In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, is op 4 maart 2020 een incident behandeld in een echtscheidingszaak tussen [A] en [B]. De partijen zijn van 24 april 2002 tot 10 oktober 2012 met elkaar gehuwd geweest en hebben drie kinderen. [B] heeft diverse procedures tegen [A] ingesteld, waaronder een verzoek om een voorlopig getuigenverhoor. [A] vordert in het incident een verbod voor [B] om verdere procedures tegen haar te starten, met het argument dat [B] misbruik maakt van procesrecht en dat zij, gezien haar gezondheidstoestand, behoefte heeft aan rust. De rechtbank overweegt dat een verbod tot procederen slechts kan worden toegewezen onder uitzonderlijke omstandigheden. De rechtbank wijst de vordering van [A] af, omdat er geen evident misbruik van procesrecht is aangetoond en de eerdere procedures niet allemaal ongegrond zijn verklaard. De rechtbank oordeelt dat de vordering van [A] om [B] te verbieden te procederen te vergaand is en dat het voorlopig getuigenverhoor, dat door het hof is gelast, moet doorgaan. [A] wordt veroordeeld in de kosten van het incident.