ECLI:NL:RBNNE:2019:5172

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 december 2019
Publicatiedatum
13 december 2019
Zaaknummer
7369115 CV EXPL 18-7185
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging arbeidsovereenkomst in het kader van echtscheiding en alimentatievraagstukken

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 17 december 2019, staat de beëindiging van een arbeidsovereenkomst centraal in het kader van een echtscheiding. De eiseres, een voormalige werknemer van A10HUB B.V., vordert doorbetaling van loon en toelating tot werkzaamheden bij opvolgende werkgevers na de beëindiging van haar arbeidsovereenkomst. De eiseres was in dienst bij A10HUB B.V. en heeft haar werkzaamheden per 1 januari 2016 beëindigd, in afwachting van een definitieve regeling over de echtscheiding met haar echtgenoot, die DGA was van de onderneming. De kantonrechter oordeelt dat de arbeidsovereenkomst in onderling overleg is beëindigd en dat de doorbetaling van loon na deze datum het karakter heeft van alimentatie in het kader van de echtscheiding. De vorderingen van de eiseres worden afgewezen, omdat er geen sprake is van een voortzetting van de arbeidsovereenkomst en de eiseres niet kan worden aangemerkt als werknemer van de opvolgende vennootschappen. De kantonrechter wijst de kosten van de procedure toe aan de gedaagden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Assen
zaak-/rolnummer: 7369115 \ CV EXPL 18-7185

vonnis van de kantonrechter van 17 december 2019

in de zaak van

[eiseres] ,

hierna te noemen: [eiseres] ,
wonende te [postcode] [plaats 1] , [adres 6] 16,
eisende partij,
gemachtigde: mr. L. Sandberg,
tegen
De besloten vennootschap
Inivum B.V.,gevestigd te [postcode] [plaats 2] , [adres 3] 9,
de besloten vennootschap
Redkarma B.V.,gevestigd te [postcode] [plaats 2] , [adres 3] 9,
3. de besloten vennootschap
Surfkids B.V., gevestigd te [postcode] [plaats 2] , [adres 3] 9,
hierna samen ook te noemen: Inivum c.s.,
gedaagden,
gemachtigde: mr. J.A. Bezema.

De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis van 19 maart 2019 in het incident;
- het tussenvonnis van 30 april 2019 waarbij een comparitie na antwoord is bepaald;
- de brief van 4 september 2019 met de producties 13 tot en met 36 van de zijde van [eiseres] ;
- het proces-verbaal van de comparitie na antwoord, gehouden op 18 september 2019 en de pleitnotities van 18 september 2019 van de zijde van [eiseres] ;
- de akte uitlating producties van 1 oktober 2019 van de zijde van Inivum c.s.
- de brief van de zijde van [eiseres] van 3 oktober 2019;
- de brief van de zijde van Inivum c.s. van 15 oktober 2019.
1.2
Tot slot is bepaald dat de kantonrechter vonnis zal wijzen.

De vaststaande feiten

2.1
De kantonrechter gaat uit van de volgende feiten, die vaststaan omdat ze niet of niet voldoende zijn betwist en/of blijken uit de in zoverre onweersproken gelaten inhoud van de overgelegde producties.
2.2
[eiseres] , geboren op [datum] , is per 1 maart 1995 in dienst is getreden bij (een rechtsvoorganger van) A10HUB B.V., voorheen Amrav Beheer B.V. DGA van Amrav Beheer BV. was de heer [naam 1] (hierna te noemen: [naam 1] ). [eiseres] en [naam 1] zijn op 22 juli 1985 met elkaar gehuwd in gemeenschap van goederen. In 2005 zijn huwelijkse voorwaarden opgemaakt, waarna [naam 1] alleen aandeelhouder van de diverse besloten vennootschappen werd. [eiseres] bleef in dienst bij (de rechtsvoorganger van)
A10HUB B.V., waar zij werkzaamheden verrichtte voor de diverse ondernemingen.
2.3
A10HUB B.V. had als dochtervennootschap Commarco B.V. en als kleindochters (daaronder) onder meer MMP B.V. en MMP BI B.V. Commarco B.V. was een tussenliggende vennootschap (holding) waarin feitelijk geen activiteiten zaten. In
MMP BI B.V. werden ondersteunende werkzaamheden uitgevoerd voor het uitvoeren van data-analyses. De feitelijke data-analyse vond niet in Nederland plaats, maar in India.
MMP B.V. bracht een kleurboek uit voor in het ziekenhuis verblijvende jongeren en in die bv werden werkzaamheden verricht gericht op het samenstellen van het kleurboek en op het werven van adverteerders voor de financiering daarvan. De bv’s van het gehele concern waar Amrav Beheer B.V. deel van uitmaakte, zijn alle door middel van een turboliquidatie opgeheven.
2.4
In 2010 is de affectieve relatie tussen partijen beëindigd. Medio 2012 is [naam 1] uit de echtelijke woning vertrokken en sindsdien leefden partijen gescheiden; formeel bleven zij gehuwd. [eiseres] heeft haar gebruikelijke werkzaamheden voortgezet. In het voorjaar van 2015 heeft [naam 1] te kennen gegeven formeel te willen scheiden. Op grond van de huwelijkse voorwaarden van 2005 diende bij echtscheiding afgerekend worden alsof er sprake was van een gemeenschap van goederen. Partijen zijn in overleg gegaan over hoe onderling zou worden afgerekend.
2.5
In de zomer van 2015 is besloten dat [eiseres] de onderneming zou verlaten en haar werkzaamheden zou beëindigen. Dat heeft ertoe geleid dat [eiseres] met een e-mail van
14 september 2015 aan [naam 1] een overzicht heeft gestuurd van de werkzaamheden die zij in hoofdlijnen uitvoerde. Deze werkzaamheden zijn deels overgenomen door [naam 1] . Andere werkzaamheden heeft [eiseres] overgedragen aan een collega, mevrouw [naam 2] . Op
17 december 2015 is in restaurant Il Lago in [plaats 1] een afscheidsavond met het personeel gehouden. [eiseres] heeft haar werkzaamheden per 1 januari 2016 gestaakt. [eiseres] is ingaande 23 februari 2016 bij het Handelsregister uitgeschreven als gevolmachtigde van A10HUB B.V. Haar gebruikelijke salaris is in de daaropvolgende periode doorbetaald tot en met maart 2018. [eiseres] heeft in die periode geen werkzaamheden voor A10HUB B.V. of daarmee gelieerde vennootschappen verricht.
2.6
In een e-mail van 16 februari 2016 schrijft [naam 1] aan [eiseres] , voor zover hier van belang:
"(…)
Tot op heden ben ik bereid geweest om overal aan mee te werken en mee te betalen. Dat gebeurd reeds vanaf het moment dat ik het huis in [plaats 1] heb verlaten. Sindsdien worden de inkomsten nog steeds verdeeld over de gezamenlijke rekening. Dat wil niet zeggen dat je daar rechten aan kan ontlenen naar de toekomst toe. Laat dat duidelijk zijn.
Ten aanzien van eventuele partneralimentatie merk ik op dat zoals het nu is, je geen recht hebt op inkomen daar je op eigen initiatief weg bent gegaan en geen werkzaamheden meer verricht voor MMP BV of aan haar gelieerde ondernemingen.
Jij hebt zelf ervoor gekozen om het bedrijf te verlaten per 17 december 2015 om iets nieuws te beginnen, dit is wat je aan een ieder hebt verkondigd, echter wil je wel partner alimentatie hebben.
Je bent jong genoeg en gezond om een baan te zoeken en voor je zelf te zorgen dus doe dat vooral en ga mij niet om partner alimentatie vragen. (…)".
2.7
In een brief van 24 februari 2016 schrijft de echtscheidingsadvocaat van [eiseres] aan [naam 1] , voor zover hier van belang:
"
(…) In deze e-mail wordt onder andere ten onrechte naar voren gebracht dat cliënte er zelf voor zou hebben gekozen om het bedrijf te verlaten per 17 december 2015. Dit is onjuist en cliënte is dan ook niet bereid per 1 maart a.s. in te leveren de mobiele telefoon, auto van de zaak, bankpas en reader alsmede de sleutels van de [adres 3] en [adres 4] . (…) Cliënte liet mij weten dat u medio juli 2015 met elkaar over de voorgenomen echtscheiding voorlopige afspraken hebt gemaakt. Daarbij werd o.a. afgesproken dat u in de woning aan de [adres 5] te [plaats 2] zou blijven wonen en cliënte in de woning aan de [adres 6] te [plaats 1] . Voorts werd afgesproken dat cliënte per 1 januari 2016 gedurende nog een jaar op de loonlijst zou blijven staan, maar zij haar werkzaamheden in onderling overleg per 1 januari 2016 zou beëindigen. Deze voorlopige afspraken heeft u met elkaar gemaakt in afwachting van een definitieve regeling over de echtscheiding. (…)".
2.8
Op 8 augustus 2017 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De echtscheidings-beschikking is op 14 december 2017 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. De afwikkeling van de boedelscheiding is moeizaam verlopen. Pas in de loop van 2019 is hierover duidelijkheid gekomen.
2.9
Op 11 april 2018 heeft [eiseres] een brief van [naam 1] ontvangen, gedateerd 31 maart 2018. In deze brief wordt kenbaar gemaakt dat A10HUB B.V. per 31 maart 2018 is opgeheven. [naam 1] maakt voorts kenbaar dat [eiseres] zich tot de gemeente of het UWV kan wenden voor het aanvragen van een uitkering. [eiseres] heeft vanaf 1 april 2018 geen salaris meer ontvangen. Uit het handelsregister blijkt dat op 9 april 2018 bij het handelsregister is geregistreerd dat de ontbonden rechtspersoon is opgehouden te bestaan omdat er met ingang van 19 maart 2018 geen bekende baten meer aanwezig zijn.
2.1
[eiseres] heeft een verzoekschrift ex artikel 7:681 BW ingediend bij de rechtbank
Noord-Nederland, locatie Assen, zaak-/rolnummer 6957850. Bij mondelinge uitspraak, vastgelegd in het proces-verbaal van 16 juli 2018, is [eiseres] niet ontvankelijk verklaard in haar verzoeken jegens A10HUB B.V. en heeft de kantonrechter zich onbevoegd verklaard in de verzoeken van [eiseres] jegens [naam 1] gebaseerd op onrechtmatige daad. [eiseres] heeft hoger beroep ingesteld ten aanzien van de onbevoegd verklaring van de kantonrechter ten aanzien van de vorderingen jegens [naam 1] , waarbij zij primair terugverwijzing verzoekt. Bij arrest van 11 februari 2019 (zaaknummer 200.247.505/01) heeft het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden de zaak terug verwezen naar de handelskamer van de rechtbank
Noord-Nederland voor verdere behandeling naar de regels die gelden voor een dagvaardings-procedure.

De vordering en het verweer, samengevat en zakelijk weergegeven

3.1
[eiseres] vordert, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. te verklaren voor recht dat [eiseres] een arbeidsovereenkomst heeft met gedaagde sub 2,
dan wel gedaagde sub 1, dan wel gedaagde sub 3, sinds 2 november 2017, dan wel per
een datum welke de kantonrechter in goede justitie juist voorkomt;
2. gedaagde sub 2, dan wel gedaagde sub 1, dan wel gedaagde sub 3 te veroordelen om
[eiseres] toe te laten tot haar gebruikelijke werkzaamheden op de overigens gebruikelijke tijdstippen en voorwaarden op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag of een gedeelte daarvan, gedurende welke gedaagde sub 2, dan wel gedaagde sub 1, dan wel gedaagde sub 3 in gebreke blijft aan deze veroordeling volledig te voldoen;
3. gedaagde sub 2, dan wel gedaagde sub 1, dan wel gedaagde sub 3 te veroordelen om
tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 27.631,80 bruto wegens het vanaf 1 april 2018 tot 1 oktober 2018 achterstallig loon, vermeerderd met de wettelijke en overeengekomen toeslagen;
4. gedaagde sub 2, dan wel gedaagde sub 1, dan wel gedaagde sub 3 te veroordelen om
tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 22.105,44 bruto wegens het vanaf 1 juni 2013 tot 1 juni 2018 verschuldigde vakantiegeld;
5. gedaagde sub 2, dan wel gedaagde sub 1, dan wel gedaagde sub 3 te veroordelen om
tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] te betalen tot het tijdstip waarop de
arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig zal zijn geëindigd:
a. de somma van € 4.605,30 bruto te rekenen vanaf 1 oktober 2018 als loon te betalen maandelijks bij nabetaling, vermeerderd met de wettelijke overhevelingstoeslag;
b. 8% vakantiebijslag over het loon van € 4.605,30 bruto te rekenen vanaf 1 juni 2018, te betalen op de bij de wet aangegeven tijdstippen;
c. de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over het sub 3, 5 en 5a en b gevorderde;
d. de wettelijke rente over de sub 3, 4 en 5a tot en met c gevorderde bedragen, voor wat betreft de bedragen welke opeisbaar zijn op het tijdstip van dagvaarding vanaf het tijdstip van opeisbaarheid en voor wat betreft de bedragen welke nadien opeisbaar worden vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van die bedragen tot de dag der algehele voldoening;
6. gedaagde sub 2, dan wel gedaagde sub 1, dan wel gedaagde sub 3 te veroordelen tot
afgifte van een deugdelijke bruto/netto specificatie met betrekking tot het bepaalde onder punt 3, 4 en 5, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag voor iedere dag dat gedaagden na betekening van deze beschikking in strijd met dit gebod handelt;
7. gedaagde sub 2, dan wel gedaagde sub 1, dan wel gedaagde sub 3 te veroordelen tot het
betalen van een bedrag ad € 1.298,84 aan buitengerechtelijke incassokosten;
8. gedaagde sub 2, dan wel gedaagde sub 1, dan wel gedaagde sub 3 te veroordelen tot het
betalen van de proceskosten van het geding, de kosten van de gemachtigde daaronder
begrepen.
3.2
[eiseres] beroept zich voor haar vorderingen op de vaststaande feiten en stelt daartoe nog het volgende. Partijen verschillen niet van mening over het feit dat er sprake was van een arbeidsovereenkomst tussen [eiseres] en A10HUB B.V. vóór 1 januari 2016. [eiseres] heeft de arbeidsovereenkomst niet opgezegd. [eiseres] heeft haar werkzaamheden per 1 januari 2016 beëindigd in de veronderstelling dat partijen op een later moment definitieve afspraken
zouden maken over de afwikkeling van de arbeidsovereenkomst. Een en ander hield
verband met de afwikkeling van de echtscheiding, zodat er op dat moment nog geen
definitieve afspraken werden gemaakt over wat er exact zou gaan gebeuren met die
arbeidsovereenkomst. Na 1 januari 2016 heeft [eiseres] het bedrijf nog enkele malen vertegenwoordigd. Een arbeidsovereenkomst kan niet zomaar 'van kleur verschieten'; het loon betrof dan ook geen verkapte alimentatie. Dat de mededeling over de opheffing van A10HUB B.V. als opzegging heeft te gelden, wordt door [eiseres] bestreden. Er is geen sprake van ondubbelzinnige opzegging. [eiseres] vordert in deze procedure een verklaring voor recht die met een dagvaarding moet worden ingeleid. [eiseres] is dan ook ontvankelijk in haar vorderingen. [eiseres] is van mening dat zij door middel van een overgang van onderneming bij gedaagde sub 1, dan wel gedaagde sub 2, dan wel gedaagde sub 3 in dienst is getreden. [naam 1] is sinds 2 november 2017 bestuurder van Stichting Administratiekantoor [naam 3] . [naam 3] houdt de aandelen in Inivum B.V. Inivum B.V. is op haar beurt de moeder-maatschappij van Redkarma B.V. en Surfkids B.V.
Redkarma B.V. houdt zich volgens haar website al ruim 20 jaar bezig met het ontzorgen van organisaties. Dit ontzorgen vindt plaats door specialisten op het gebied van data-analytics, data science en blockchain. Dit zijn dezelfde of nagenoeg dezelfde activiteiten welke
MMP BI B.V. voorheen uitoefende. Op 2 november 2017 is Surfkids B.V. opgericht. Surfkids is van oorsprong een magazine
dat zich richt op zieke kinderen van 7 tot 12 jaar. Voorheen heette het tijdschrift Kind en
Ziekenhuis. Dit tijdschrift werd voorheen door MMP B.V. uitgegeven. Het oude surfkidslogo uit de beginjaren is vervolgens gebruikt voor het huidige Surfkids. Tevens wordt aan crediteuren verzocht de tenaamstelling van MMP in Surfkids te wijzigen. De klantenkring is derhalve overgedragen.
Tevens zijn de werknemers van de Amrav-groep alle overgegaan naar ofwel Redkarma B.V., ofwel Surfkids B.V. Behalve twee langdurig zieke werknemers van MMP B.V., deze hebben op 11 april 2018 eenzelfde brief als [eiseres] ontvangen. Voor zover [eiseres] bekend, hebben deze werknemers een regeling getroffen met [naam 1] , althans één van zijn nieuwe ondernemingen. Binnen de Amrav-groep stond praktisch al het personeel op de loonlijst van MMP B.V. [eiseres] deed allerhande werkzaamheden, voor alle bv’s uit de Amrav-groep. Zij communiceerde extern op naam van de bv waar het betrekking op had.
De activiteiten van de geliquideerde bv's zijn dus overgeheveld naar Inivum c.s. [eiseres] heeft sinds 1 april 2018 geen regulier salaris meer ontvangen. Daarnaast heeft zij nimmer 8% vakantiegeld ontvangen. Zij is zich echter bewust van het feit dat zij met een verjaringstermijn van vijf jaar wordt geconfronteerd. Daar het vakantiegeld van het daar
voorafgaande jaar opeisbaar is in de maand mei, vordert [eiseres] het vakantiegeld verschuldigd vanaf juni 2013.
3.3
Inivum c.s. heeft verweer gevoerd met als conclusie niet-ontvankelijkverklaring althans afwijzing van de vorderingen van [eiseres] . Daartoe voert zij het volgende verweer.
3.4
De brief van 31 maart 2018 is door [eiseres] aangemerkt als een eenzijdige opzegging van haar arbeidsovereenkomst in strijd met artikel 7:681 BW. Ingevolge artikel 7:686a lid 4 onder a BW, geldt dat de bevoegdheid om een verzoekschrift in te dienen bij de kantonrechter vervalt twee maanden nadat de arbeidsovereenkomst is geëindigd indien het een verzoek op grond van de artikelen 7:677, 7:681 lid 1 onderdelen a en b en 7:682 leden 1, 2 en 3 BW betreft. Het verzoek van [eiseres] is een verzoek op grond van artikel 7:681 BW dan wel 7:682 BW voornoemd. Immers, de eenzijdige opzegging van de arbeidsovereenkomst door A10HUB B.V. zou op grond van artikel 7:663 BW moeten worden toegerekend aan
Inivum c.s. in de hoedanigheid van verkrijger. Voor zover het verzoek van [eiseres] betrekking heeft op artikel 7:673 BW dan wel 7:673a tot en met d BW, geldt een termijn van drie maanden nadat de arbeidsovereenkomst is geëindigd waarbinnen een verzoek moet zijn ingediend. De in artikel 7:686a BW genoemde termijnen zijn vervaltermijnen en deze zijn in tegenstelling tot verjaringstermijnen niet te stuiten. Deze termijnen worden streng gehanteerd. Redenen waarom Inivum c.s. de kantonrechter bij incidentele vordering verzoekt om [eiseres] niet ontvankelijk te verklaren.
Vanwege de echtscheiding van partijen is ten aanzien van de onderneming van
A10HUB B.V. en haar werkmaatschappijen in de jaren voor 1 januari 2016 een aantal scenario’s de revue gepasseerd in het kader van de boedelscheiding. Medio 2015 heeft [eiseres] op eigen initiatief te kennen gegeven dat haar betrokkenheid bij de onderneming(-en) die door [naam 1] wordt (werden) gedreven niet meer wenselijk was en daarom haar arbeids-overeenkomst per het einde van dat jaar te willen beëindigen. Dit vanwege de gespannen verhoudingen tussen partijen en omdat er dan sprake zou zijn van ‘twee kapiteins’ op het schip wat de werkverhoudingen niet zou bevorderen. In die periode gaf [eiseres] aan dat ze de onderneming in december 2015 zou verlaten. [eiseres] is ertoe overgegaan om haar werkzaamheden in kaart te brengen voor de overdracht daarvan. Dat heeft ertoe geleid dat [eiseres] met een e-mail van 14 september 2015 aan [naam 1] een overzicht heeft gestuurd van de werkzaamheden die zij in hoofdlijnen uitvoerde. Deze werkzaamheden zijn overgenomen door [naam 1] . Andere werkzaamheden heeft zij overgedragen aan een collega, mevrouw [naam 2] . Het vertrek van [eiseres] is aanleiding geweest voor het plannen van een bijeenkomst met het personeel waarop afscheid zou worden genomen van [eiseres] . Dit heeft op 17 december 2015 plaatsgevonden. Dat [eiseres] op de hierboven genoemde wijze haar werkzaamheden voor A10HUB B.V. heeft beëindigd, wordt nog eens bevestigd door de verklaringen van een aantal collega’s. A10HUB B.V. heeft deze beëindiging van de werkzaamheden en opzegging van de arbeidsovereenkomst per 1 januari 2016 door [eiseres] aanvaard en dat is aanleiding geweest om [eiseres] 23 februari 2016 bij het Handelsregister uit te schrijven als gevolmachtigde. A10HUB B.V. heeft [eiseres] na haar vertrek niet verzocht om de bedongen arbeid op enige wijze nog te komen verrichten. [eiseres] heeft ingaande die datum feitelijk ook nooit meer werkzaamheden verricht voor A10HUB B.V. maar heeft wel salaris ontvangen tot en met maart 2018 (27 maanden). [naam 1] , in diens hoedanigheid van (uiteindelijk) bestuurder van A10HUB B.V., heeft destijds uit coulance voor het doorbetalen van salaris gekozen omdat [eiseres] anders zonder inkomen zou komen te zitten gedurende de tijd dat er tussen partijen nog geen regeling was getroffen inzake het eventuele recht van [eiseres] op partneralimentatie. De aldus aan [eiseres] betaalde bedragen zouden dan bij een regeling in het kader van de echtscheiding kunnen worden verrekend. Er is al langere tijd geen sprake meer van een arbeidsovereenkomst omdat de rechtsverhouding allang niet meer de wezens-kenmerken bevat van een arbeidsovereenkomst. De factoren persoonlijke arbeid en gezags-verhouding ontbreken. De betalingen die na 1 januari 2016 aan [eiseres] zijn gedaan ontberen dan ook het karakter van loon.
Als al zou worden aangenomen dat er sprake is (1) van een arbeidsovereenkomst van [eiseres] met A10HUB B.V. en (2) van een overgang van onderneming voor wat betreft de
activiteiten van A10HUB B.V., dan geldt ingevolge artikel 7:663 BW dat de rechten en
verplichtingen die op dat tijdstip voor de werkgever in die onderneming voortvloeien uit
een arbeidsovereenkomst tussen hem en een daar werkzame werknemer van rechtswege over gaan op de verkrijger. Aangezien [eiseres] echter (reeds lang) niet meer werkzaam is bij A10HUB B.V. dan wel in deelwerkzaamheden ten behoeve van onderliggende vennootschappen, kan zij niet worden aangemerkt als ‘een daar werkzame werknemer’.
Van een overgang van onderneming is geen sprake. De activiteiten in MMP B.V. bestonden uit het maken van kleurboeken voor kinderen die in ziekenhuizen verblijven en het in verband daarmee werven van adverteerders. Die activiteit is gestaakt per 1 december 2016. Het betreft bovendien een activiteit die qua identiteit een volledig ander karakter heeft dan bij Surfkids B.V. Daarmee is de aard van de onderneming van Surfkids B.V. evident anders dan die van MMP B.V. Ook voor wat betreft MMP BI B.V. heeft geen overgang van onderneming plaatsgevonden omdat de aard van de werkzaamheden is gewijzigd.
MMP BI B.V. verdiende vroeger aan een ticketing systeem maar daarvan is al langere tijd geen sprake meer. Inivum c.s. meent voorts dat uit het enkele feit dat oud-medewerkers van MMP B.V. en MMP BI B.V. nadat hun arbeidsovereenkomsten zijn opgezegd, bij haar in dienst zijn gekomen niet zonder meer volgt dat daarmee sprake is van een overgang van onderneming. De aard en identiteit van de ondernemingen is gewijzigd.
[eiseres] heeft vanwege haar aparte status als echtgenote van de directeur/grootaandeelhouder, altijd salarisstroken ontvangen waarop geen vakantietoeslag vermeld stond. De reden is
gelegen in het feit dat [eiseres] in haar hoedanigheid van echtgenote van de directeur/ grootaandeel niet als werknemer wordt aangemerkt. [eiseres] moet hebben geweten dat zij geen
vakantietoeslag ontving en dat de reden daarvoor was dat zij de echtgenote van de
directeur/grootaandeelhouder was. Daarbij merkt Inivum c.s. op dat [eiseres] in alle jaren dat zij vanaf 1 maart 1995 werkzaam is geweest voor A10HUB BV nimmer eerder heeft aangegeven dat zij aanspraak wenste te maken op vakantietoeslag.

De beoordeling

Met betrekking tot de akte uitlating producties
4. De kantonrechter overweegt het volgende. Uit het proces-verbaal van de comparitie na antwoord blijkt dat ter comparitie per onderwerp de standpunten van partijen over en weer aan de orde zijn gekomen. Daarom is ter comparitie afgesproken dat Inivum c.s. zich slechts nog mocht uitlaten over de producties 13 tot en met 36; de kantonrechter verwijst ook naar het verzoek van mr. Bezema op p. 4 van het proces-verbaal. Voor zover de akte uitlating producties verder strekt dan een reactie op de producties, handhaaft de kantonrechter zijn oordeel dat deze buiten beschouwing zal worden gelaten.
Met betrekking tot de incidentele vordering
5. Inivum c.s. vordert primair dat [eiseres] niet ontvankelijk wordt verklaard in haar vorderingen. [eiseres] heeft verweer gevoerd. De kantonrechter overweegt het volgende. [eiseres] vordert in deze procedure een verklaring voor recht, daarbij onder meer stellende dat de brief van 31 maart 2018 niet als opzegging heeft te gelden. Ook volgens de stellingen van Inivum c.s. heeft die brief niet als opzegging te gelden. Inivum c.s. stelt immers dat [eiseres] al eind 2015 de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd en die opzegging door [naam 1] toen is aanvaard. Inivum c.s. stelt op basis daarvan dat de arbeidsovereenkomst per 1 januari 2016 is geëindigd. Logischerwijs kan dan de brief van 31 maart 2018 niet weer als opzegging gelden. De vordering van [eiseres] is ook niet op een opzegging gegrond, maar op het voortbestaan van de arbeidsovereenkomst na 1 januari 2016. [eiseres] is dan ook ontvankelijk in haar vorderingen.
Met betrekking tot de rechtsverhouding na 1 januari 2016
6.1
De kantonrechter stelt voorop, dat beide partijen ervan uitgaan dat vóór 1 januari 2016 sprake was van een arbeidsovereenkomst tussen [eiseres] en A10HUB B.V. [eiseres] stelt zich
- kort gezegd - op het standpunt dat deze nadien niet is geëindigd. Inivum c.s. c.q. [naam 1] stelt zich - kort gezegd - op het standpunt dat deze per 1 januari 2016 conform afspraak is geëindigd. De kantonrechter overweegt het volgende.
6.2
[eiseres] stelt - onder meer met een beroep op het arrest van de Hoge Raad inzake
ABN AMRO/Malhi (ECLI:NL:HR:2002:AD8186) - dat de arbeidsovereenkomst niet plotseling van kleur kan verschieten; loonbetalingen kunnen niet zomaar alimentatie-betalingen worden. Naar het oordeel van de kantonrechter mist dat arrest hier toepassing. In voornoemd arrest heeft de Hoge Raad overwogen - in de kern - dat de rechtszekerheid zich verzet tegen '
een geruisloze vervanging van de tussen [verweerder] en de bank bestaande verhouding van ingeleende werknemer tot inlener in een arbeidsovereenkomst, waarvan voor geen van de partijen duidelijk zou zijn op welk tijdstip zij zich zou hebben voltrokken'. Van een geruisloze vervanging of 'van kleur verschieten' is hier geen sprake. Er is een duidelijk markeerpunt - 1 januari 2016 - waarbij [eiseres] haar werkzaamheden voor A10HUB B.V. welbewust en in onderling overleg heeft beëindigd. In het kader van de voorgenomen echtscheiding (zie punt 2.7 vaststaande feiten) is tussen partijen voorlopig afgesproken dat
A10HUB B.V. nog twaalf maanden het salaris zou doorbetalen. Daarbij merkt de kantonrechter nog op dat [naam 1] als toenmalig echtgenoot, maar tevens als grootaandeel-houder van A10HUB B.V. deze afspraken heeft gemaakt, zodat ook A10HUB B.V. hiervan kennis droeg. Partijen verschillen van mening over de rechtsgevolgen van deze afspraken, maar van een geruisloos van kleur verschieten kan naar het oordeel van de kantonrechter niet gesproken worden.
6.3
Als vaststaand kan worden aangenomen dat [eiseres] en A10HUB B.V. c.q. [naam 1] in de zomer van 2015 in overleg zijn gegaan over hoe zij zakelijk uit elkaar zouden gaan. De kantonrechter verwijst naar de notitie van de accountant van 24 juni 2015 (productie 4 bij dagvaarding). In juli 2015 zijn afspraken gemaakt over het vertrek van [eiseres] uit de onderneming per 1 januari 2016 (zie punt 2.7 vaststaande feiten). Daaruit blijkt ook dat [eiseres] nog een jaar op de loonlijst zou staan in afwachting van definitieve afspraken in de echtscheiding (zie ook verklaring [eiseres] , proces-verbaal, p. 2). De kantonrechter verwijst verder naar de verklaringen van diverse werknemers die als producties 4, 6, 7 en 8 bij de conclusie van antwoord zijn overgelegd, waaruit blijkt dat [eiseres] te kennen heeft gegeven de onderneming te zullen verlaten. Weliswaar heeft [eiseres] deze verklaringen weersproken, maar dat ziet slechts op het deel dat zij zou hebben aangegeven zelf te willen stoppen om iets anders te beginnen. Begin september 2015 heeft [eiseres] een overzicht van haar werkzaamheden opgesteld om deze over te dragen in verband met de beëindiging van haar werkzaamheden per 1 januari 2016. Op 17 december 2015 heeft een afscheidsavond met het personeel van A10HUB B.V. plaats gevonden. Aangenomen kan worden dat al deze afspraken zijn gemaakt in het kader van de voorgenomen echtscheiding en het feit dat partijen hadden besloten ook zakelijk uit elkaar te gaan. Uit niets blijkt dat dit voorlopige of tijdelijke afspraken zouden zijn, zodat de kantonrechter aanneemt dat [eiseres] de onderneming definitief zou verlaten. Dat [eiseres] stelt dat de afwikkeling van de arbeidsovereenkomst nog moest plaatsvinden, doet daaraan niet af. Tussen 1 januari 2016 en 1 april 2018 (de laatste loonbetaling) heeft [eiseres] geen werkzaamheden voor A10HUB B.V. gedaan. De overgelegde e-mails waaruit zou volgen dat [eiseres] A10HUB B.V. nog zou hebben vertegenwoordigd, overtuigen de kantonrechter niet. Deze stelling van [eiseres] valt niet te rijmen met het vertrek van [eiseres] uit de onderneming en [naam 1] heeft de uitleg van [eiseres] gemotiveerd weersproken en een aannemelijke verklaring voor deze e-mails gegeven. Bovendien is [eiseres] in februari 2016 bij de Kamer van Koophandel uitgeschreven als bestuurder van A10HUB B.V. [eiseres] stelt nog dat zij meerdere malen heeft aangeboden haar werkzaamheden te hervatten, maar dit is door [naam 1] tegengesproken en [eiseres] heeft haar stelling niet onderbouwd en ook geen ter zake doend bewijs aangeboden. De kantonrechter gaat aan deze stelling voorbij.
6.4
Omdat partijen in de zomer van 2015 nog in goed overleg waren, zijn de in punt 6.3 genoemde afspraken niet op papier gezet. [eiseres] stelt dat de afwikkeling van de arbeidsovereenkomst een onderdeel zou zijn van de afspraken over de echtscheiding.
Inivum c.s. c.q. [naam 1] stelt dat de afspraak over doorbetaling van het loon als een voorschot op de alimentatie moest worden gezien. Tegen de in punt 6.3 geschetste achtergronden zullen de afspraken moeten worden uitgelegd. Voor de beantwoording van de vraag wat tussen partijen heeft te gelden, komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze afspraken mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (HR 13 maart 1981, LJN: AG4158, Haviltex). Voor de vraag of een rechtsverhouding beantwoordt aan de criteria voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst, moet acht worden geslagen op alle omstandigheden van het geval, in onderling verband bezien. Daarbij dienen niet alleen de rechten en verplichtingen in aanmerking te worden genomen die partijen bij het aangaan van de rechtsverhouding voor ogen stond, maar dient ook acht te worden geslagen op de wijze waarop partijen uitvoering hebben gegeven aan hun rechtsverhouding en aldus daaraan inhoud hebben gegeven. Daarbij komt geen doorslaggevende betekenis toe aan de wil van partijen ten aanzien van de juridische kwalificatie van hun overeenkomst, maar zijn de werkelijk bestaande wederzijdse rechten en verplichtingen beslissend (Gouden Kooi-arrest). Bij deze uitleg betrekt de kantonrechter het gegeven dat hier geen sprake is van een 'klassieke' werkgever-werknemerrelatie maar van een affectieve relatie waarbij twee op zich gelijkwaardige partijen hebben besloten uit elkaar te gaan, niet alleen qua relatie maar ook zakelijk.
6.5
Op basis van al het voorgaande concludeert de kantonrechter dat [eiseres] en A10HUB B.V. c.q. [naam 1] in onderling overleg hebben besloten de arbeidsverhouding definitief te beëindigen waarbij [naam 1] de onderneming zou voortzetten en [eiseres] zou vertrekken. [eiseres] stelt dat de arbeidsovereenkomst nog moest worden afgewikkeld, maar zij vult dit niet verder in. Dat [eiseres] en [naam 1] de mogelijkheid openhielden dat [eiseres] op enig moment zou terugkeren, heeft [eiseres] niet gesteld. Gelet op de inmiddels moeizame verhouding, die valt op te maken uit de correspondentie begin 2016, zou dit ook niet aannemelijk zijn. Voor het standpunt van [eiseres] , dat slechts sprake was van vrijstelling van de verplichting arbeid te verrichten met behoud van loon totdat de echtscheiding zou zijn geregeld, ziet de kantonrechter geen aanwijzingen. Dat standpunt valt in ieder geval niet te rijmen met het gegeven dat partijen hadden besloten zakelijk uit elkaar te gaan per 1 januari 2016 en dat daaraan ook uitvoering is gegeven. Gelet op de beëindiging van de werkzaamheden zijn twee wezenlijke kenmerken van een arbeidsverhouding verdwenen, namelijk een gezags-verhouding en de verplichting tot het verrichten van arbeid. In het kader van hun echtscheiding hebben partijen besloten dat [naam 1] , althans A10HUB B.V. nog een jaar het loon zou doorbetalen '
in afwachting van een definitieve regeling over de echtscheiding'
(punt 2.7 vaststaande feiten). Dit stond kennelijk los van de vraag of de arbeidsverhouding nog voortduurde. Daarmee staat dit loon geheel in het teken van de echtscheiding. Tegenover het doorbetalen van loon bestond immers geen enkele verplichting tot het verrichten van arbeid zodat deze loonbetaling kennelijk de strekking had in het kader van de echtscheiding voorlopig te voorzien in het levensonderhoud van [eiseres] . Daarmee heeft de loondoorbetaling het karakter gekregen van (voorlopige) alimentatie. Dit is ook wat Inivum c.s., althans [naam 1] heeft aangevoerd. De wijze waarop partijen hun rechten en verplichtingen na
1 januari 2016 hebben vormgegeven, past daarmee naar het oordeel van de kantonrechter eerder bij een uiteengaan in het kader van een echtscheiding dan bij het voortzetten van de arbeidsverhouding. Deze betekenis heeft A10HUB B.V. c.q. [naam 1] redelijkerwijze aan de gemaakte afspraken kunnen geven. Met A10HUB B.V. c.q. [naam 1] is de kantonrechter verder van oordeel dat sprake is van een atypische situatie waarbij partijen in onderling overleg de arbeidsovereenkomst hebben beëindigd en de gevolgen daarvan niet in arbeidsrechtelijke zin maar in familierechtelijke zin zouden afwikkelen. Anders gezegd: de gevolgen van het beëindigen van de arbeidsrelatie zouden worden geregeld in de echtscheidingsprocedure. Gelet op de gelijkwaardigheid van partijen in dit verband staat de arbeidsrechtelijke bescherming van [eiseres] hieraan niet in de weg.
6.6
De slotsom van al het voorgaande is, dat de arbeidsverhouding in onderling overleg per
1 januari 2016 is beëindigd. Van een overgang van de arbeidsovereenkomst naar Inivum c.s. is dan geen sprake. Dat betekent dat de kantonrechter de gevorderde verklaring voor recht zal afwijzen.
6.7
De vorderingen van [eiseres] onder II tot en met VIII treffen hetzelfde lot nu deze zijn gericht tegen Inivum c.s., terwijl niet kan worden aangenomen dat zij opvolgend werkgever is.
7. [eiseres] krijgt ongelijk zodat de kantonrechter haar zal veroordelen in de kosten van de procedure. De kantonrechter rekent € 600,00 per punt en komt op 2½ punt volgens het liquidatietarief kanton.

De beslissing

De kantonrechter:
wijst af de vorderingen van [eiseres] ;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van de procedure tot op heden aan de zijde van Inivum c.s. gevallen, welke kosten worden begroot op € 1.500,00 voor het salaris van de gemachtigde van Inivum c.s.;
verklaart dit vonnis voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. G.J.J. Smits en in het openbaar uitgesproken op 17 december 2019.
typ/conc: 552 / GJJS
coll: