ECLI:NL:RBNNE:2019:5954

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 november 2019
Publicatiedatum
31 juli 2023
Zaaknummer
C/18/194188 HA RK 19-54
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van het salaris van de curator in faillissement van een maatschap

In deze beschikking van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, is het salaris van de curator vastgesteld in het faillissement van een maatschap. De curator had verzocht om zijn (eind)salaris vast te stellen op € 69.380,94, maar de rechter-commissaris adviseerde om het salaris te baseren op het beschikbare actief van € 27.638,90. Tijdens de mondelinge behandeling op 18 oktober 2019 is de curator gehoord, maar de rechter-commissaris was afwezig. De rechtbank oordeelde dat het salaris van de curator niet hoger kan zijn dan het beschikbare actief, conform artikel 6.3 sub e van de Recofa-richtlijnen. De curator had ook argumenten aangevoerd dat zijn werkzaamheden voor de maten van de maatschap relevant waren, maar de rechtbank oordeelde dat het faillissement van de maatschap zelfstandig wordt afgewikkeld en dat de curator zijn werkzaamheden niet voldoende had geconcretiseerd. Uiteindelijk werd het salaris van de curator vastgesteld op € 77.088,47 exclusief btw, na aftrek van eerder verstrekte voorschotten. De beschikking is gegeven door mr. L.T. de Jonge, voorzitter, en mrs. M. Sanna en C.S. Huizinga, leden, op 8 november 2019.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer: C/18/194188 HA RK 19-54
beschikking van 8 november 2019
in het faillissement van:
[gefailleerde], v/h [adres],
de schuldenares,
curator: [curator].

1.Het procesverloop

1.1.
De curator heeft de rechter-commissaris op 11 april 2019 verzocht zijn (eind)salaris (en de verschotten) vast te stellen op € 69.380,94 inclusief btw (en exclusief de verstrekte voorschotten) als bedoeld in artikel 16 Faillissementswet (Fw). Bij brief van 4 juni 2019 heeft de curator op verzoek van de rechter-commissaris een nadere onderbouwing gegeven ten aanzien van het salaris.
1.2.
Bij brief van 4 september 2019 heeft de rechter-commissaris voorgesteld om het salaris van de curator en de verschotten (exclusief de verstrekte voorschotten) vast te stellen op het nog beschikbare actief, te weten € 27.638,90 en heeft daartoe haar advies aan de rechtbank uitgebracht.
1.3.
De curator en de rechter-commissaris zijn opgeroepen om te worden gehoord over de hoogte van het salaris. Op 18 oktober 2019 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden, waar [curator] en zijn kantoorgenoot [kantoorgenoot] zijn verschenen. [curator] heeft het woord gevoerd overeenkomstig een door hem overgelegde pleitnotitie. De rechter-commissaris is met kennisgeving niet verschenen en heeft verwezen naar haar brief van 4 september 2019.
1.4.
Beschikking is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[maat] en zijn echtgenote [maat] dreven samen de [gefailleerde].
2.2.
Bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen van
[datum] zijn [maat] en [maat] in staat van faillissement verklaard. [curator] (hierna: de curator) is tot curator benoemd. Hun faillissementen worden geconsolideerd afgewikkeld.
2.3.
Door die faillissementen is de maatschap die [maat] en [maat] dreven van rechtswege ontbonden. De curator heeft bij brief van [datum] verzocht om de maatschap ook failliet te verklaren. Op [datum] is de maatschap failliet verklaard. De curator is ook in dit faillissement als curator aangesteld. Het faillissement van de maatschap wordt zelfstandig afgewikkeld.
2.4.
De curator heeft voor zijn werkzaamheden in het faillissement van de maatschap voor de periode tot 17 februari 2015 in totaal € 54.246,40 exclusief btw aan voorschotten op zijn salaris (en de verschotten) ontvangen. De curator heeft de rechter-commissaris bericht dat het faillissement kan worden opgeheven bij gebrek aan baten. Hij heeft in dat verband op 10 april 2019 een (eind)declaratie ingediend ter hoogte van € 69.380,00 inclusief btw, betrekking hebbend op de periode vanaf 17 februari 2015 tot en met 9 april 2019.

3.De standpunten

Het standpunt van de rechter-commissaris
3.1.
Op grond van artikel 6.3 sub e van de Recofa-richtlijnen wordt bij een faillissement van een natuurlijk persoon het salaris inclusief de verschotten in beginsel niet vastgesteld op een bedrag dat hoger is dan het beschikbaar actief. Het beschikbaar actief in het faillissement bedraagt € 27.638,90, zodat het salaris (in beginsel) op dat bedrag (exclusief voorschotten) dient te worden vastgesteld. De curator verzoekt het salaris in het faillissement van de maatschap vast te stellen op het gedeclareerde bedrag, om vervolgens het verschil tussen het door hem gedeclareerde salaris en het beschikbaar actief als preferente boedelschuld ten laste te brengen van de faillissementen van de maten. Daarvoor bestaat echter geen grond. Er is sprake van meerdere, afzonderlijke boedels: de (geconsolideerde) faillissementsboedel van de maten en de faillissementsboedel van de maatschap. Doordat het salaris bij een natuurlijk persoon niet hoger wordt vastgesteld dan op het beschikbaar actief, kan een eventueel gedeclareerd maar niet vastgesteld deel van het salaris van de curator niet meer worden verhaald op de maten. Het standpunt van de curator zou er toe leiden dat waar de faillissementen van de maten (toevalligerwijs) nog niet zijn afgewikkeld, het meerdere salaris wél zou kunnen worden verhaald op de (boedels van de) maten. Dat verschil is niet goed te rechtvaardigen. Een vergelijking met het arrest van de Hoge Raad van 19 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:649) gaat bovendien niet op, omdat de faillissementskosten pas ontstaan na het uitspreken van het faillissement en hun rang van boedelvordering enkel ontlenen aan het faillissement waarin deze kosten zijn gemaakt. De faillissementskosten in het faillissement van de maatschap, voor zover onbetaald, kunnen in de faillissementen van de maten daardoor hooguit als een concurrente vordering worden aangemerkt, hoewel er meer reden is die vordering aan te merken als een niet verifieerbare schuld.
Het standpunt van de curator
3.2.
De (geconsolideerde) faillissementen van de maten en het faillissement van de maatschap zijn sterk met elkaar verbonden, omdat de werkzaamheden van de curator tevens voor een niet te specifiëren deel betrekking hebben gehad op de maten en de maten ieder voor hun deel aansprakelijk zijn voor de schulden van de maatschap. De Hoge Raad heeft bovendien in het arrest van 19 april 2019 bepaald dat een vordering als bedoeld in artikel 40 lid 2 Faillissementswet (Fw), die in het faillissement van de vof een boedelschuld oplevert, tevens het karakter van boedelschuld toekomt in het faillissement respectievelijk de schuldsaneringsregeling van een vennoot, maar slechts voor zover die vordering betrekking heeft op de periode na het ingaan van laatstbedoeld faillissement of schuldsaneringsregeling. Dat oordeel is naar analogie van toepassing op onderhavige situatie. Dit past ook bij het karakter van het vermogen van een maatschap, dat weliswaar afgescheiden is, maar wel onderdeel blijft van het vermogen van de maten. Het saldo van een vereffend maatschapsvermogen valt in de boedel van de maten. Een eventueel restantsalaris (het deel dat niet uit de boedel van de maatschap kan worden voldaan) kan derhalve als boedelschuld ten laste van het faillissement van de maten worden gebracht. De rechter-commissaris is weliswaar een andere mening toegedaan, maar deze discussie dient te worden gevoerd in de faillissementen van de maten en niet in onderhavig faillissement. Indien het salaris van de curator door de rechtbank wordt vastgesteld op (slechts) het beschikbaar actief, kan die discussie niet meer worden gevoerd omdat er dan geen vordering resteert die in het faillissement van de maten kan worden ingediend. Bovendien staat er geen hoger beroep open tegen een uitspraak van de rechtbank ex artikel 16 Fw.
Artikel 6.3 sub e van de Recofa-richtlijnen sluit ook niet uit dat het salaris op een hoger bedrag kan worden vastgesteld dan het beschikbaar actief, omdat daarin is opgenomen dat het salaris
in beginselniet wordt vastgesteld op een hoger bedrag dan het beschikbaar actief. De ratio van die bepaling is dat een natuurlijk persoon na afloop van zijn faillissement niet geconfronteerd moet worden met een restant van de vordering van de curator. De curator doet echter afstand van zijn vordering op de maten voor zover die niet betaald zou kunnen worden uit de faillissementsboedel van de maten, zodat daarmee het argument om het salaris vast te stellen op het beschikbaar actief is vervallen.

4.De beoordeling

4.1.
Het door de curator gedeclareerde salaris en de daaraan ten grondslag liggende specificatie staat hier niet ter discussie. In geschil is of het salaris van de curator in het faillissement van de maatschap moet worden vastgesteld op het bedrag dat hij heeft gedeclareerd, of op het beschikbaar actief.
4.2.
De rechtbank stelt bij de beoordeling voorop dat het faillissement van de maatschap zelfstandig wordt afgewikkeld, en daarmee onafhankelijk van (de afwikkeling van) de geconsolideerde faillissementen van de maten. Uitgangspunt bij de vaststelling van het salaris is vervolgens dat het salaris (inclusief verschotten) van de curator die is aangesteld in een faillissement van een natuurlijk persoon op grond van artikel 6.3 onder e van de Recofa-richtlijnen niet vastgesteld wordt op een bedrag dat hoger is dan het beschikbaar actief. Deze bepaling wordt ook toegepast op een faillissement van een maatschap of een vennootschap onder firma. Het beschikbaar actief van de maatschap bedraagt thans € 27.638,90, zodat het salaris van de curator (inclusief verschotten) in beginsel op dat bedrag dient te worden vastgesteld (vermeerderd met de uitbetaalde voorschotten). De ratio achter deze bepaling is - zoals de curator ook onderkent - dat natuurlijke personen na afloop van het faillissement niet meer geconfronteerd worden met een vordering van de curator. Bij de toepassing van deze bepaling wordt niet betrokken of de natuurlijk persoon (nu of in de toekomst) verhaal biedt voor het deel van het salaris dat niet vanuit de faillissementsboedel kan worden voldaan. Dit zou in uitzonderlijke situaties anders kunnen zijn. Te denken valt aan de situatie dat het faillissement op eigen aangifte is uitgesproken en het faillissement nadien wordt vernietigd wegens het feit dat de bevoegdheid om eigen aangifte te doen is misbruikt. Van zo'n situatie is hier geen sprake.
4.3.
De rechtbank ziet in dit geval geen aanleiding om anders te handelen, in die zin dat hier bij de vaststelling van het salaris wel betrokken zou moeten worden of een resterende salarisvordering verhaalbaar zou zijn, bijvoorbeeld doordat deze mogelijk ingediend zou kunnen worden in de faillissementen van de individuele maten waarin zich baten bevinden. De maten (als natuurlijk persoon) worden dan immers nog steeds met die salarisvordering van de curator geconfronteerd. De omstandigheid dat de curator kenbaar heeft gemaakt dat hij nu alvast afstand doet van het eventuele resterende salarisdeel dat niet uit de boedel van de faillissementen van de maten kan worden voldaan, maakt dit niet anders.
4.4.
De curator heeft erop gewezen dat als zijn salaris wordt vastgesteld op het beschikbaar actief, dit mee brengt dat - bij de afwikkeling van de faillissementen van de maten - niet meer gedebatteerd (en eventueel geprocedeerd) kan worden over de juridische vraag of een onbetaald gebleven deel van het salaris van de curator uit het faillissement van de maatschap ingebracht kan worden in de faillissementen van de maten en, zo ja, welke rang een dergelijke vordering in die faillissementen heeft. Die constatering is juist. Dat is voor de rechtbank echter geen aanleiding om in het kader van de afwikkeling van dit faillissement af te wijken van de Recofa-richtlijnen.
4.5.
Voor zover de curator zijn standpunt handhaaft dat het salaris ook op het door hem gedeclareerde bedrag moet worden vastgesteld omdat de werkzaamheden van de curator tevens voor een niet te specifiëren deel betrekking hebben gehad op de (geconsolideerde) faillissementen van de maten, gaat de rechtbank daaraan voorbij. Het faillissement van de maatschap wordt niet geconsolideerd afgewikkeld met de faillissementen van de maten. Indien de curator meent dat bepaalde werkzaamheden zowel relevant zijn geweest voor de faillissementen van de maten als voor het faillissement van de maatschap, had het op zijn weg gelegen om die specifieke werkzaamheden in een eerder stadium te concretiseren en naar rato ten laste te brengen van de verschillende boedels. Dat heeft hij nagelaten en dit kan geen reden vormen om het salaris daarom vast te stellen op een hoger bedrag dan het beschikbaar actief.
4.6.
Dit alles betekent dat het salaris van de curator (inclusief de verschotten) conform artikel 6.3 onder e van de Recofo-richtlijnen zal worden vastgesteld op € 77.088,47 exclusief btw.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
stelt het salaris van de curator en de verschotten vast op € 77.088,47 exclusief btw; hierop strekt in mindering het verstrekte voorschot van in totaal € 54.246,40 exclusief btw.
Deze beschikking is gegeven door mr. L.T. de Jonge, voorzitter, en mrs. M. Sanna en
C.S. Huizinga, leden, en op 8 november 2019 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
type: 710