ECLI:NL:HR:2017:421

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 maart 2017
Publicatiedatum
14 maart 2017
Zaaknummer
16/00462
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot uitlokking van moord met bewijsvoering en vrijwillige terugtred

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 maart 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van het uitlokken van een moord op een ander persoon, waarbij hij in de periode van 20 tot 24 januari 2012 in Amsterdam pogingen heeft ondernomen om een derde te bewegen een misdrijf te begaan. De Hoge Raad heeft zich gebogen over twee hoofdvragen: de toepassing van het motiveringsvoorschrift van artikel 360, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering en de mogelijkheid van vrijwillige terugtred zoals bedoeld in artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht.

Ten eerste oordeelde de Hoge Raad dat de opvatting dat het motiveringsvoorschrift zonder meer van toepassing is op het gebruik van processen-verbaal van opsporingsambtenaren die onder codenummers zijn aangeduid, onjuist is. De Hoge Raad bevestigde dat de situatie in deze zaak niet overeenkwam met eerdere uitspraken waarin het motiveringsvoorschrift wel van toepassing was. Ten tweede werd het beroep op vrijwillige terugtred verworpen. Het Hof had ten onrechte geoordeeld dat er geen plaats was voor vrijwillige terugtred in het geval van een voltooide poging. De Hoge Raad verduidelijkte dat het gaat om de vraag of de verdachte is teruggetreden voordat sprake is van een voltooid misdrijf, en dat vrijwillige terugtred niet automatisch uitgesloten is bij een voltooide poging.

Uiteindelijk leidde de klacht van de verdachte niet tot cassatie, omdat de aangevoerde argumenten onvoldoende waren om het verweer te ondersteunen. De Hoge Raad verwierp het beroep en bevestigde de eerdere uitspraak van het Hof.

Uitspraak

14 maart 2017
Strafkamer
nr. S 16/00462
MD/DAZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 22 januari 2016, nummer 23/003714-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft W.H. Jebbink, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Bewezenverklaring en bewijsvoering

2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 20 januari 2012 tot en met 24 januari 2012 te Amsterdam, door het verschaffen van inlichtingen en beloften heeft gepoogd [betrokkene 1] te bewegen een misdrijf te begaan, te weten het (in Amsterdam) opzettelijk en met voorbedachten rade een ander, te weten [slachtoffer] , van het leven beroven, immers heeft verdachte toen en daar:
- tegen die [betrokkene 1] verteld op welke wijze hij ( [betrokkene 1] ) het kantoor van die [slachtoffer] kon binnengaan, immers heeft verdachte tegen die [betrokkene 1] gezegd dat hij het kantoor van die [slachtoffer] in moest gaan met een meisje en dat hij rustig naar binnen moest gaan en rustig spullen moest pakken en binnen 5 minuten moest wachten en rustig naar buiten moest gaan, zodat de portier er geen erg in heeft en
- een geldbedrag in het vooruitzicht gesteld voor het plegen van de moord op die [slachtoffer] en
- tegen die [betrokkene 1] gezegd dat hij, verdachte, morgen het geld heeft."
2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2012034111 van 8 februari 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [001] . Dit proces houdt in, voor zover van belang (13 Bejar, proces-verbaal van voorgeleiding blz. 13 e.v.):
Op maandag 6 februari 2012 las ik een e-mailbericht van [betrokkene 2] , werkzaam bij het mediabedrijf [A] uit Amsterdam. De inhoud van het bericht luidde:
Wij zijn vorige week benaderd door een Surinamer die zich [betrokkene 3] noemt. Hij vertelde dat een vriend van hem was gevraagd om een huurmoord te plegen. Deze vriend zou [betrokkene 1] heten.
Twee maal zijn [betrokkene 1] en [betrokkene 3] afgelopen week bij ons op kantoor geweest. [betrokkene 1] zegt dat hij een vriendin heeft die voor een escortbureau werkt. Zij vertelde hem laatst dat haar baas iemand zocht om een concurrent uit de escortwereld uit de weg te ruimen. [betrokkene 1] heeft toen via die vriendin aan haar baas laten weten dat hij dat wel wilde doen. Zo kwam [betrokkene 1] in contact met de opdrachtgever. Die zou kantoor houden aan de [b-straat] in de buurt van het politiebureau. Het slachtoffer zou ook een man zijn uit de escortwereld. [betrokkene 1] had van de opdrachtgever een adres gekregen waar deze kantoor zou houden. Dit zou zijn aan de [a-straat 1] in Amsterdam. Via de KvK heb ik gezien dat er inderdaad een escortbaas daar zijn kantoor heeft: [slachtoffer] .
2. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2012034111-13 van 7 februari 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [002] . Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang (13 Bejar, proces-verbaal van voorgeleiding blz. 57 e.v.):
Op 6 februari zijn er diverse aanhoudingen verricht. Hierbij zijn goederen in beslag genomen waaronder een USB stick van de verdachte [betrokkene 1] . In deze USB stick zat een micro SD-kaart. Deze SD kaart is nader onderzocht. Het bleek dat er beeld en opname apparatuur waren geplaatst op de SD kaart. Deze opname is hieronder uitgewerkt.
J= [betrokkene 1] (het hof begrijpt: [betrokkene 1] )
A= [verdachte]
Datum van opname zoals weergegeven op de gegevensdrager: 24 januari 2012 (blz. 58)
A= ...met een meisje naar binnen te gaan en kan je de deur dicht doen ..en dan pang
J= O maar er is echt niemand anders in dat gebouw.
A= Ja de portier, je moet wel een geluidsdemper hebben.
A= Ja maar eerst moet het gebeuren ik moet de zekerheid hebben dat het is gebeurd en morgen heb ik het (het hof begrijpt: het geld).
A= Ik moet morgen in de krant lezen dat het gebeurd is.
A= ja maar ik betaal er ook goed voor.
A= morgen heb ik het geld.
(blz. 59)
A= Zo een klus als dit.. Vijfentwintig à dertig duizend.
A= Kijk als er andere mensen bij zijn dan moeten die ook maar (A maakt hierbij een handgebaar van een pistool)
J= ja dat bedoel ik. Is dubbel moord.
A= Kijk als er nou één of meerdere moeten gaan het maakt mij niet uit. Kijk als het om hem gedaan is, gericht op hem dan lijkt het wel een overval en iedereen kan het dan gedaan hebben. Iedereen weet dat daar geld is. Kijk je moet alles meenemen. Dan lijkt het op een beroving als alle spullen zijn weggehaald. Dan denken ze dat het geen hit is, maar een beroving.
A= Als het gebeurd is gelijk de snelweg op.
(blz. 60)
A= je laat het meisje mee naar binnen. Je beter meelopen met het meisje mee naar binnen. Rustig. Helemaal naar binnen. Normaal. Rustig naar binnen, rustig spullen pakken en rustig eruit niet te snel. Anders denkt de portier dat is ook raar na twee personen naar binnen en na dertig seconden rennend eruit. Beter vijf minuten wachten, rustig al die spullen in een Albert Heijn tas, laptop telefoons mobiele alles wat er is en heel rustig eruit lopen. Deur netjes dicht en rustig met het meisje eruit lopen. De portier heeft er geen erg in. Rustig weg. Voordat ze hem vinden.
J= Is goed. Komt goed man.
A= Kan je vanavond niet even het bewijs geven?
3. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2012034111 van 8 februari 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [003] en [004] . Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang (13 Bejar, proces-verbaal van voorgeleiding blz. 66 e.v.):
(blz. 68 en 69)
Onder de verdachte [betrokkene 1] is bij de aanhouding beeld- en geluidsmateriaal in beslag genomen. Het onder de verdachte [betrokkene 1] in beslag genomen beeld- en geluidsmateriaal is bekeken. Uit een vergelijking van de ter beschikking gestelde foto's van [verdachte] en het in beslag genomen beeld- en geluidsmateriaal is gebleken dat de manspersoon die te zien is op de beeldopnamen en die de opdracht tot liquidatie geeft, [verdachte] is.
4. Een proces-verbaal van verhoor met nummer 20111295735 van 10 april 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [005] en [006] . Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang, als verklaring van de verdachte [betrokkene 4] (Proces-verbaal aanvulling zaaksdossier 2 onderzoek 13 Bejar, blz. 288 e.v.):
(p. 289)
Ongeveer 2 jaar geleden ben ik in contact gekomen met [verdachte] . [verdachte] runde destijds al een escortservice vanaf het pand [b-straat 1] te Amsterdam.
[verdachte] was op een gegeven moment erg boos op [slachtoffer] (het hof begrijpt: [slachtoffer] )
(p. 290)
Ik weet niet hoe [verdachte] er toe kwam om mij het te vragen. Ineens vroeg hij mij of ik een hitman kende.
5. Een proces-verbaal van verhoor met nummer 2011295735 van 11 april 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [007] en [005] . Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang, als verklaring van de getuige [betrokkene 5] (Proces-verbaal aanvulling zaaksdossier 2 onderzoek 13 Bejar, blz. 293 e.v.):
(p. 298)
V: wat had [verdachte] aan jouw moeder gevraagd?
A: ik had gehoord van mijn moeder, dat [verdachte] tegen mijn moeder had gezegd dat hij op zoek was naar mensen om [slachtoffer] om te leggen.
6. Een proces-verbaal van verhoor met nummer 2012034111 van 19 maart 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [008] en [005] . Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang, als verklaring van de getuige [betrokkene 6] (Proces-verbaal origineel 13 Bejar en 13 Dosha na samenvoeging, aangiften en getuigen, blz. 26 e.v.)
(p. 29)
A: [betrokkene 4] zei met een glimlach op haar gezicht gewoon: " [betrokkene 8] wil je niet 20.000 euro verdienen. Er moet iemand omgelegd worden" Ik zei doe even normaal man. Hierop zei ze "Nee ik meen het". Van wie dan? Vroeg ik. Ze zei: "Ja voor [verdachte] " (het hof begrijpt: de verdachte). Een paar dagen later vertelde ze mij dat het om [slachtoffer] (het hof begrijpt: [slachtoffer] ) ging.
7. Een proces-verbaal van de terechtzitting van het gerechtshof Amsterdam op 9 en 19 januari 2015. Dit proces-verbaal houdt in voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de verdachte:
(p. 19)
[betrokkene 1] is bij mij op kantoor geweest.
8. Een proces-verbaal van de terechtzitting van het gerechtshof Amsterdam op 9 en 19 januari 2015. Dit proces-verbaal houdt in voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de getuige [betrokkene 1] :
(p. 10)
De voorzitter houdt aan de getuige de verdere inhoud van de verklaring voor waarin de verdachte verklaart dat de getuige aan verdachte heeft voorgesteld om [slachtoffer] 'koud te maken' voor € 25.000, maar verdachte dit niet nodig vond en de verdachte de getuige heeft verzocht om het geschil met [slachtoffer] uit te praten, waarvoor de getuige een paar duizend euro zou ontvangen, waarop de getuige heeft verklaard dat dit niet voldoende zou zijn.
De getuige [betrokkene 1] antwoordt op deze vraag als volgt:
Ik heb nog nooit gehoord wat u nu voorleest. Ik weet niet wat daar staat. Het kan niet kloppen dat ik heb voorgesteld om iemand 'koud te maken'. Ik ben helemaal niet gewelddadig. Ik kan iemand niet zoiets aanbieden. Ik kan niet de woorden 'koud maken' hebben gebruikt."

3.Beoordeling van het tweede middel

3.1.
Het middel klaagt dat het Hof in strijd met art. 360, eerste lid, Sv heeft verzuimd in zijn arrest in het bijzonder de redenen op te geven waarom het voor het bewijs gebruik heeft gemaakt van door onder codenummers aangeduide opsporingsambtenaren opgemaakte processen-verbaal (bewijsmiddelen 1 t/m 6).
3.2.
Art. 360, eerste lid, Sv luidt:
"Van het gebruik als bewijsmiddel van het proces-verbaal van een verhoor bij de rechter-commissaris of rechtbank, houdende de verklaring
- van de getuige, bedoeld in artikel 216a, tweede lid of
- van de bedreigde of afgeschermde getuige, of
- van de getuige verhoord op de wijze als voorzien in de artikelen 190, derde lid, en 290, derde lid, of van schriftelijke bescheiden als bedoeld in artikel 344a, derde lid, geeft het vonnis in het bijzonder reden."
3.3.
Aan het middel ligt kennelijk de opvatting ten grondslag dat het motiveringsvoorschrift van art. 360, eerste lid, Sv zonder meer van toepassing is op het gebruik als bewijsmiddel van een door een onder codenummer aangeduide opsporingsambtenaar opgemaakt proces-verbaal. Die opvatting is onjuist. In zijn arrest van 4 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:230, NJ 2014/362 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de omstandigheid dat een onder codenummer bekende opsporingsambtenaar naderhand is verhoord op de wijze als voorzien in de art. 190, derde lid, en 290, derde lid, Sv meebrengt dat het motiveringsvoorschrift van art. 360, eerste lid, Sv ook van toepassing is op het gebruik als bewijsmiddel van het eerder onder codenummer opgemaakte proces-verbaal houdende de verklaring van de desbetreffende opsporingsambtenaar. Die situatie doet zich, anders dan het middel kennelijk voorstaat, in het onderhavige geval niet voor.
3.4.
Het middel faalt.

4.Beoordeling van het vijfde middel

4.1.
Het middel klaagt over de verwerping door het Hof van het beroep op vrijwillige terugtred als bedoeld in art. 46b Sr.
4.2.1.
Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt verworpen:
"De raadsman heeft verzocht de verdachte om drie redenen vrij te spreken van het ten laste gelegde feit:
1. de verdachte is niet degene geweest van wie het initiatief is uitgegaan om [slachtoffer] te vermoorden. Dat was [betrokkene 1] , en daarmee heeft de verdachte niet uitgelokt.
2. de verdachte heeft geen poging gedaan [slachtoffer] te laten vermoorden. Uit de gesprekken volgt onvoldoende dat daarover als zodanig is gesproken. In ieder geval was er geen moordplan.
3. indien en voor zover er wel een moordplan heeft bestaan, is er geen sprake geweest van een strafbare poging, omdat de verdachte vrijwillig is teruggetreden.
De verweren van de raadsman zijn gebaseerd op het ter terechtzitting van 1 augustus 2012 door de verdachte geschetste alternatieve scenario. De verdediging heeft dit scenario geen handen en voeten gegeven, terwijl het wordt weerlegd door de inhoud van de hierna te noemen bewijsmiddelen. Het verweer wordt dan ook in al zijn onderdelen verworpen, waarbij het hof nog het volgende overweegt.
Uit de inhoud van een opgenomen (tweede) gesprek tussen de verdachte en [betrokkene 1] blijkt dat er geen misverstand kan bestaan over de intenties van de verdachte, namelijk dat [betrokkene 1] tegen betaling van een geldbedrag [slachtoffer] van het leven diende te beroven. Dat het initiatief tot het van het leven beroven van [slachtoffer] bij de verdachte lag, volgt ook uit getuigenverklaringen waaruit blijkt dat de verdachte aan [betrokkene 4] heeft gevraagd of zij 'een hitman' kende die [slachtoffer] kon vermoorden. In voornoemd opgenomen gesprek geeft de verdachte [betrokkene 1] ook de opdracht en de instructies om [slachtoffer] te vermoorden en stelt hem daarbij een geldelijke beloning in het vooruitzicht. Nu de verdachte de bedoeling had en er kennelijk vanuit ging dat [betrokkene 1] deze opdracht na dat gesprek zou uitvoeren ("kan je vanavond niet even het bewijs geven") was uiterlijk na dat (tweede) gesprek het ten laste gelegde feit voltooid. Bij die stand van zaken is vrijwillige terugtred niet meer mogelijk."
4.2.2.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 8 december 2015 heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig zijn aan het Hof overgelegde pleitnota. Deze pleitnota houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"Cliënt moet worden vrijgesproken omdat hij vrijwillig is teruggetreden. Van een strafbare poging is sprake, als de bewezenverklaarde feitelijke handelingen naar hun uiterlijke verschijningsvormen moeten worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van het misdrijf, aldus de Hoge Raad. Van een poging is geen sprake als het misdrijf niet is voltooid door omstandigheden die afhankelijk zijn van de wil van de verdachte, aldus art. 46b Sr, de zogenaamde vrijwillige terugtred. Daarvoor is vereist dat door toedoen van cliënt het aanvankelijk beoogde misdrijf uitblijft. Dat is nu exact waarvan in deze zaak sprake is.
Maar voordat die grotere standpunten worden toegelicht eerst wat kleiner, maar juridisch ook relevante, verweren:
(...)
Er zijn drie relevante gesprekken:
(...)
In het derde gesprek zijn de plannen - van beide zijden - afgeblazen
Cliënt heeft nadien geen stappen gezet om iemand te benaderen om [slachtoffer] om het leven te brengen.
(...)
Cliënt in zijn verklaringen:
(...)
Mijn vermoeden is dat er nog een tweede gesprek heeft plaatsgevonden, een tweede video. Mijn vermoeden is dat daar op staat dat de zaak is afgeblazen.
(...)
Uit deze fragmenten volgt, dat het [betrokkene 1] er om te doen was om ervoor te zorgen dat er op een bepaald bij [betrokkene 1] bekend moment op een voor [betrokkene 1] bekende plaats een groot geldbedrag zou liggen.
Cliënt besefte dat en hield zich dus groot, deed alsof maar deed verder niets om het misdrijf uit te lokken: hij betaalt niet, hij maakt geen afspraken wanneer hij het geld zou hebben en men gaat uit elkaar zonder 'overeenstemming'.
En, wat er al zou besproken, wordt van beide zijden afgeblazen."
4.2.3.
Het Hof heeft gerefereerd aan hetgeen de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg heeft aangevoerd. Het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 1 augustus 2012 houdt als verklaring van de verdachte, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"U houdt mij voor dat ik in het gesprek dat op video is opgenomen, zeg dat ik bijna twee keer ben overvallen. Ik deel u mee dat ik volgens mij niet zeg "bijna", want ik ben echt overvallen. Dat geeft alleen maar aan dat ik tijdens het gesprek onzin aan het vertellen ben.
[betrokkene 1] was een slechte oplichter. Al vanaf het begin had ik door dat hij een spelletje speelde en dat heb ik meegespeeld. Ik was namelijk bang dat er iets zou gebeuren, want ik had het idee dat hij een van de overvallers van de tweede overval was. Bij de tweede overval hadden twee meisjes de buitendeur open gezet, zodat drie mannen met een capuchon op naar binnen konden springen. Gelukkig kon ik de deur snel dichttrekken en heeft [betrokkene 4] de politie gebeld. Ik zag dat de twee meisjes met de drie mannen wegliepen. Deze meisjes zijn later aangehouden, maar hebben verklaard de jongens niet te kennen. Uit het dossier blijkt dat [betrokkene 10] heeft verklaard dat vrienden van haar mij hebben geprobeerd te overvallen.
De gesprekken met [betrokkene 1] vonden op mijn kantoor plaats. Op een zaterdag zei [betrokkene 10] dat zij een neef had die chauffeur wilde worden. Ze zei dat hij te vertrouwen was, dus ik zei dat ze hem langs kon brengen. De zondag daarop kwam [betrokkene 1] om 18:00 uur langs en hebben we een gesprek gehad. Hij vertelde dat hij chauffeur wilde worden. Ik vroeg zijn adres, zodat ik wist waar hij woonde als hij met mijn geld er vandoor wilde gaan. Ik zei tegen hem dat ik dan zijn banden lek zou steken. Hij vroeg of hij niet dat soort klusjes kon doen, maar ik zei dat ik dat niet wist. We hebben het vervolgens weer over het werken als chauffeur gehad. Hij wilde € 100,- voor een navigatiesysteem hebben, maar dat vond ik onzin. Telkens begon [betrokkene 1] weer over die klusjes te praten. Ik zei hem dat ik van drie chauffeurs nog geld kreeg en dat hij eventueel dat zou kunnen doen. Ook vertelde ik hem dat ik ruzie had met een concurrent en dat [betrokkene 1] misschien met hem kon praten om hem te zeggen dat hij moest ophouden. [betrokkene 1] zei mij dat hij gespecialiseerd was in dat soort dingen en dat hij dat wel wilde doen. Ik heb hem toen de naam van [slachtoffer] gegeven en heb gezegd dat hij naar hem toe moest gaan. Ik heb [betrokkene 1] geen foto van [slachtoffer] gegeven, maar alleen beschreven hoe hij eruit zag. Ook heb ik het adres van de website van [slachtoffer] met daarop zijn adres verteld. [betrokkene 1] moest van mij met [slachtoffer] gaan praten en als [slachtoffer] niet wilde ophouden, dan mocht [betrokkene 1] hem bang maken. Hij mocht van mij [slachtoffer] daarbij op de grond gooien. [betrokkene 1] stelde voor [slachtoffer] voor mij koud te maken, maar ik zei hem dat ik dat te veel gedoe vond. Hierop zei [betrokkene 1] dat hij dat voor € 25.000,- wilde doen. Dat vond ik echter niet nodig en ik zei dat [betrokkene 1] er met praten wel uit zou komen. Omdat [slachtoffer] niet van negers houdt, heb ik [betrokkene 1] geadviseerd een meisje mee te nemen en te zeggen dat hij haar chauffeur was. Omdat [betrokkene 1] aanbood banden lek te willen steken, zei ik dat hij dat ook bij de auto van [slachtoffer] mocht doen. Hij was echter niet geïnteresseerd in wat ik zei, want het verdiende niets. Hij wilde een grote klus en stond erop dat het beste was als hij [slachtoffer] zou neerschieten. Ik maakte duidelijk dat ik dat niet wilde. [betrokkene 1] zei vervolgens dat hij het niet zou doen. Ik adviseerde hem die avond langs te gaan, omdat [slachtoffer] alleen op zaterdag- en zondagavond werkte. Ik zei dat hij [slachtoffer] bang mocht maken en desnoods de ramen van zijn kantoor kapot mocht slaan. Dat liet ik aan hem over. Voor deze klus zou [betrokkene 1] een paar duizend euro krijgen, maar hij zei dat dat niet genoeg was. Ik zei dat hij bij mij aan het verkeerde adres was en dat ik al tevreden was als [slachtoffer] zou stoppen. [slachtoffer] hoefde van mij niet dood.
Ik had het gevoel dat er iets niet klopte bij [betrokkene 1] . Hij probeerde me over te halen om iets te doen dat ik niet wilde. Die zondagavond is hij niet meer komen opdagen. De volgende twee gesprekken hebben de volgende dag, maandag, plaatsgevonden.
Op maandag belde [betrokkene 1] om 18:00 uur bij mij aan. Ik wist niet dat hij zou komen. Ik dacht dat hij met [slachtoffer] had gepraat en zei: "Vertel". Vervolgens begon hij te praten over Polen. Omdat ik dacht dat er iets niet klopte en hij op een van de jongens die mij hadden geprobeerd te overvallen, leek, werd ik bang van hem. Die overvallers waren namelijk ook via Surinaamse meisjes binnengekomen. Dit gesprek betreft het tweede gesprek en is op video opgenomen. Dat het op video werd opgenomen wist ik niet. In dit gesprek ging hij ineens doen alsof hij een hitman was. Dat vond ik vreemd en zijn verhaal klopte ook van geen kanten. Ik wilde hem gewoon maar laten lullen, maar ik wilde me ook niet zwak opstellen. Daarom heb ik gezegd: "Dan schiet je iedereen maar neer". Ik speelde met hem mee, omdat ik dacht dat ik anders nooit van hem af zou komen. [betrokkene 1] zei dat de Polen op de bonnefooi naar Nederland waren gekomen en geld nodig hadden voor eten en een hotel. Ik dacht echter dat als ik geld op tafel zou leggen, hij mij zou beroven. Dat is de reden waarom ik zei dat ik het niet had.
U houdt mij voor dat het erop lijkt dat [betrokkene 1] het geld pas zou krijgen als het gebeurd zou zijn en dat ik geen voorschot wilde geven. Ik deel u mee dat ik de schijn wilde ophouden tot hij mijn kantoor verliet. Ik dacht dat [betrokkene 1] dan wel zou afdruipen. Ik wist gewoon dat hij niets zou doen.
Ik vind het jammer dat het eerste gesprek niet is opgenomen. Aan zijn gedragingen was namelijk duidelijk te zien dat hij geen professional was. Hij probeerde stoer te doen. Ik dacht dat hij geen moordenaar was, maar slechts een kruimeldief. Ik was dan ook niet bang dat hij mij zou vermoorden, maar ik had ook geen zin in iemand die mij zou komen afpersen.
Na een paar uur kwam [betrokkene 1] weer langs en begon te zeuren. Ik zei dat het nu genoeg was en toen is hij weggaan. In dat laatste gesprek heb ik duidelijk gemaakt dat ik er genoeg van had. Ik zei dat ik vanaf het begin al had gezegd dat ik hem niet zou betalen.
Het klopt niet dat ik in de gevangenis door ben gegaan met een campagne richting [slachtoffer] . Ik heb niets gedaan toen ik vastzat. [betrokkene 4] heeft tot eind maart 2012 de zaakjes bestierd en toen bleek dat ze € 10.000,- had gestolen. Alle telefoons had ze doorgeschakeld naar haar eigen telefoon, omdat ze bang was om naar het kantoor te gaan. Ik zei dat dat niet goed voor de business was en dat ze anders kon gaan Toen heeft zij het geld gestolen en is voor de concurrent gaan werken. [betrokkene 4] zei een keer tegen me dat iedereen een loopje met me nam en schepte vervolgens op dat haar man in het milieu zat. Ik heb dat toen afgeblazen. Zoveel mensen hebben mij bedonderd en als ik die allemaal moet omleggen, dan blijf ik aan de gang. [betrokkene 4] heeft dingen zitten aandikken. Ik heb haar niet gezegd dat ik iemand dood wilde hebben.
Ik heb inderdaad een brief geschreven dat [betrokkene 4] naar [betrokkene 1] moest gaan. Het enige dat die jongen wilde, was geld. Daarom heb ik in mijn brief bedragen genoemd. In eerste instantie heb ik [betrokkene 4] gevraagd, maar zij zei dat [betrokkene 11] het zou doen. Omdat mijn advocaat zei dat het geen goed idee was, heb ik [betrokkene 11] gezegd dat hij het niet moest doen. Ik wilde dat [betrokkene 1] het juiste zou verklaren. Als hij dat had gedaan, dan had ik mijn bedrijf nog kunnen redden. [betrokkene 12] en [betrokkene 13] hebben dat geprobeerd, maar dat is ze niet gelukt.
Van [betrokkene 14] hoorde ik dat [slachtoffer] haar steeds belde om voor hem te komen werken. Dat probeerde hij ook bij andere meisjes. [slachtoffer] heeft toen tegen [betrokkene 14] gezegd dat ik problemen had met de belasting. Dat vond ik onder de gordel en daarom heb ik een voicemailbericht achtergelaten. Het is volgens mij geen misdrijf om iemand uit te schelden. [slachtoffer] wilde gewoon mijn bedrijf kapot maken.
Ik wijs u op de verklaring van [betrokkene 15] . Hij heeft niet verklaard dat ik een moordenaar zocht. Hij heeft mij nog nooit gezien.
Met de aanslag met de handgranaat heb ik niets te maken. In die periode spraken wij nog gewoon met elkaar. [slachtoffer] heeft ook andere vijanden, want hij doet geen eerlijke zaken. Zo'n hekel had ik ook niet aan hem. Hij was slechts mijn concurrent. [betrokkene 16] ken ik niet.
Op vragen van de oudste rechter verklaar ik dat de twee briefjes van vijftig euro voor de Polen waren die naar Nederland waren gekomen. Ik wist niet zeker of ze waren gekomen en dacht dat ze misschien ineens voor de deur zouden staan. Ook wilde ik geen moeilijkheden met [betrokkene 1] en misschien kon ik hem nog gebruiken. In het eerste gesprek deed [betrokkene 1] heel erg raar en probeerde me iets op te leggen dat ik niet wilde doen. Hij zat de hele tijd te zeuren dat hij geld nodig had. Hij kwam op mij over als een oplichter en dat gevoel is juist gebleken. Ik mag wel iemand dood wensen, maar dat betekent niet dat ik iemand ga betalen om dat te doen. Vanaf het begin heb ik [betrokkene 1] gezegd dat ik hem niet zou betalen, maar daar was hij wel op uit."
4.3.
Aan de verwerping door het Hof van het beroep op vrijwillige terugtred ligt het oordeel ten grondslag dat geen plaats is voor vrijwillige terugtred als bedoeld in art. 46b Sr, indien sprake is van een zogenoemde voltooide poging. Die opvatting is onjuist. Bij vrijwillige terugtred gaat het om het misdrijf waarop de gedragingen van de verdachte waren gericht. Het gaat niet erom of de verdachte vrijwillig is teruggetreden voordat sprake is van een strafbare poging, maar of hij is teruggetreden voordat sprake is van een voltooid misdrijf. In geval van een voltooide poging is derhalve vrijwillige terugtred in de zin van art. 46b Sr niet reeds in zijn algemeenheid uitgesloten. Of gedragingen van de verdachte toereikend zijn om de gevolgtrekking te wettigen dat het misdrijf niet is voltooid ten gevolge van omstandigheden die van zijn wil onafhankelijk zijn, hangt - mede gelet op de aard van het misdrijf - af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij verdient opmerking dat voor het aannemen van vrijwillige terugtred in geval van een voltooide poging veelal een zodanig optreden van de verdachte is vereist dat dit naar aard en tijdstip geschikt is het intreden van het gevolg te beletten (vgl. HR 19 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ2169, NJ 2007/29).
4.4.
Hoewel het middel terecht klaagt dat de overwegingen van het Hof blijk geven van een onjuiste opvatting omtrent het begrip 'vrijwillige terugtred' als bedoeld in art. 46b Sr, leidt het niet tot cassatie. Blijkens hetgeen onder 4.2.2 is weergegeven is immers aan het beroep op vrijwillige terugtred slechts ten grondslag gelegd dat "de plannen zijn afgeblazen". Nu in dat verband geen feiten of omstandigheden zijn gesteld waaruit bijvoorbeeld volgt dat de verdachte zodanig is opgetreden dat dit optreden naar aard en tijdstip geschikt was het intreden van het gevolg te beletten, is het aangevoerde ontoereikend voor het slagen van het verweer.

5.Beoordeling van de overige middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

6.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
14 maart 2017.