ECLI:NL:RBNNE:2019:4753

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 november 2019
Publicatiedatum
12 november 2019
Zaaknummer
LEE 19-3623
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van omgevingsvergunning voor bouwen stadsboerderij wegens niet-naleving wettelijke coördinatieplicht

Op 8 november 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Emmen en verschillende verzoekers, die bezwaar maakten tegen de verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van een stadsboerderij. De vergunning was verleend op 12 september 2019, maar de verzoekers stelden dat de vergunninghoudster geen aanvraag had ingediend volgens de Wet natuurbescherming (Wnb) en dat er geen verklaring van geen bedenkingen was afgegeven door de gedeputeerde staten van de provincie Drenthe. De voorzieningenrechter oordeelde dat de wettelijke coördinatieplicht niet was nageleefd, wat leidde tot de schorsing van de omgevingsvergunning. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening toe en schorste het bestreden besluit tot zes weken na de beslissing op het bezwaarschrift van de verzoekers. Tevens werd de gemeente Emmen veroordeeld in de proceskosten van de verzoekers en moest het griffierecht worden vergoed. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Bestuursrecht
locatie Groningen
zaaknummer: LEE 19/3623

uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 november 2019 in de zaak tussen

1. [verzoekster]gevestigd te [plaats], verzoekster sub 1,
2. [verzoekster]gevestigd te [verzoekster], verzoekster sub 2.,
3. [verzoekers],te [plaats], verzoekers sub 3,
4. [verzoekster]te [plaats], verzoeker sub 4,
5. [verzoekster]te [plaats], verzoeker sub 5,
6. [verzoekers]te [plaats], verzoekers sub 6,
7. [verzoekers]te [plaats], verzoekers sub 7,
8. [verzoekster]te [plaats], verzoeker sub 8,
9. B. Wilmste [plaats], verzoeker sub 9,
hierna gezamenlijk te noemen: verzoekers,
(gemachtigde: mr. V. Wösten),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Emmen, verweerder,

(gemachtigden: mr. D.R. Kamps en mr. E.E. Grit).
Als
derde-partijheeft aan het geding deelgenomen: [vergunninghoudster], gevestigd te [plaats], vergunninghoudster.

Procesverloop

Bij primair besluit van 12 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een stadsboerderij op het perceel [plaats].
Tegen het bestreden besluit hebben verzoekers een bezwaarschrift bij verweerder ingediend. Tevens hebben verzoekers bij brief van 17 oktober 2019 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Toepassing is gegeven aan het bepaalde in artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Overwegingen
1. De voorzieningenrechter stelt vast dat het bestreden besluit betrekking heeft op het verlenen van een omgevingsvergunning aan vergunninghoudster voor de activiteit bouwen. De verleende omgevingsvergunning heeft betrekking op het bouwen van een stadsboerderij op voormeld perceel te [plaats].
2. Verzoekers betogen dat in dit geval een verplichting bestond om ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), gelezen in verbinding met artikel 2.2aa, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit omgevingsrecht (Bor) een vergunning voor het project te verlenen, als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming (Wnb). In verband met de verlening van deze vergunning kan dan worden beoordeeld of de natuurlijke kenmerken van onder meer het Natura 2000-gebied Bargerveen door het project zullen worden aangetast.
3.1.
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het verrichten van een andere activiteit die behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie activiteiten die van invloed kunnen zijn op de fysieke leefomgeving.
Ingevolge artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb is het verbonden zonder vergunning van gedeputeerde staten projecten te realiseren of andere handelingen te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor een Natura 2000-gebied de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen.
3.2.
Ingevolge artikel 2.2aa, eerste lid, aanhef en onder a, van het Bor worden als categorie activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de wet, tevens aangewezen: het realiseren van een project of het verrichten van een andere handeling als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb voor zover dat project […] bestaat uit een activiteit waarop het verbod, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdelen a tot en met h […] in samenhang met artikel 2.2a van toepassing is en voor zover voor dat project, […] geen vergunning als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb is aangevraagd of verleend.
Ingevolge artikel 6.10a, eerste lid, van het Bor wordt een omgevingsvergunning, voor zover een aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.2aa, onderdeel a of b, niet verleend dan nadat gedeputeerde staten als bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, van de Wnb hebben verklaard dat zij daartegen geen bedenkingen hebben.
4. Uit de gedingstukken leidt de voorzieningenrechter af dat door vergunninghoudster geen aanvraag ingevolge de Wnb voor het bouwen van een stadsboerderij bij gedeputeerde staten van de provincie Drenthe is ingediend. Verder leidt de voorzieningenrechter uit de gedingstukken af de ingevolge artikel 6.10a, eerste lid, van de Bor vereiste verklaring van geen bedenkingen ten behoeve van voormeld project niet is afgegeven door gedeputeerde staten van de provincie Drenthe. Gelet hierop heeft verweerder het bestreden besluit naar het oordeel van de voorzieningenrechter in strijd met het bepaalde in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i, gelezen in verbinding met artikel 2.2aa, eerste lid, en artikel 6.10a, eerste lid, van het Bor genomen. Dit brengt met zich dat de voorzieningenrechter bevoegd is om een voorlopige voorziening te treffen en in dit geval na een belangenafweging gebruik zal maken van die bevoegdheid. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat uit de brief van 5 november van gedeputeerde staten van Drenthe volgt dat hij voornemens is om handhavend op te treden jegens vergunninghoudster vanwege het ontbreken van de vereiste vergunning ingevolge de Wnb ten behoeve van voormeld project. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat het bestreden besluit wordt geschorst tot zes weken nadat door verweerder op het bezwaarschrift van verzoekers is beslist.
5. Aangezien het verzoek om voorlopige voorziening wordt toegewezen, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om verweerder ingevolge artikel 8:75 van de Awb in de proceskosten van verzoekers te veroordelen. Onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht kunnen deze kosten worden begroot op € 512,-- in verband met verleende, professionele rechtsbijstand. Verder ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat verweerder het door verzoeksters betaalde griffierecht van € 345,-- aan hen dient te vergoeden.
Beslist wordt als volgt.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening van verzoekers toe;
- schorst het bestreden besluit van verweerder tot zes weken nadat door verweerder is beslist op het bezwaarschrift van verzoekers;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers ten bedrage van
€ 512,-- en bepaalt dat verweerder deze kosten aan hen dient te vergoeden;
- bepaalt dat verweerder het door verzoekers betaalde griffierecht ad € 345,-- aan hen dient te vergoeden;
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.L. Vucsán, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.L.A. van Kats als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 november 2019.
De griffier De voorzieningenrechter
Afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.