ECLI:NL:RBNNE:2019:5204

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 december 2019
Publicatiedatum
17 december 2019
Zaaknummer
C/19/124210 / HA ZA 18-170
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van rechtsbijstandsverzekeraar voor juridische dienstverlening aan werknemer in burn-out situatie

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van Univé Rechtsbijstand voor de juridische dienstverlening aan een werknemer die in een burn-out situatie verkeerde. De werknemer, eiser, had een rechtsbijstandsverzekering afgesloten en zocht juridische bijstand na een conflictsituatie met zijn werkgever, Jeugdhulp Friesland. Na een ziekmelding en een periode van re-integratie, werd aan eiser een vaststellingsovereenkomst aangeboden, die hij uiteindelijk tekende. Eiser stelde dat hij niet goed was geïnformeerd over de risico's van het tekenen van deze overeenkomst, vooral omdat hij ziek was. De rechtbank oordeelde dat Univé de werknemer voldoende had geïnformeerd over de mogelijkheden en risico's van de vaststellingsovereenkomst. De rechtbank benadrukte dat de zorgvuldigheidseisen die gelden voor advocaten ook van toepassing zijn op professionele rechtsbijstandsverzekeraars. De rechtbank concludeerde dat Univé niet tekort was geschoten in haar advisering en dat de werknemer zelf de beslissing had genomen om de overeenkomst te tekenen, ondanks de risico's. De vorderingen van eiser werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Assen
zaaknummer / rolnummer: C/19/124210 / HA ZA 18-170
Vonnis van 18 december 2019
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. F.M. Westra te Groningen,
tegen
de stichting
STICHTING UNIVÉ RECHTSHULP,
gevestigd te Assen,
gedaagde,
advocaat mr. H.M. Kruitwagen te Arnhem.
Partijen zullen hierna [eiser] en Univé genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 30 januari 2019,
  • het proces-verbaal van comparitie na antwoord van 25 juni 2019,
  • de brief van 2 augustus 2019 van de zijde van Univé,
  • de akte omvang schade, tevens akte wijziging, vermindering eis, van de zijde van [eiser] ,
  • de antwoordakte omvang schade, tevens antwoordakte wijziging, vermindering eis, van de zijde van Univé.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft op 1 augustus 2016 bij Univé een rechtsbijstandsverzekering 'particulier' afgesloten.
2.2.
[eiser] is in de periode 1 november 2007 tot 1 mei 2017 werkzaam geweest bij Jeugdhulp Friesland op de crisisafdeling in de functie van pedagogisch medewerker B voor 32 uur per week. Zijn salaris bedroeg laatstelijk € 2.708,42 bruto exclusief vakantiegeld en overige emolumenten. Op de arbeidsovereenkomst is de CAO Jeugdzorg van toepassing.
2.3.
Op 3 oktober 2016 heeft [eiser] zich ziek gemeld met spanningsklachten.
2.4.
Op 13 oktober 2016 heeft de bedrijfsarts geoordeeld dat er sprake is van situatieve arbeidsongeschiktheid. Jeugdhulp Friesland heeft [eiser] tot 31 oktober 2016 vrijgesteld van werk.
2.5.
Op 3 november 2016 heeft in aanwezigheid van [eiser] , zijn leidinggevende en een medewerker van P&O een gesprek over de situatie en de ziekte van [eiser] plaatsgevonden. Van het gesprek is een verslag gemaakt. Daarin is onder meer opgenomen dat [eiser] het niet eens is met het oordeel van de bedrijfsarts en om die reden een deskundigenoordeel bij het UWV aan zal vragen.
2.6.
Op 30 november 2016 heeft [eiser] gereageerd op de inhoud van het verslag, waarin hij zich niet geheel kan vinden. Hij heeft onder meer bericht:
"Ik ben wel gemotiveerd om te werken op de crisis, ik weet niet waar deze constatering vandaan komt. Ik voel mij uitgeput en ziek, maar dat lijkt mij iets anders.
Ik wil mijn werk op de crisis niet neer leggen, de enige reden dat ik dat genoemd heb is, dat ik dan rust zou ervaren, omdat het erg druk is in mijn hoofd.
Dat is ook de reden dat ik de VSO genoemd heb, niet dat ik dat wil, maar soms hoop ik dat dat rust brengt, omdat ik inderdaad veel druk ervaar.
(..)
Ik voel mij gedwongen om een keuze te maken, terwijl ik mezelf te ziek vind om dat weloverwogen te doen, dit heb ik ook meerdere malen benoemd.".
2.7.
De verzekeringsarts van het UWV heeft op 6 december 2016 geoordeeld dat [eiser] wegens ziekte per 1 december 2016 niet geschikt is te achten voor zijn eigen werk. In het medisch onderzoeksverslag is onder meer het volgende opgenomen:
"4. Beschouwing
4.1
Overwegingen en functionele mogelijkheden
Medische overwegingen
Belanghebbende vertelt een consistent en plausibel verhaal voor wat betreft zijn levensloop/carrière. Hij is blijkbaar vastgelopen in zijn huidige werk.
De werkgever heeft dat onderkent.
Er is een loopbaantraject gestart.
De werkgever verwijt hem dat hij niet genoeg doet om ander werk te vinden. Hij zou dan opdrachten moeten uitvoeren.
Client geeft aan dat hij dat onderkent, maar daar geen kans toe ziet. Hij heeft een faalangst. Hij ervaart bij zijn werk paniekklachten.
De klachten zijn er al langer, maar nu zijn ze dusdanig dat hij zijn werk niet meer kan doen.
Hij heeft van de zomer een heftige periode achter de rug met een melanoom van 6,5 mm.
Vorig jaar had hij een gebroken knie met een gecompliceerde genezing.
Hij heeft een lifestyle coach en merkt vooruitgang van zijn lichamelijke conditie. De huisarts had echter leverfunctiestoornissen gevonden (eenmalig) en wijt dit aan alcohol gebruik, maar cliënt ontkent alcohol gebruik.
Met cliënt heb ik doorgenomen dat de klachten lijken op een Burn out en ik dit momenteel ook als zodanig wil zien.
Om beter te worden heeft hij een goede keus gemaakt met het loopbaantraject en ook door een lifestyle coach in te schakelen vertoont hij herstelgedrag en een positieve bijdrage aan een eventuele verandering.
Client heb ik geadviseerd met de huisarts contact op te nemen en een verwijzing naar een psycholoog te vragen. Zo zou Meesters in het UCP naar mijn idee een goed traject zijn. Die zal mogelijk eerst kijken of er sprake is van een Burn out.
Beoordeling van behandeling en begeleiding
De Burn out is niet door de bedrijfsarts onderkent. Mijns inziens loopt cliënt al jaren tegen zijn werk aan en worden de spanningsklachten alleen maar erger. Een uitlokkend element is ongetwijfeld het melanoom van de zomer geweest.
(…)
Functionele mogelijkheden
Belanghebbende heeft beperkingen voor zijn werk.".
2.8.
Op 6 december 2016 heeft [eiser] zich opnieuw ziek gemeld.
2.9.
Op 7 december 2016 heeft de bedrijfsarts geoordeeld dat er geen sprake is van ziekte. In het rapport van de bedrijfsarts is onder meer opgenomen:
"Belasting en belastbaarheid van [eiser] zijn niet in evenwicht. Terugkeer vanuit ziekte, organisatieveranderingen, waarvan hij aangeeft dat die hem hinderen, tezamen met een aantal persoonskenmerken, maken dat [eiser] het moeilijk heeft op dit moment, en aangeeft nu geen keuze te kunnen maken over zijn toekomst.
Zonder een en ander als ziekte te willen duiden, is het invoelbaar dat er vanuit het huidige toestandsbeeld onvoldoende balans is om te komen tot een keuze.
Het inschakelen van professionele hulp om tot een keus te komen is hem geadviseerd.
Overwogen zou kunnen worden hem hier nog enige tijd voor te geven.".
2.10.
Op 15 december 2016 heeft in aanwezigheid van [eiser] , zijn leidinggevende en een medewerker van P&O een gesprek plaatsgevonden. In het gesprek is [eiser] een beëindigingsovereenkomst aangeboden.
2.11.
Op 19 december 2016 heeft [eiser] Univé voor rechtsbijstand ingeschakeld. De zaak is in behandeling genomen door de [vertegenwoordiger van de stichting] (hierna: [vertegenwoordiger van de stichting] ). Per e-mailbericht van 20 december 2016 heeft [vertegenwoordiger van de stichting] het met [eiser] op 19 december 2016 telefonisch gevoerde gesprek bevestigd. Hij schrijft onder meer:
"(…) mijn advies is om op dit moment niet akkoord te gaan met een beëindigingsvoorstel terwijl je nog ziek bent. Je bent nu niet in staat om te werken.
(…) het is goed om te weten dat je geen WW uitkering ontvangt als blijkt dat je tijdens ziekte akkoord gaat met een beëindigingsovereenkomst. Je geeft wel aan dat je op termijn weer beter bent in de wetenschap dat er een einde komt aan de arbeidsrelatie. Er is geen vertrouwen meer. Een optie zou zijn akkoord te gaan met een beëindiging door de transitievergoeding (van ruim 3,3 maanden) uit te smeren over een aantal maanden dienstverband. Ofwel een beëindiging per 1 juli 2017 met vrijstelling arbeid en doorbetaling salaris etc. Dan heb je de tijd om te herstellen en kun je rustig weer gaan solliciteren. (…) Als partijen niet tot een akkoord komen dan zul je moeten gaan re-integreren.".
2.12.
Op 22 december 2016 heeft [eiser] aan Jeugdhulp Friesland kenbaar gemaakt dat hij niet in zal stemmen met een vaststellingsovereenkomst. In reactie daarop heeft Jeugdhulp Friesland aangegeven dat hij een start moet maken met re-integreren op een andere afdeling als pedagogisch medewerker.
2.13.
Op 23 december 2016 heeft [eiser] per e-mail onder meer als volgt naar [vertegenwoordiger van de stichting] gereageerd:
"Ik merk dat ik totaal geen vertrouwen meer heb in de stichting en de mensen die daar werken. Gisteren werd de schuld ook bij mij neergelegd, hun hebben alles gedaan om mij tijd te geven, vinden hun, dus nu is het aan mij en of ik wel besefte hoeveel ze voor mij gedaan hebben.
Het liefste wil ik morgen weg, maar ik weet dat ik niet overmorgen beter ben, dat baart mij natuurlijk zorgen.
Graag zou ik ook een officiële diagnose hebben, zodat ik, samen met iemand, een plan van aanpak kan maken. Ik ben nu alleen fysiek bezig met een lifestyle coach maar weet dat er ook psychisch het een en ander moet gebeuren.
Gisteren heb ik een ex-collega gesproken die uit dienst is gegaan, omdat hij zijn verbetertraject niet kon afronden, heeft 6 maand niet gewerkt en heeft 7000 euro meegekregen met een vso. Hij heeft natuurlijk geheimhoudingsplicht, dus we kunnen dat niet gebruiken, maar het is een indicatie van de mogelijkheden.".
2.14.
[vertegenwoordiger van de stichting] heeft op diezelfde dag per e-mail onder meer als volgt richting [eiser] gereageerd:
"Er zijn nu een aantal opties. Je gaat het toch proberen en mocht het daadwerkelijk niet lukken dan is een ziek melding de enige optie. Dan zullen we het gehele traject weer doorlopen. Ik zal je daarin verder gaan begeleiden. Mogelijk heb je een goed gevoel bij deze nieuwe afdeling waar je terecht komt en gaat het daadwerkelijk lukken.
Een andere optie (mocht het gaan om je oorspronkelijke functie) is om namens jou de werkgever te gaan aanschrijven waarin ik haar wijs op het oordeel van het UWV. Uiteraard kan ik haar dan ook de optie onder de aandacht brengen om richting een beëindiging te gaan. Begin deze week hebben we daarin een aantal opties besproken. Alleen werk je in een branche waar bijna geen financiële ruimte is voor een vergoeding.".
2.15.
Nadat [eiser] en [vertegenwoordiger van de stichting] overleg hebben gevoerd, heeft [eiser] op een boven formatieve werkplek in een aangepaste vorm werkzaamheden verricht.
2.16.
Op 6 januari 2017 heeft [eiser] onder meer het volgende aan [vertegenwoordiger van de stichting] gemaild:
"Ik ben er klaar mee, ik ben nu voor de vierde keer om mijn re-integratieplek. Knoop in mijn maag, hartkloppingen en vreselijk ongelukkig, met lood in mijn schoenen ben ik hier vanmorgen heen gereden en nu kan ik niet wacht om weer te vertrekken. Het vreet energie, na zo'n dag, waarin ik niks doe, er alleen maar ben, ben ik afgedraaid. (…)
Ik wil weg bij de stichting, ben al mijn vertrouwen kwijt, nu ook weer het gevoel dat ik dankbaar moet zijn voor deze kans, terwijl ik niet om deze situatie heb gevraagd. Ik voel me ziek, uitgeblust en moedeloos.
Wat is nu goed om te doen? Ik heb zelf eigenlijk geen behoefte om met p en o of mijn manager in gesprek te gaan.
Ik wil uit dienst en heb, gok ik, minstens zes mnd nodig voor mijn herstel. Wat nu te doen?".
2.17.
[vertegenwoordiger van de stichting] reageert op diezelfde dag als volgt richting [eiser] :
"Als het echt niet meer gaat en je gaat bijvoorbeeld fouten maken dan is mijn advies je weer ziek te melden. Nu je ook weer te maken krijgt met terugkerende klachten dan is dit voor jou nu de juiste beslissing.
Nogmaals, ik kan jou niet adviseren akkoord te gaan met een beëindiging terwijl je nog ziek bent. Als je een beëindiging over een zal komen dan zal werkgever ook willen dat je je beter gaat melden. Hiermee aanvaard je het risico dat je op je eerste werkloosheidsdag nog steeds ziek bent en niet in aanmerking voor een WW uitkering.
Verder begrijp ik dat je akkoord kan gaan met een beëindiging met een einde dienstverband per 1 augustus a.s. waarbij je wordt vrijgesteld van arbeid en doorbetaling salaris.
Uiteraard kan ik het dossier straks van je overnemen nu je hebt aangegeven ook wel weg te willen onder bepaalde voorwaarden. Ik kan bijvoorbeeld gaan reageren op een brief van de werkgever naar aanleiding van je ziek melding of mogelijk komt er een andere mogelijkheid. Nu is het zaak eerst weer in contact te treden met de bedrijfsarts nadat je je ziek hebt gemeld.".
2.18.
[eiser] heeft zich ziek gemeld. Op 10 januari 2017 heeft [eiser] een gesprek gevoerd met zijn manager. In een e-mailbericht van 11 januari 2017 doet [eiser] verslag van dit gesprek aan [vertegenwoordiger van de stichting] . Daarin staat onder meer:
"Gisteren heb ik een gesprek gehad met de huidige manager (…), ze hebben me uiteindelijk een voorstel gedaan en ik heb daar wat dubbele gevoelens bij.
Ze geven aan dat als ze me weer naar mijn oude manager sturen, [manager A.] , dat niemand daar blij van wordt en het onherroepelijk uitdraait op een arbeidsconflict, ze geven aan dat niemand daarbij gebaat is. (…)
Ik heb aangegeven dat ik de voorgestelde vso veel tekort vind om te herstellen en daarna te solliciteren en aan een nieuwe baan te vinden.
Op mijn vraag wat ik dan voldoende zou vinden, heb ik aangegeven dat ik, mits vrijgesteld van arbeid, accoord zou gaan met een datum van 01-08-2017, dit vond men veel te veel en absoluut niet kunnen.
Het tegenvoorstel is: per 1 februari aan het werk als ambulant begeleider, (…) en dan per
1 juni uit dienst met wederzijds goedvinden. (…)
Wat is nu handig om te doen, ik heb al aangegeven dat de functie mij wel past, maar dat ik niet weet of ik het kan, qua geestelijke gezondheidszorg op 1 februari. Ik verwacht wel dat mij herstel snel gaat als er een oplossing is, de hele situatie hangt als een molensteen om mijn nek en bevordert mijn herstel niet.".
2.19.
[vertegenwoordiger van de stichting] heeft op 12 januari 2017 per e-mail onder meer als volgt gereageerd:
"Als je van waarde bent dan is mijn advies om de wettelijke transitievergoeding te vragen. Ik vind dat je een risico neemt nu jij ook niet volledig kunt inschatten of je ook per 1 juni weer hersteld zult zijn of wel dat je weer kunt solliciteren naar een andere baan. Je moet dan weer beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt. Anders heb je geen recht op een uitkering. Daarnaast moet je er rekening mee houden dat je even zonder werk zit en dan kan je met de vergoeding je WW aanvullen. Het belangrijkste is dat je er recht op hebt als op initiatief van werkgever de arbeidsovereenkomst wordt opgezegd of wordt ontbonden en de arbeidsovereenkomst al langer dan twee voortduurt. (...)
Mijn advies is om aan te geven dat je per 1 maart a.s. van start wil onder begeleiding van een ervaren ambulant medewerker. De komende periode wil je eerst tot rust komen. Desnoods kom je uit op medio februari. Daarnaast het verzoek om de wettelijke transitievergoeding en een normale eindafrekening een en ander vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst die WW-proof wordt opgesteld. Je moet dus met deze overeenkomst een WW-uitkering kunnen aanvragen. Ik zal de overeenkomst gaan screenen. Desnoods kan ik de onderhandelingen overnemen mocht de werkgever moeilijk blijven doen.".
2.20.
Op 12 januari 2017 heeft [eiser] Jeugdhulp Friesland een tegenvoorstel gedaan en haar het volgende geschreven:
"Ten eerste wil ik jullie hartelijk danken voor het meedenken, in deze, voor mij lastige zaak.
Ik zou graag mijn resterende tijd bij Jeugdhulp Friesland aan de slag willen als ambulant begeleider, mits goede begeleiding van een ervaren supervisor. Verder ben ik van mening dat ik recht heb op een transitievergoeding als ik op 1 juni uit dienst zou moeten. Dat is dan ook bij deze mijn voorstel.
1.: Per 01-02-2017 aan de slag als ambulant hulpverlener.
2: Goede begeleiding van een ervaren supervisor.
3: Per 01-06 uit dienst.
4: Volledige transitievergoeding bij het uit dienst gaan.
5: Helder vaststellingsovereenkomst waarin het een ander wordt uitgelegd en mijn aanspraak op ww wordt gewaarborgd.".
2.21.
Jeugdhulp Friesland heeft het door [eiser] gedane tegenvoorstel op 13 januari 2017 verworpen. Er is onder meer als volgt gereageerd:
"In het gesprek kwamen een aantal zaken naar voren nl;
- een vervolg binnen de 24 uurszetting binnen de [locatie W.] is geen optie.
- je ambieert deze functie op dit moment ook niet.
In het gesprek kwamen we uiteindelijk tot een mondelinge overeenstemming waarbij je uitdrukkelijk aangaf "dat je niet uit was op geld".
In je reactie lees ik nu bij punt 4 dat je een volledige transitievergoeding wil, dit is niet in lijn met hetgeen we afgelopen dinsdag hebben besproken.
Ik verzoek je hierbij om met [manager A.] contact op te nemen over de ontstane situatie en werkhervatting.".
2.22.
Vanaf 13 januari 2017 is [vertegenwoordiger van de stichting] namens [eiser] als gemachtigde opgetreden en heeft hij de onderhandelingen met Jeugdhulp Friesland gevoerd.
2.23.
[vertegenwoordiger van de stichting] heeft op 16 januari 2017 aan Jeugdhulp Friesland voorgesteld om de arbeidsovereenkomst van [eiser] te beëindigen per 1 juli 2017 met behoud van salaris en ontvangst van de wettelijke transitievergoeding.
2.24.
In reactie op het voorstel heeft Jeugdhulp Friesland op 17 januari 2017 met [vertegenwoordiger van de stichting] gebeld. Als tegenvoorstel is een beëindiging per 1 mei 2017 met vrijstelling van arbeid, doorbetaling salaris en een transitievergoeding per die datum aangeboden. In de telefoonnotitie van het gesprek heeft [vertegenwoordiger van de stichting] onder meer vermeld:
"ze willen cl weer terug zetten, nog twee opties of ambulant of vergoeding mee bijvoorbeeld
na veel gebakkelei etc volgende voorstel 1-5 met 6.554,37 mee als verg, vrijstelling arbeid doorbetaling salaris, wel vakantiedagen inleveren.".
2.25.
[vertegenwoordiger van de stichting] en [eiser] hebben het voorstel van Jeugdhulp Friesland op diezelfde dag telefonisch doorgesproken. In een telefoonnotitie staat onder meer vermeld:
"zie mail, advies wat te doen, hoger inzetten dan tv? niet verstandig als hij niet terug wil, ziet ook in dat werk niet meer goed is voor hem, gaat beter nu hij niet werkt,
uiteraard wg heeft ook een probleem als het klapt, cl vraagt wat er dan gebeurd, zal weer moeten opbouwen, valt mogelijk weer uit, tja,
zal met thuisfront over hebben".
2.26.
Voorts heeft [vertegenwoordiger van de stichting] per e-mailbericht van 17 januari 2017 het volgende richting [eiser] opgemerkt:
"Uiteraard wordt dit vastgesteld in een WW-vriendelijk overeenkomst en je dient je beter te melden. Je bent nu nog ziek. Ik heb met jou de risico's besproken als je per 1 mei nog ziek bent om te solliciteren. Alleen re-integreren bij deze werkgever wordt ook een lastige.".
2.27.
In een telefoonnotitie van [vertegenwoordiger van de stichting] van 19 januari 2017 staat onder meer vermeld:
"cl gaat toch akkoord (…)
cl denkt nog steeds het zijne van maar terugkeer is geen optie meer, durft de gok aan, 1 mei moet zeker haalbaar zijn".
2.28.
In de daarop volgende periode hebben [vertegenwoordiger van de stichting] en Jeugdhulp Friesland verder onderhandeld over een beëindigingsregeling.
2.29.
Op 24 januari 2017 hebben [eiser] en Jeugdhulp Friesland een regeling bereikt die is vastgelegd in vaststellingsovereenkomst. Overeengekomen is de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden te beëindigen per 1 mei 2017, onder vrijstelling van werk en met ontvangst van de wettelijke transitievergoeding.
2.30.
Op 26 januari 2017 heeft [vertegenwoordiger van de stichting] gereageerd op door [eiser] gestelde vragen, waaronder:
"En wat als ik nu weer ziek wordt, van de week een echo en punctie gehad, misschien is de kanker weer terug".
[vertegenwoordiger van de stichting] heeft hierop per e-mail geantwoord:
"Bij ondertekening van de overeenkomst kan je je beter melden maar mocht uit de punctie komen dat het inderdaad terug is dan dien je je ook ziek te melden bij de werkgever op termijn. Het gaat dan om een andere ziek melding. Overigens is dit voor mij nieuwe informatie. Per 1 mei a.s. vraag je dan een ZW-uitkering aan. Het is nu ook de vraag of je dit nog wilt doorzetten als straks blijkt dat het weer terug en dat je je ziek moet melden voor aankomende behandelingen. Ik laat het aan jou over.
Daarnaast is er nog een mogelijkheid om de overeenkomst binnen 14 dagen alsnog buitengerechtelijk te ontbinden.".
2.31.
In april 2017 heeft de huisarts [eiser] doorverwezen naar een psycholoog. Die heeft [eiser] gediagnosticeerd met dysthyme stoornis en depressie. In de brief van de psycholoog van 24 april 2017 is verder onder meer vermeld:
"Hij heeft jarenlang op de crisisgroepen van Jeugdhulp Friesland gewerkt. Hier is hij op afgeknapt na de transitie, bezuinigingen, inkrimpingen etc. Vanwege een afspiegelingsprocedure zou hij ontslagen worden en het feit dat er niet gekeken werd naar kwaliteit van de medewerker heeft hem gekwetst. Hij miste de erkenning voor zijn deskundigheid en jarenlange inzet. (…)
Voor [eiser] is er duidelijk een verschil in de periode vóór en na de ontdekking van het melanoom. Dit was merkbaar op de werkvloer waar hij in september 2016 terugkeerde. Daar waar hij eerder een rustige, evenwichtige en stabiele werknemer was, was hij nu eerder prikkelbaar, kritisch naar collega's en kon hij minder hebben van de jongeren waar hij mee werkte. Hij trad snel in discussie, had minder incasseringsvermogen en had het idee dat zijn leidinggevenden niet naar zijn oordeel luisterden. Wederom miste hij erkenning voor zichzelf als ervaren werker. [eiser] kon zijn draai niet meer vinden in het werk, had geen controle over zijn eigen handelen en heeft zich in oktober 2016 om die reden ziek gemeld.".
2.32.
Op 3 mei 2017 heeft [eiser] zich ziek gemeld bij UWV. Hierover heeft [eiser] van te voren geen contact gehad met [vertegenwoordiger van de stichting] .
2.33.
Op 8 mei 2017 heeft het UWV de Werkloosheidswetaanvraag van [eiser] afgewezen.
2.34.
Op 22 mei 2017 heeft het UWV de uitkeringsaanvraag op grond van de Ziektewet afgewezen. De verzekeringsarts oordeelde dat sprake was van hetzelfde ziektebeeld als in januari 2017 en dat [eiser] een benadelingshandeling had gepleegd door zijn dienstverband met Jeugdhulp Friesland tijdens ziekte te beëindigen.
2.35.
[eiser] heeft [vertegenwoordiger van de stichting] van de beslissingen van het UWV in kennis gesteld. In een
e-mailbericht van [vertegenwoordiger van de stichting] aan [eiser] staat onder meer vermeld:
"Je hebt aangegeven dat het dezelfde klachten zijn. Dan heb je wel de schijn tegen. Kun je bewijzen dat de ziekte is teruggekomen en dat je daarvoor gewoon was hersteld? Aan de andere kan was in dienst blijven voor jou geen optie. De bedrijfsarts adviseerde weer om te re-integreren dan wel je werk te hervatten in je eigen functie. Een bezwaarprocedure tegen een afwijzing ziektewet uitkering wordt een lastige procedure.
Mijn advies is dan je aanvraag voor een WW-uitkering door te zetten. Doe dit deze maand nog wel. Officieel had je dit uiterlijk de eerste week van mei moeten doen maar met de mededeling dat je even ziek was en nu weer beter bent, kan ervoor zorgen dat je daarvoor gewoon in aanmerking komt.".
2.36.
Op 14 november 2017 heeft het UWV het bezwaar van [eiser] tegen de beslissing van 22 mei 2017 gegrond verklaard. Het UWV is teruggekomen op het oordeel dat sprake was van een benadelingshandeling omdat het [eiser] op het moment dat hij de beëindigings-overeenkomst sloot door de bedrijfsarts hersteld was gemeld en weer had gewerkt, en het voor hem daarom niet duidelijk was dat er sprake was van arbeidsongeschiktheid. [eiser] is doorlopend arbeidsongeschikt geacht vanaf 3 oktober 2016. Aan [eiser] is per 1 mei 2017 een Ziektewetuitkering toegekend.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - na wijziging van eis - bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht dat Univé toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens [eiser] uit hoofde van de met hem gesloten overeenkomst tot het verlenen van rechtsbijstand en aansprakelijk is voor de schade die [eiser] daardoor heeft geleden en zal lijden,
II. Univé te veroordelen aan [eiser] te betalen:
- een bedrag van € 17.747,11 voor de reeds geleden schade tot 16 juli 2018 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de diverse vervaldata althans vanaf de dag der dagvaarding,
- een bedrag van € 1.264,51 voor nog te lijden schade over de periode vanaf 16 juli 2018 tot 3 oktober 2018,
- een bedrag van € 54.637,74 zijnde het geschatte bedrag aan schadevergoeding voor de periode na 3 oktober 2018,
III. Univé te veroordelen aan [eiser] te betalen het (resterende) bedrag aan transitievergoeding zijnde primair € 7.416,77 (bij datum einde dienstverband 1 februari 2020, subsidiair € 5.799,45 (bij datum einde dienstverband 1 februari 2019),
IV. Univé te veroordelen aan [eiser] te betalen een bedrag van € 3.271,57 bruto, zijnde het totale bedrag voor het werkgeversdeel aan pensioenpremie dat hij is misgelopen over de periode 1 mei 2017 tot 16 juli 2018, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de diverse vervaldata althans de dag van de dagvaarding tot de dag der algehele voldoening,
V. Univé te veroordelen aan [eiser] te betalen primair de volledige kosten rechtsbijstand ad € 15.000,00, subsidiair de kosten gemaakt in de bezwaarschriftprocedure onder aftrek van de verkregen kostenveroordeling zijnde een bedrag van € 6.518,38 inclusief btw, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de diverse vervaldata althans vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening, de buitengerechtelijke kosten begroot op € 1.057,00, en de kosten van procedure.
3.2.
[eiser] heeft aan de vordering ten grondslag gelegd dat Univé niet heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend rechtsbijstandverlener mag worden verwacht. Hij is onjuist en onvolledig geïnformeerd en bijgestaan. Univé heeft [eiser] niet (goed) uitgelegd wat zijn mogelijkheden en kansen waren en welke (proces) risico's hij liep wanneer hij op de datum beëindiging dienstverband nog ziek zou zijn. Het risico dat het UWV [eiser] dan verwijtbaar werkloos zou achten en hij geen ziektewetuitkering zou ontvangen, is nimmer aan [eiser] meegedeeld. Hierdoor was [eiser] niet in staat een weloverwogen beslissing te nemen en heeft hij zijn kansen en mogelijkheden niet goed kunnen inschatten. Univé heeft [eiser] niet op alle mogelijkheden en risico's gewezen. Een uitgewerkt op maat gegeven - schriftelijk - advies ontbreekt.
[eiser] was ziek toen hij de vaststellingsovereenkomst tekende. Desondanks heeft Univé [eiser] geadviseerd om de vaststellingsovereenkomst te tekenen en hem niet weerhouden deze aan te gaan. Univé heeft hem geadviseerd als ware hij niet ziek, of uitsluitend situatief arbeidsongeschikt, terwijl er voor en tijdens het tekenen van de vaststellingsovereenkomst signalen waren dat hij ziek was. Hoewel [eiser] de situatie door zijn ziekte niet goed kon overzien, heeft Univé nagelaten hem bij de hand te nemen, zich kritisch jegens Jeugdhulp Friesland op te stellen en zijn geen alternatieven of strategieën geboden. Er had meer initiatief en een kritischer houding jegens de Jeugdhulp Friesland mogen worden verwacht. Ook heeft Univé niet getracht om een betere onderhandelingspositie te creëren voor [eiser] .
De meest passende oplossing was in dienst te blijven en de tijd krijgen om in de luwte van het opzegverbod en gegeven de re-integratieverplichtingen van de werkgever te herstellen.
[eiser] concludeert dat Univé aansprakelijk is voor de door hem geleden schade. [eiser] heeft een vergelijking gemaakt tussen de situatie waarin hij zou hebben verkeerd indien Univé hem zou hebben bewogen tot het intrekken van het beëindigingsvoorstel en zou hebben bewerkstelligd dat Jeugdhulp Friesland zich aan de op haar rustende re-integratie- en loondoorbetalingsverplichtingen zou hebben gehouden en die waarin hij daadwerkelijk is komen te verkeren.
3.3.
Univé heeft - samengevat - als verweer aangevoerd dat er geen sprake is van een toerekenbare tekortkoming. Univé heeft [eiser] voldoende, volledig en conform de van toepassing zijnde kwaliteitscode 2014 kernachtig geadviseerd over de mogelijkheden en risico's. Het was op basis van het advies van Univé voor [eiser] van meet af aan glashelder dat hij geen ZW- en geen WW-uitkering zou krijgen als hij tijdens ziekte zou instemmen met beëindiging met wederzijds goedvinden. Bovendien is [eiser] afgeraden in te stemmen met een vaststellingsovereenkomst als hij ziek is. [eiser] wist ook dat hij alleen aanspraak op een uitkering zou kunnen maken als bij het moment van uitdiensttreding volledig hersteld en beschikbaar voor de arbeidsmarkt zou zijn. [eiser] heeft desalniettemin het risico genomen, mede omdat hij niet langer op zijn plek zat bij Jeugdhulp Friesland. Verder heeft Univé voor [eiser] een onderhandelingsresultaat weten te realiseren dat gezien de omstandigheden passend was en aansloot bij de behoeften en wensen van [eiser] . Univé betwist dat er sprake is van een causaal verband tussen de gestelde schade en het handelen van Univé. Verder betwist Univé de gevorderde schade per onderdeel.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank zal eerst ingaan op het door Univé geuite bezwaar tegen de inhoud van de akte omvang schade van de zijde van [eiser] . Het bezwaar ziet erop dat [eiser] in de akte ook is ingegaan op de toedracht van de vordering.
4.2.
De rechtbank heeft [eiser] tijdens de comparitie toegestaan en in de gelegenheid gesteld tot het nemen van een akte over uitsluitend de omvang van de schade. [eiser] heeft in zijn akte naast de omvang van de schade ook een nadere toelichting gegeven op de gestelde tekortkoming en het causale verband. De rechtbank zal deze punten, gelet op de gegeven instructie, buiten beschouwing laten en zal bij de beoordeling enkel acht slaan op hetgeen [eiser] heeft gesteld (in de akte) omtrent de omvang van de schade.
4.3.
De rechtbank zal eerst beoordelen of het door Univé aan [eiser] gegeven advies als zodanig leidt tot aansprakelijkheid van Univé.
4.4.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 29 mei 2015 (ECLI:NL:HR: 2015:1406) overwogen dat een advocaat als beroepsbeoefenaar de zorgvuldigheid dient te betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht. Verder heeft de Hoge Raad in dat arrest overwogen dat deze zorgvuldigheidsplicht bij het verstrekken van advies in het kader van een door een cliënt te nemen beslissing over een bepaalde kwestie, betekent dat de advocaat de cliënt in staat stelt goed geïnformeerd te beslissen (vgl. ook HR 2 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ4564). Of en in welke mate een juridisch dienstverlener/adviseur zijn cliënt daarbij behoort te informeren over en te waarschuwen voor een bepaald risico, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. In dat kader kan onder meer betekenis toekomen aan de ernst en omvang van het desbetreffende risico, de mate van waarschijnlijkheid dat dit zich zal realiseren en de mate waarin de cliënt ervan heeft blijk gegeven zich reeds van dat risico bewust te zijn
(vgl. HR 29 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1406, met conclusie ECLI:NL:PHR:2015:161).
4.5.
Weliswaar is Univé c.q. [vertegenwoordiger van de stichting] geen advocaat, maar zij heeft wel in haar hoedanigheid van professionele juridische dienstverlener geadviseerd in een juridische kwestie. Univé profileert zich in haar media-uitingen als professionele juridische dienstverlener, ook op het gebied van het arbeidsrecht. Overeenkomstig vaste rechtspraak is de zojuist weergegeven maatstaf ook toepasbaar is op de beoordeling van de zorgvuldigheid van de diensten door Univé in deze zaak.
4.6.
De rechtbank neemt dus het hierboven in punt 4.4. verwoorde criterium tot uitgangspunt. Daar voegt de rechtbank aan toe, dat voor een professionele dienstverlener weliswaar de lat hoog mag liggen maar niet zo hoog dat alleen het allerbest denkbare resultaat voldoende zal zijn. Tevens dient te worden gewaakt voor een beoordeling op basis van wijsheid achteraf. Het gaat om een beoordeling van de dienstverlening naar de omstandigheden van het moment waarop deze is verricht. De rechtbank overweegt tegen die achtergrond het volgende.
4.7.
Vast staat dat [eiser] zich op 19 december 2016 tot Univé heeft gewend nadat de relatie tussen Jeugdhulp Friesland en [eiser] reeds onder druk was komen te staan en Jeugdhulp Friesland aan [eiser] een voorstel tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst had gedaan. Voorts staat vast dat [eiser] zich op 3 oktober 2016 ziek had gemeld wegens spanningsklachten. Of [eiser] daadwerkelijk (volledig) arbeidsongeschikt was, stond op dat moment niet vast, althans over de (mate van) arbeidsongeschiktheid bestond discussie getuige de verschillende oordelen van de bedrijfsarts van 13 oktober 2016 en 7 december 2016 en de verzekeringsarts van het UWV van 6 december 2016. Immers, de bedrijfsarts gaf aan dat er sprake is van situatieve arbeidsongeschiktheid, terwijl de verzekeringsarts vond dat [eiser] wegens ziekte niet in staat is om zijn werk uit te voeren.
4.8.
Op 19 december 2016 heeft het eerste telefonische contact tussen [vertegenwoordiger van de stichting] en [eiser] plaatsgevonden. [vertegenwoordiger van de stichting] heeft [eiser] toen geadviseerd om niet in te stemmen met de vaststellingsovereenkomst omdat hij ziek was en om die reden geen aanspraak zou kunnen maken op een uitkering. [vertegenwoordiger van de stichting] heeft dit advies ook schriftelijk aan [eiser] bevestigd. Op
22 december 2016 heeft [eiser] richting Jeugdhulp Friesland kenbaar gemaakt dat hij niet in zal stemmen met het voorstel.
4.9.
Ondertussen was [eiser] - na overleg met [vertegenwoordiger van de stichting] hierover - gestart met re-integreren op een andere afdeling. In de daarop volgende contacten (zie de e-mailberichten van
23 december 2016 en 6 januari 2017) geeft [eiser] richting [vertegenwoordiger van de stichting] aan dat hij met een knoop in zijn maag bezig is met re-integreren en dat hij
"totaal geen vertrouwen meer heeft in de stichting, het liefste morgen weg wil en er klaar mee is". Ook geeft [vertegenwoordiger van de stichting] in het
e-mailbericht van 6 januari 2017 aan dat hij uit dienst wil en dat hij ongeveer zes maanden "hersteltijd" denkt nodig te hebben. Nadat [vertegenwoordiger van de stichting] eerst op 23 december 2016 heeft gereageerd met de mededeling dat [eiser] zich ziek moet melden als het niet lukt om te
re-integreren, geeft [vertegenwoordiger van de stichting] op 6 januari 2017 aan dat hij [eiser] niet kan adviseren om akkoord te gaan met een beëindiging van de arbeidsovereenkomst als [eiser] ziek is, omdat hij daarmee het risico loopt om geen uitkering te ontvangen.
4.10.
Vervolgens is [eiser] - zonder ruggespraak te hebben gehouden met [vertegenwoordiger van de stichting] - in overleg getreden met zijn manager. Uit het e-mailbericht van 10 januari 2017, waarin [eiser] verslag doet van het gesprek, blijkt dat Jeugdhulp Friesland [eiser] twee opties heeft geboden, namelijk 1) terugkeren naar zijn oude manager, of 2) een vaststellingsovereenkomst met een beëindiging per 1 juni 2017 en tot die datum doorwerken in een andere functie. Omdat terugkeer naar de oude werkplek wegens de verstandhouding met de aldaar werkende manager voor [eiser] geen optie was, heeft [eiser] - zelfstandig - een tegenvoorstel tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst per 1 augustus 2017 voorgelegd aan Jeugdhulp Friesland. Met dit tegenvoorstel is Jeugdhulp Friesland niet akkoord gegaan. In reactie hierop geeft [vertegenwoordiger van de stichting] op 12 januari 2017 aan dat [eiser] een risico neemt nu hij niet volledig kan inschatten of hij weer volledig beschikbaar zal zijn voor de arbeidsmarkt op de door Jeugdhulp Friesland voorgestelde beëindigingsdatum van 1 juni 2017. [vertegenwoordiger van de stichting] waarschuwt [eiser] in dit kader nogmaals voor het risico dat hij geen recht heeft op een uitkering.
4.11.
Op 12 januari 2017 heeft [eiser] op eigen initiatief een tegenvoorstel aan Jeugdhulp Friesland gedaan, waarbij hij heeft ingezet op een beëindiging van de arbeidsovereenkomst per 1 juni 2017, een transitievergoeding en een WW-vriendelijke vaststellingsovereenkomst. Nadat Jeugdhulp Friesland het tegenvoorstel op 13 januari 2017 van de hand heeft gewezen, en [eiser] slechts als optie gaf om zijn werk te hervatten op zijn oude afdeling, heeft [vertegenwoordiger van de stichting] de communicatie richting Jeugdhulp Friesland overgenomen. [vertegenwoordiger van de stichting] heeft eerst telefonisch met Jeugdhulp Friesland gesproken en vervolgens op 16 januari 2017 schriftelijk een tegenvoorstel in het kader van beëindiging van de arbeidsovereenkomst gedaan. Vervolgens zijn partijen vrij snel tot een vergelijk gekomen, hetgeen heeft geresulteerd in een beëindiging van de arbeidsovereenkomst per 1 mei 2017, onder vrijstelling van werk en met ontvangst van de wettelijke transitievergoeding.
4.12.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [vertegenwoordiger van de stichting] [eiser] in het telefoongesprek van 19 december 2016 en in de e-mailberichten van 20 december 2016, 6 januari 2017,
12 januari 2017 en 17 januari 2017 in voldoende duidelijke bewoordingen geïnformeerd over de mogelijkheden en risico's van het sluiten van een vaststellingsovereenkomst bij ziekte. Dat [eiser] zich van het risico bewust is geweest, blijkt uit zijn opmerking dat hij de gok wel durfde te nemen, zoals hierna aan de orde zal komen.
4.13.
Vervolgens rijst de vraag of [vertegenwoordiger van de stichting] [eiser] had moeten weerhouden een vaststellingsovereenkomst aan te gaan.
4.14.
De rechtbank is van oordeel dat [vertegenwoordiger van de stichting] er op dat moment redelijkerwijs van uit kon gaan dat [eiser] alle vertrouwen in Jeugdhulp Friesland had verloren, dat het beter met hem zou gaan als hij uit dienst zou treden en dat [eiser] - los van zijn psychische klachten - hoe dan ook weg wilde bij Jeugdhulp Friesland. Daarvoor is het volgende redengevend.
4.15.
Allereerst is gebleken dat [eiser] al in het najaar van 2016 bezig was met een loopbaantraject en lifestylecoach omdat hij niet gelukkig was met de transitie, ontwikkelingen en bezuinigingen bij Jeugdhulp Friesland. Verder is uit de
e-mailcorrespondentie van de zijde van [eiser] gebleken dat [eiser] opnieuw re-integreren op de eigen (crisis-)afdeling niet zag zitten. [eiser] verkoos de optie van beëindiging van de arbeidsovereenkomst boven de optie van re-integreren of zich ziek melden. Daarbij speelde ook mee dat het beter met [eiser] ging als hij niet bij Jeugdhulp Friesland aan het werk was. Dit alles heeft [eiser] met [vertegenwoordiger van de stichting] gedeeld. Daarnaast kon het feit dat [eiser] - ondanks het advies van [vertegenwoordiger van de stichting] om zich ziek te melden - zelf met Jeugdhulp Friesland is gaan onderhandelen over een vertrekdatum, voor [vertegenwoordiger van de stichting] een indicatie zijn dat [eiser] de intentie had om uit dienst te treden.
4.16.
De rechtbank acht voorts van belang dat [eiser] , ook nadat [vertegenwoordiger van de stichting] hem meerdere malen telefonisch en schriftelijk had geïnformeerd over de risico's die spelen bij ziekte en uitdiensttreding - na overleg met zijn thuisfront te hebben gehouden - ervoor koos om toch akkoord te gaan met een vaststellingsovereenkomst. Hij geeft expliciet aan dat hij de gok aandurft, hetgeen impliceert dat hij de voor- en tegenargumenten van uitdiensttreding heeft afgewogen en weloverwogen tot zijn keuze is gekomen. Ook ter comparitie heeft [eiser] nogmaals gezegd dat hij het vertrouwen in zijn werkgever was verloren. Dat [eiser] weg wilde had hij bovendien in de periode ervoor al meerdere malen richting [vertegenwoordiger van de stichting] geuit.
4.17.
Als laatste acht de rechtbank ook van belang dat [eiser] niet is teruggekomen op zijn besluit om de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden te beëindigen nadat [eiser] op 26 januari 2017 aan [vertegenwoordiger van de stichting] vragen had gesteld over opnieuw ziek melden en [vertegenwoordiger van de stichting] hem in reactie daarop heeft gewezen op de mogelijkheid om de overeenkomst binnen de wettelijke bedenktermijn van veertien dagen te ontbinden.
4.18.
Tegen deze achtergrond is het voorstelbaar dat de insteek van de onderhandelingen uiteindelijk werd om tot een beëindiging van de arbeidsovereenkomst te komen. Weliswaar ligt het op de weg van [vertegenwoordiger van de stichting] om een cliënt voldoende en volledig te adviseren, maar hij kan uiteindelijk niet voor deze beslissen. Het is uiteindelijk [eiser] geweest die, nadat hij meerdere keren gewezen was op de risico's, heeft besloten om de vaststellingsovereenkomst te sluiten.
4.19.
Achteraf bezien kan worden vastgesteld dat [vertegenwoordiger van de stichting] zich in de onderhandelingen met Jeugdhulp Friesland kritischer had kunnen opstellen. [vertegenwoordiger van de stichting] heeft niet jegens Jeugdhulp Friesland geschermd met de ziekte van [eiser] en de op haar rustende loondoorbetalingsverplichting bij ziekte. Anderzijds had het op de weg gelegen van [eiser] om [vertegenwoordiger van de stichting] , zoals deze in zijn e-mail van 6 januari 2017 had aangeboden, na zijn ziekmelding te vragen om de communicatie over te nemen en niet toch zelf met Jeugdhulp Friesland over een beëindiging in gesprek te gaan. Verder was het aanvankelijk de insteek om de arbeidsovereenkomst te beëindigen per 1 juli 2017 met behoud van salaris en ontvangst van de transitievergoeding. Uiteindelijk is op dit onderdeel een minder gunstig resultaat voor [eiser] bereikt, namelijk een beëindiging per 1 mei 2017, waarbij het de vraag was of [eiser] per die datum (volledig) hersteld zou zijn. [eiser] had zelf immers aangegeven dat hij een hersteltijd nodig zou hebben van zes maanden. Die hersteltijd heeft hij uiteindelijk niet gekregen. Anderzijds heeft [eiser] aan [vertegenwoordiger van de stichting] te kennen gegeven dat 1 mei zeker haalbaar moet zijn. Niettemin, als [vertegenwoordiger van de stichting] kritischer was geweest richting Jeugdhulp Friesland en meer druk had uitgeoefend en ook eerder de communicatie had overgenomen, had hij wellicht een beter onderhandelingsresultaat voor [eiser] kunnen bereiken. Daar staat tegenover dat [vertegenwoordiger van de stichting] wel een hogere vergoeding heeft bewerkstelligd dan aanvankelijk door Jeugdhulp Friesland was aangeboden.
4.20.
Het feit dat [eiser] in april 2017 is gediagnosticeerd met dysthyme stoornis en een depressie, waardoor hij zich ziek heeft moeten melden, maakt aannemelijk dat [eiser] ten tijde van het tekenen van de vaststellingsovereenkomst al aan deze psychische klachten leed. In dit licht bezien was het achteraf beter geweest om [eiser] hoe dan ook ervan te weerhouden om de vaststellingsovereenkomst aan te gaan. Deze diagnose was echter ten tijde van de onderhandelingen over de vaststellingsovereenkomst bij [eiser] noch bij [vertegenwoordiger van de stichting] bekend. Bovendien staat daarmee nog niet vast dat [eiser] op het moment van het aangaan van de vaststellingsovereenkomst niet in staat was tot een goede waardering van zijn belangen.
4.21.
Hoewel dus - achteraf beschouwd - een beter resultaat denkbaar was geweest, heeft [vertegenwoordiger van de stichting] een uitkomst weten te bewerkstelligen die gezien de omstandigheden en de uitlatingen van [eiser] voldoet aan hetgeen van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot onder gelijke omstandigheden mocht worden verwacht.
4.22.
Omdat, gelet op het hiervoor overwogene, niet is gebleken dat Univé in haar advisering is tekortgeschoten, is de vordering tot vergoeding van de gestelde schade ongegrond. Wat partijen hebben aangevoerd over de hoogte van de schade, de toerekenbaarheid en de causaliteit behoeft daarom geen bespreking meer. De vorderingen zullen worden afgewezen.
4.23.
[eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten van dit geding en in de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente indien voldoening niet binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis plaatsvindt. De kosten aan de zijde van Univé worden begroot op:
- griffierecht € 1.950,00
- salaris advocaat €
3.222,00(3,0 punten × tarief € 1.074,00)
Totaal € 5.172,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten tot op heden aan de zijde van Univé gevallen, welke kosten worden begroot op € 5.172,00, te voldoen binnen veertien dagen na dit vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dit vonnis tot aan de dag van de volledige betaling, alsmede in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening;
5.3.
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J.J. Smits, mr. S.B. van Baalen en mr. M.E. van Rossum en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2019. [1]

Voetnoten

1.type: 552/ BB