat de rechtbank de hoogte van de schade van de door verdachte weggenomen sieraden op € 500,00. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 september 2019.
De rechtbank overweegt dat er geen rechtstreeks verband is tussen het bewezen verklaarde en de door de benadeelde partij gevorderde schade van de horloges en diversen. De rechtbank verklaart het overige deel van de vordering daarom niet-ontvankelijk.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/241076-19 ten laste gelegde2. [slachtoffer 3], tot een bedrag van € 1.917,85 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan, alsmede oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren omdat de schade van de benadeelde partij door zijn verzekeraar is vergoed.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit de vordering van de benadeelde partij af te wijzen nu de benadeelde partij heeft aangegeven dat de schade volledig is vergoed. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren.
Oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij heeft ter terechtzitting aangegeven dat het door hem gevorderde bedrag ter vergoeding van materiële schade volledig door zijn verzekeraar is vergoed. Nu er geen schade resteert, wijst de rechtbank de vordering af.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f, 45, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte in de zaak met parketnummer 18/730242-19 onder 3. is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18/730242-19 onder 1. en 2. ten laste gelegde en het in de zaak met parketnummer 18/241076-19 primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot zes maandenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich binnen 14 dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis, dan wel vijf dagen volgend op zijn ontslagdatum meldt bij de reclassering van Verslavingszorg Noord Nederland (hierna: VNN), op het adres Oostergoweg 6 te Leeuwarden en zich daarna gedurende een door de reclassering te bepalen periode en op door de reclassering te bepalen tijdstippen dient te blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zolang die instelling dat noodzakelijk acht;
2. dat de veroordeelde zich onder behandeling zal stellen van de Forensische Poli VNN of een soortgelijke zorgverlener, zulks ter bepaling door de reclassering, indien uit de middelencontroles of de meldplicht blijkt dat er sprake is of dreigt van terugval in problematisch drugsgebruik, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener hem zal geven voor de behandeling;
3. dat de veroordeelde zal meewerken aan controles ten aanzien van het gebruik van drugs door middel van ademonderzoek en/of urineonderzoek;
4. dat de veroordeelde zal meewerken aan ambulante (woon)ondersteuning van Limor of een soortgelijke instantie, zulks ter bepaling van de reclassering;
5. dat de veroordeelde zal meewerken aan dagbesteding teneinde een constructieve daginvulling te hebben.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.

Inbeslaggenomen goederen

Ten aanzien van de zaak met parketnummer 18/730242-19
Gelast de teruggaveaan verdachte van het in beslag genomen en nog niet teruggegeven geld, te weten € 932,45.
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 18/241076-19
Verklaart verbeurdde in beslag genomen zaklantaarn.

Benadeelde partijen

Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/730242-19 onder 1. ten laste gelegde
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 500,00 (zegge: vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 september 2019.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige niet ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], te betalen een bedrag van € 500,00 (zegge: vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 september 2019, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door gijzeling voor de duur van 10 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 500,00 aan materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/241076-19 ten laste gelegde
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 3]af.
Bepaalt dat deze benadeelde partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. K. Bunk en mr. R.B. Maring, rechters, bijgestaan door mr. C.G. Velvis, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 maart 2020.