ECLI:NL:RBNNE:2020:1095

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 februari 2020
Publicatiedatum
10 maart 2020
Zaaknummer
170655
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige wijziging van de zorgregeling in het kader van een ouderschapsplan na echtscheiding

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 12 februari 2020 een beschikking gegeven in een verzoek tot wijziging van de zorgregeling voor een minderjarige, voortvloeiend uit een eerder ouderschapsplan dat was vastgesteld bij de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Overijssel op 2 oktober 2017. De verzoekster, vertegenwoordigd door advocaat mr. A. van der Pol, heeft verzocht om een voorlopige voorziening in verband met gewijzigde omstandigheden die een aanpassing van de zorgregeling noodzakelijk maken. De verweerster, vertegenwoordigd door advocaat mr. P. Bollema, heeft hiertegen verweer gevoerd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen een geregistreerd partnerschap hebben gehad en dat er een minderjarige is geboren uit deze relatie. De huidige zorgregeling houdt in dat de minderjarige ongeveer de helft van de tijd bij elke ouder verblijft, maar de verzoekster heeft aangegeven dat de huidige regeling niet meer in het belang van de minderjarige is, gezien zijn leeftijd en de gewijzigde omstandigheden van de ouders. De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen gehoord en heeft geconcludeerd dat er voldoende aanleiding is om de zorgregeling voorlopig te wijzigen. De rechtbank heeft bepaald dat de minderjarige in de ene week van zaterdag 18.30 uur tot dinsdag 18.30 uur bij de verzoekster verblijft en in de andere week van zondag 18.30 uur tot dinsdag bij de verzoekster, die hem dan naar de gastouder brengt.

De rechtbank heeft partijen aangeraden om in gesprek te gaan over de zorgregeling en heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De beslissing is genomen met het oog op de ontwikkeling van de minderjarige en de noodzaak om een evenwichtige zorgverdeling tussen de ouders te waarborgen. De rechtbank heeft geen afzonderlijke regeling voor vakanties vastgesteld, maar heeft vertrouwen in de communicatie tussen partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rekestnummer: C/17/170655 / FA RK 19-1544
beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 12 februari 2020 in het incident
inzake
[verzoekster]
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen [verzoekster] ,
advocaat mr. A. van der Pol, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen [verweerster] ,
advocaat mr. P. Bollema, kantoorhoudende te Leeuwarden.

1.Procesverloop

1.1.
Bij haar verzoekschrift heeft [verzoekster] de rechtbank onder andere verzocht om bij wijze van voorlopige voorziening in de zin van art 223 Rv - verkort weergegeven - het ouderschapsplan dat deel uitmaakt van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Overijssel van 2 oktober 2017 voorlopig te wijzigen ten aanzien van de zorgregeling.
1.2.
[verweerster] heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
Ter zitting van 3 februari 2020 is de zaak behandeld in aanwezigheid van partijen en hun advocaten.
1.4.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de brief met bijlagen, ontvangen op 31 januari 2020, van de zijde van [verzoekster] .

2.Motivering

2.1.
Partijen hebben een geregistreerd partnerschap gehad, dat op 2 oktober 2017 is ontbonden door de rechtbank Overijssel. Uit de relatie van partijen is de [de minderjarige] geboren op [geboortedatum] 2016 in de [gemeente] .
2.2.
Partijen hebben een ouderschapsplan opgesteld. Daarin hebben zijn afgesproken dat [de minderjarige] staat ingeschreven op het adres bij [verweerster] . Ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedtaken hebben zij blijkens het bepaalde in 7.1. van het ouderschapsplan gekozen voor een co-ouderschap, waarbij hun uitgangspunt is dat [de minderjarige] ongeveer de helft van de tijd bij de ene ouder en de andere helft van de tijd bij de andere ouder is. Wat zij hierbij van belang achten is goede communicatie en samenwerking en een woonplaats bij elkaar in de buurt. Zij hebben de verdeling als volgt ingevuld. [de minderjarige] is zes van de veertien dagen bij [verzoekster] , waarbij hij eenmaal per veertien dagen twee nachten achter elkaar bij haar overnacht. De vakanties zullen zij gelijk en eerlijk verdelen.
2.3.
Partijen wonen op dit moment bij elkaar in de buurt. Ter zitting hebben partijen verklaard dat zij conform bovengenoemde afspraken invulling geven aan de zorgregeling, met uitzondering van de verdeling van de vakanties. Zij wijken in overleg wel af van de veertiendaagse regeling, met uitzondering van de overnachtingen, dat zijn er nooit meer dan twee achtereen.

3.Bespreking van de standpunten en beoordeling daarvan

3.1.
[verzoekster] heeft gesteld dat zij belang heeft bij een voorlopige voorziening voor de duur van de bodemprocedure, nu [verweerster] ieder gesprek afkapt dat gaat over een wijziging van de zorgregeling, terwijl sprake is van gewijzigde omstandigheden die in de visie van [verzoekster] nopen tot een wijziging.
3.2.
Namens [verweerster] is gesteld dat een voorlopige voorzieningen procedure zich niet leent voor behandeling van het verzoek tot uitbreiding van de zorgregeling.
3.3.
Ingevolge het eerste lid van artikel 223 Rv kan iedere partij tijdens een aanhangig geding vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding. Ingevolge het tweede lid moet deze vordering samenhangen met de hoofdvordering. In een verzoekschriftprocedure kan een voorlopige voorziening naar analogie van artikel 223 Rv worden verzocht (Hoge Raad, 5 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3533). Opmerking verdient dat de voorziening ex artikel 223 Rv een ordemaatregel betreft. Het betreft een voorlopige voorziening en een voorlopig oordeel. De verzoeker dient in die zin belang bij de vordering/voorziening te hebben dat van hem niet kan worden gevergd dat hij de afloop van de bodemzaak afwacht.
3.4.
Reeds vast is komen te staan dat er een hoofdzaak aanhangig is bij deze rechtbank, zodat aan het eerste lid van artikel 223 Rv is voldaan. Tevens is gebleken dat het door [verzoekster] gedane verzoek samenhangt met de hoofdvordering, nu deze beide zien op het wijzigen van de zorgregeling. Hiermee is voldaan aan de in het tweede lid van artikel 223 Rv gestelde voorwaarde. Tot slot dient getoetst te worden of [verzoekster] een (spoedeisend) belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening. Op grond van hetgeen daartoe is aangevoerd, in het bijzonder dat het - anders dan [verweerster] stelt - een verzoek tot wijzing van de zorgregeling betreft en niet een verzoek tot uitbreiding, de leeftijd van [de minderjarige] en een beslissing te willen in afwachting van de behandeling van de bodemzaak en vooruitlopend op het moment dat [de minderjarige] naar school gaat, kan [verzoekster] een voldoende belang niet worden ontzegd. De rechtbank zal dan ook overgaan tot een inhoudelijke behandeling van het verzoek.
3.5.
[verzoekster] heeft ter toelichting van haar verzoek gesteld dat de huidige zorgregeling is vastgesteld zoals hij is vastgesteld vanwege de leeftijd van [de minderjarige] , destijds net 1 jaar, het feit dat zij nog geen geschikte woonruimte had en vanwege haar gezondheidssituatie. De omstandigheden zijn sindsdien gewijzigd. [de minderjarige] is inmiddels bijna 3,5 jaar, [verzoekster] heeft reeds geruime tijd geschikte woonruimte in de buurt van de woning van [verweerster] en zij is geopereerd en daarvan uiteindelijk hersteld. Zij heeft geen fysieke beperkingen meer. Er is op dit moment geen noodzaak meer dat [de minderjarige] nagenoeg iedere nacht bij [verweerster] moet overnachten. Er vinden voor [de minderjarige] per veertien dagen tien wisselmomenten plaats. [verzoekster] acht dat gelet op zijn leeftijd te veel. Hij wordt daar onrustig van en het kan heel goed een verklaring zijn voor hetgeen [verweerster] stelt, namelijk dat [de minderjarige] erg aan haar hangt. [verzoekster] heeft aangegeven dat zij voor [de minderjarige] meer rust in de zorgregeling wil. Zij heeft het daarbij in de voorlopige voorzieningen procedure niet over een week op week af zorgregeling, maar over een wijziging van zorgregeling waarbij [de minderjarige] maximaal vier dagen achter elkaar bij haar overnacht. Zij heeft reeds meerdere keren bij [verweerster] aangekaart dat zij een wijziging van de zorgregeling wil waarbij [de minderjarige] vaker bij haar overnacht. Ter onderbouwing van haar stelling dat zij dit verzocht heeft, verwijst zij naar de overgelegde emailberichten en de WhatsAppberichten hierover. Zij stelt dat er bij [verweerster] geen ingang is om hierover in gesprek te gaan. [verzoekster] is van mening dat haar gezondheidstoestand geen probleem is voor de gewijzigde omgangsregeling, net als dat het nooit een probleem is geweest als [verweerster] haar vroeg om [de minderjarige] extra op te vangen.
3.6.
[verweerster] heeft gesteld dat [verzoekster] nooit heeft gevraagd om een andere invulling van de zorgregeling. Dat zij een andere zorgregeling wil, komt volgens [verweerster] omdat zij zich miskent voelt als ouder. [verweerster] stelt ter zitting dat zij vanaf het begin duidelijk is geweest over haar wens dat [de minderjarige] zijn dag begint vanuit zijn bed bij haar thuis. Zij is van mening dat het voor jonge kinderen beter is om frequenter en korter naar de andere ouder te gaan. Verder heeft zij gesteld dat [de minderjarige] erg aan haar hangt als hij terugkomt van [verzoekster] . [verweerster] heeft aangegeven dat zij alvorens de zorgregeling te willen wijzigen eerst met [verzoekster] in gesprek wil bij een mediator. Zij wil dan de zorgregeling bespreken, maar ook de belastbaarheid van [verzoekster] . Desgevraagd geeft [verweerster] aan dat zij van mening is dat [de minderjarige] goed gedijt in de huidige regeling en er niets zou moeten worden veranderd.
3.7.
De rechtbank overweegt dat partijen het er in 2017 over eens waren dat zij een uitvoering wilden geven aan een co-ouderschapsregeling. Uit de tekst van het ouderschapsplan volgt dat partijen, in weerwil van hetgeen de advocaat van [verweerster] hierover ter zitting heeft betoogd, voor ogen stond de zorg- en opvoedtaken ongeveer 50/50 te verdelen. De verdeling is ook altijd bijna 50/50 geweest, behalve ten aanzien van de overnachtingen. In deze procedure heeft [verzoekster] een wijziging van de verdeling verzocht, niet een uitbreiding, met dien verstande dat [de minderjarige] wel meer bij haar zal overnachten. Dat [de minderjarige] op dit moment slechts twee nachten van de veertien bij [verzoekster] overnacht is destijds zo overeengekomen omdat hij ten tijde van het uiteengaan van partijen nog maar één jaar was, [verzoekster] geen geschikte woonruimte had en dit overeenkwam met de wens van [verweerster] . De wens van [verweerster] is blijkens haar verklaring ter zitting niet gewijzigd, de omstandigheden echter wel.
3.8.
De rechtbank overweegt dat in het algemeen wordt aangenomen dat frequentere en minder lange contacten met de niet-verzorgende ouder voor hele jonge kinderen (baby's) beter zijn dan langere contacten achtereen. In het onderhavige geval hebben partijen echter afgesproken dat zij de zorg- en opvoedtaken delen. Er is geen sprake van een hoofdverzorger en [verzoekster] heeft altijd op zes van de veertien dagen zorg- en opvoedtaken gehad. Dit waren hele dagen, dus geen korte contacten. [de minderjarige] is inmiddels bijna 3,5 jaar. De rechtbank heeft geen aanwijzingen dat er bij [de minderjarige] iets aan de hand is, waardoor hij anders dan andere kinderen van zijn leeftijd niet meer dan twee nachten achtereen bij de andere ouder zou kunnen overnachten. Er zijn in beide gezinssituaties geen zorgen over [de minderjarige] . Dat het voor [de minderjarige] te belastend is om drie of vier nachten achtereen bij [verzoekster] te overnachten is een interpretatie van [verweerster] gebaseerd op zijn aanhankelijkheid aan haar. Hij heeft echter nog nooit langer dan twee nachten achtereen bij [verzoekster] geslapen. Het aantal wisselmomenten in de huidige zorgregeling is naar het oordeel van de rechtbank voor een kind van 3,5 jaar aanzienlijk en dit geldt te meer vanaf het moment dat hij naar school zal gaan. Daarnaast zal meer overnachtingen bij [verzoekster] naar het oordeel van de rechtbank meer recht doen aan het uitgangspunt de zorg- en opvoedtaken tussen partijen te delen. De rechtbank acht het van belang dat [de minderjarige] mag ervaren dat hij ook een bed heeft bij [verzoekster] en dat beide ouders hier ook achter kunnen staan. Op die manier ontstaat er een meer gelijkwaardige verdeling van het ouderschap en dat is ook voor de ontwikkeling van [de minderjarige] van belang. De rechtbank heeft voorts geen aanknopingspunten te veronderstellen dat [verzoekster] met haar verzoek een onrealistische voorlopige zorgregeling heeft gevraagd. Een zorgregeling die voor haar vanwege haar gezondheid niet uit te voeren zou zijn, is onlogisch. Voorts ziet de rechtbank niet in waarom een ouder met beperkingen wel overdag voor een kind kan zorgen en niet 's nachts.
3.9.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om de zorgregeling voorlopig te wijzigen voor een tussenfase in aanloop naar het moment dat [de minderjarige] naar school gaat en in afwachting van de bodemprocedure. Dan kan ook besproken worden hoe de zorgregeling voor [de minderjarige] is verlopen. De rechtbank zal bepalen dat [de minderjarige] in de ene week van zaterdag 18.30 uur tot dinsdag 18.30 uur bij [verzoekster] verblijft en in de andere week van zondag 18.30 uur tot [verzoekster] hem op dinsdag naar de gastouder brengt. De rechtbank is van oordeel dat deze regeling recht doet aan de totale zorg- en opvoedtaken door [verzoekster] , die dus niet wijzigen, en aan het terugbrengen van het aantal wisselmomenten voor [de minderjarige] en anderzijds (enigszins) tegemoet komt aan het bezwaar van [verweerster] dat [de minderjarige] niet zolang achtereen niet bij een ander dan bij haar kan overnachten, nu het aantal overnachtingen achtereen niet meer dan drie bedraagt.
3.10.
Tenslotte geeft de rechtbank partijen in overweging om voor de duur van de voorlopige regeling met elkaar in gesprek te gaan bij bijvoorbeeld een mediator of bij het Kenniscentrum Kind en Echtscheiding (KKE) over de zorgregeling in de toekomst. Voor het KKE kunnen partijen een verwijzing via hun huisarts verkrijgen. Tenslotte geeft zij partijen mee om in de eventuele gesprekken te bespreken hoe [de minderjarige] op de gewijzigde zorgregeling reageert, waarbij het van belang is dat zij niet een eigen invulling geven aan zijn gedrag en dat zij [de minderjarige] de tijd gunnen om te wennen aan de nieuwe regeling.
3.11.
Voor de vakanties zal de rechtbank in het kader van de voorlopige voorzieningen procedure geen afzonderlijke regeling bepalen. De rechtbank heeft op basis van overgelegde afschriften van Whatsapp-gesprekken geconstateerd dat partijen over het algemeen respectvol en goed met elkaar communiceren (afwijking van de vastgestelde zorgregeling is in onderling mogelijk) en zij heeft het vertrouwen dat partijen in onderling overleg afspraken kunnen maken over de vakanties, waarbij zij overweegt dat de voorlopige zorgregeling, zoals hieronder in het dictum bepaald, als uitgangspunt heeft te gelden.

4.Beslissing

De rechtbank:
in het incident
voor de duur van het geding:
4.1.
wijzigt het ouderschapsplan dat deel uitmaakt van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Overijssel van 2 oktober 2017 aldus, dat thans als volgt beslist:
4.2.
bepaalt
voorlopig- dat wil zeggen totdat een nadere rechterlijke beslissing omtrent de zorgregeling van kracht wordt - de zorgregeling ten aanzien van de minderjarige [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2016 in de [gemeente] , als volgt:
de minderjarige zal in de ene week van zaterdag 18.30 uur tot dinsdag 18.30 uur bij [verzoekster] verblijven;
de minderjarige zal in de andere week van zondag 18.30 uur tot dinsdag het moment dat [verzoekster] hem bij de gastouder brengt bij [verzoekster] verblijven;
4.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst af het meer of anders verzochte;
in de hoofdzaak
4.5.
separaat zal beslissen.
Deze beschikking is gegeven te Leeuwarden door mr. S.M. Barkhuijsen-Venselaar, lid van de kamer, tevens kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op
woensdag 12 februari 2020in tegenwoordigheid van de griffier.
fn: 679