ECLI:NL:RBNNE:2019:5699

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 oktober 2019
Publicatiedatum
14 februari 2020
Zaaknummer
C18/193404 PR RK 19-262
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter wegens vermeende partijdigheid na mondelinge behandeling

In deze zaak heeft verzoekster een wrakingsverzoek ingediend tegen rechter mr. B.R. Tromp, naar aanleiding van een mondelinge behandeling die plaatsvond op 25 juli 2019. Verzoekster stelt dat haar advocaat onvoldoende kennis heeft kunnen nemen van door de wederpartij getoonde mediabestanden, en dat de rechter al een mening had gevormd voordat hij het standpunt van verzoekster had gehoord. De rechtbank heeft het verzoek tot wraking op 2 oktober 2019 afgewezen. De rechtbank overweegt dat de feiten zoals vastgesteld in het proces-verbaal van de zitting en de toelichting van de rechter niet wijzen op vooringenomenheid of partijdigheid. De rechtbank benadrukt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, en dat er uitzonderlijke omstandigheden moeten zijn om aan te nemen dat dit niet het geval is. De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die de conclusie rechtvaardigen dat de rechter partijdig is in de hoofdprocedures. Het verzoek wordt afgewezen en de procedures in de hoofdzaken worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
zaaknummer: 193404 / PR RK 19-262

beslissing van de meervoudige kamer van 2 oktober 2019

op het verzoek van

[naam], verzoekster

(advocaat: mr. M. Helmantel),
tot wraking van

mr. B.R. Tromp, rechter.

Procesverloop

Bij brief, door de griffie van de rechtbank ontvangen op 29 juli 2019, is namens verzoekster een verzoek ingediend tot wraking van bovengenoemde rechter, senior-rechter in de afdeling privaatrecht van deze rechtbank, in de procedures met zaaknummers C/18/192853/ PR RK 19-1673 en C/18/176973 (hoofdzaken), waarin verzoeker partij is.
Bij brief van 29 augustus 2019 heeft de rechter medegedeeld niet in de wraking te berusten.
Het verzoek is ter zitting van 25 september 2019 door de wrakingskamer behandeld.
Verzoekster is niet in persoon verschenen, maar wel is zij vertegenwoordigd door haar advocaat.
De rechter is in persoon verschenen.
De andere partij in de hoofdzaken is, hoewel deugdelijk uitgenodigd, niet verschenen.

Overwegingen

wettelijke bepalingen
1. Ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Ingevolge artikel 37, eerste lid, wordt het verzoek gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.
Ingevolge het tweede lid geschiedt het verzoek schriftelijk en is het gemotiveerd. Tijdens de rechtszitting kan het ook mondeling geschieden.
Ingevolge het derde lid moeten tegelijk alle feiten en omstandigheden worden voorgedragen.
ontvankelijkheid
2.1.
In de eerste plaats dient beoordeeld te worden of het verzoek, overeenkomstig artikel 37, eerste lid, van de Sv, is gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan verzoekster bekend zijn geworden.
2.2.
Behandeling ter zitting van de hoofdzaken heeft plaatsgevonden op donderdag 25 juli 2019. Het verzoek is op 29 juli 2019 door de griffie afgestempeld als binnengekomen.
2.3.
Naar de advocaat van verzoekster stelt, is zij niet eerder dan op vrijdag 26 juli 2019 in de namiddag in staat is geweest om met verzoekster overleg te voeren. De dag daarna heeft zij het wrakingsverzoek opgesteld en naar de rechter gezonden. Op zondag 28 juli 2019 heeft zij het verzoek aan de rechtbank toegezonden.
2.4.
De rechtbank gaat uit van de juistheid van hetgeen de advocaat van verzoekster over het tijdsverloop stelt. Dit betekent dat de griffie het verzoek heeft ontvangen op de tweede werkdag ná de behandeling ter zitting. De tussengelegen werkdag hebben verzoekster en haar advocaat gebruikt voor overleg, waarna de advocaat de schriftelijke motivering heeft opgesteld. De rechtbank acht deze periode van bezinning voordat is overgegaan tot de indiening van het verzoek, geen beletsel voor de ontvankelijkheid van het verzoek.
inhoudelijk
3. Onder verwijzing naar de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 13 juni 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:6001, overweegt de rechtbank het volgende.
3.1.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn. Dit lijdt slechts uitzondering indien zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.2.
Tevens geldt dat het middel van wraking niet een verkapt rechtsmiddel dient te zijn tegen de verzoeker onwelgevallige (processuele) beslissingen van de zittingsrechter. Het behoort tot de normale taak van de zittingsrechter om, gaande de procedure, beslissingen te nemen over (onder meer) de procedurele aspecten. Dit kunnen voor partijen nadelige beslissingen zijn. Dergelijke processuele beslissingen kunnen eventueel door het instellen van een rechtsmiddel ter toetsing worden voorgelegd.
Grond voor wraking bestaat alleen als in het licht van de feiten en omstandigheden van het geval de rechter een beslissing heeft genomen die zo onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat deze door vooringenomenheid van de rechter is ingegeven.
4.1.
Verzoekster voert als gronden van wraking aan dat haar advocaat niet voldoende kennis heeft kunnen nemen van en heeft kunnen reageren op door de wederpartij ter zitting op diens telefoon getoonde foto’s en linkjes, dat de rechter voordat hij kennis had kunnen nemen van het standpunt van verzoekster zijn mening al klaar bleek te hebben en dat de advocaat sowieso nauwelijks het woord heeft kunnen voeren.
4.2.
De rechter heeft bij de behandeling van het wrakingsverzoek onder meer aangevoerd dat genoemde kennisname wel heeft plaatsgehad, zij het dat de wederpartij zijn telefoon niet wilde afgeven aan de advocaat, dat hij ter zitting slechts een voorlopig oordeel heeft gegeven en partijen de gelegenheid heeft gegeven daarop te reageren en dat hij, op het moment dat op bepaalde aspecten het debat dreigde te worden heropend, dit niet heeft toegestaan.
5.1.
Verzoekster en de rechter schetsen aldus een enigszins verschillend beeld van de gang van zaken tijdens genoemde zitting waaromtrent geen nader uitsluitsel valt te verkrijgen. Gelet op de inhoud van het proces-verbaal van de zitting van 25 juli 2019 en de bovengenoemde toelichting van de rechter, overweegt de rechtbank dat uit de feiten voor zover die vastgesteld kunnen worden, evenwel niet blijkt van de gestelde vooringenomenheid/partijdigheid.
5.2.
Voor zover in de wrakingsgronden processuele beslissingen aangevochten worden, verwijst de rechtbank naar hetgeen is overwogen in 3.2.
5.3.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat niet aannemelijk is geworden dat zich bijzondere omstandigheden voordoen die de conclusie rechtvaardigen dat de rechter vooringenomen danwel partijdig is in de hoofdprocedures. Het verzoek wordt daarom afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
  • wijst het verzoek af;
  • bepaalt dat de procedures in de hoofdzaken wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking;
  • beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoeker,
aan mr. Tromp en aan de andere partij in de hoofdprocedures.
Aldus gegeven door mrs. P.J. Duinkerken, voorzitter, Th.A. Wiersma en A. Jongsma, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.A. Hulst als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2019 en ondertekend door de oudste rechter en de griffier.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Tegen de beslissing staat geen rechtsmiddel open.