ECLI:NL:RBNNE:2019:4582

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 november 2019
Publicatiedatum
5 november 2019
Zaaknummer
C/18/188665 HA RK 18-143
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot verkoop en ontruiming van de voormalige echtelijke woning na echtscheiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 1 november 2019 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure tussen twee ex-echtgenoten. Het verzoek van de man, [verzoeker], was gericht op het verkrijgen van een machtiging om de voormalige echtelijke woning te verkopen en de vrouw, [verweerster], te verplichten de woning te ontruimen. De partijen waren in 2015 gescheiden en hadden in hun echtscheidingsconvenant afspraken gemaakt over de verkoop van de woning. De man stelde dat de vrouw onvoldoende meewerkte aan de verkoop, wat leidde tot financiële problemen voor hem, aangezien hij nog steeds verantwoordelijk was voor de hypotheeklasten van de woning. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een gewichtige reden om de man te machtigen tot verkoop, gezien de langdurige vertraging en de financiële druk. De rechtbank heeft de vrouw gelast om de woning uiterlijk op 1 april 2020 te ontruimen en heeft bepaald dat de verkoopprijs niet lager mag zijn dan 90% van de getaxeerde waarde. De verzoeken van de man om een gebruiksvergoeding en andere maatregelen werden afgewezen, maar de rechtbank heeft wel bepaald dat de kosten van de verkoop door beide partijen gedeeld moeten worden. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rekestnummer: C/18/188665 / HA RK 18-143
Beschikking van 1 november 2019
in de zaak van
[naam],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker, hierna te noemen: [verzoeker] ,
advocaat mr. C. Kamp-Wiggers te Leek,
tegen
[naam],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster, hierna te noemen: [verweerster] ,
advocaat mr. J.L. Noordhof te Groningen.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift van 28 november 2018;
  • de brief met aanvullende bijlagen van de zijde van [verzoeker] van 18 juli 2019;
  • het verweerschrift van 27 augustus 2019;
  • de akte wijziging verzoek en overlegging producties van 28 augustus 2019 van de zijde van [verzoeker] ;
- de mondelinge behandeling van 2 september 2019, waar [verzoeker] is verschenen samen met zijn advocaat mr. C. Kamp-Wiggers. Mr. J.L. Noordhof is verschenen namens [verweerster] .
- de brief van de zijde van [verweerster] van 16 september 2019;
- de brief van de zijde van [verzoeker] van 16 september 2019.
Tot slot is beschikking nader bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn ex-echtgenoten. Bij beschikking van 20 januari 2015 is door deze rechtbank hun echtscheiding uitgesproken. Deze is op 27 maart 2015 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap behoort de voormalige echtelijke woning aan de [adres] te [plaats] (hierna: de woning). [verweerster] bewoont de woning samen met de meerderjarige dochter van partijen.
2.3.
Partijen hebben in artikel 2 van het tussen hen gesloten echtscheidingsconvenant - getekend op 14 november 2014 - afspraken gemaakt met betrekking tot de woning. In artikel 2.2 is het volgende bepaald:
"2.2
Partijen zullen makelaardij [A] opdracht gegeven de verkoop van de in artikel 2.1 genoemde onroerende zaak[de woning]
ter hand te nemen. Partijen zullen de vraagprijs in overleg met de makelaar vaststellen.
[…]
2.4.
De vrouw zal in de woning blijven wonen totdat deze is geleverd aan derden of totdat zij een andere geschikte woonruimte heeft gevonden. In laatstgenoemd geval zullen partijen in onderling overleg nadere afspraken maken over hoe om te gaan met de financiële consequenties die deze situatie met zich zal brengen."
2.4.
Met betrekking tot de eigenaarslasten van de woning zijn partijen overeengekomen dat zolang de vrouw in de woning woont de hypotheeklasten, gebruikerslasten, aanslag WOZ, opstalverzekering en onderhoudslasten voor rekening komen van beide partijen, ieder voor de helft.
2.5.
Makelaardij [A] heeft opdracht tot verkoop gekregen.
2.6.
Bij brief van 9 juli 2015 heeft de advocaat van [verzoeker] onder meer het volgende aan [verweerster] geschreven:
"
Van cliënt begreep ik dat u thans nog steeds (met [B] ) in de woning aan de [adres] te [plaats] verblijft.[…]
Afgesproken was dat Makelaardij [A] de opdracht krijgt om over te gaan tot verkoop van de woning. Afgesproken was dat u per 1 augustus 2014 er voor zou zorgen dat de woning volledig (dus ook met foto's) op Funda geplaatst zou worden, deze datum is later op 1 oktober 2014 gesteld. Dit is echter thans nog steeds niet gebeurd.
Van cliënt begreep ik namelijk dat u niet volledig meewerkt aan de verkoop van de woning. De situatie die zich namelijk voordoet is dat de woning op dit moment alleen in de zogenaamde "stille" verkoop staat.[…]
Van cliënt begreep ik dat de makelaar al verschillende pogingen heeft gedaan om foto's te laten maken (door een professioneel fotograaf). U geeft echter steeds geen medewerking. Er wordt steeds een andere reden gegeven waarom er geen foto's gemaakt zouden kunnen worden".
2.7.
Bij e-mailbericht van 21 september 2015 heeft makelaar [A] , in reactie op een schrijven van [verzoeker] , onder meer het volgende geschreven:
"
Het verrast mij dat ik deze mail van u krijg. Er is mij heel duidelijk door mevrouw [verweerster] te verstaan gegeven dat dat is wat er tussen u beiden is besproken. Ik heb hierover voor het aanmelden op Funda uitgebreid met haar besproken en haar expliciet aangegeven dat ik het niet verstandig vindt om geen binnenfoto's te plaatsen omdat dit kopers op voorhand al doet afstoten met het gevoel van: als er geen binnenfoto's op staan, zal het ook wel niks wezen. Toch was dat haar uitdrukkelijke wens en ze heeft mij aangegeven dat dat ook onderdeel was geweest van de afspraken tussen u beiden die via de advocaten zijn gemaakt.
Ik had geen reden om daar aan te twijfelen. Temeer daar ik ook alleen maar binnenfoto's van de fotograaf heb gekregen.
Ik vindt deze situatie echter in zijn geheel niet werkbaar. Er is blijkbaar geen consensus tussen u beiden. Dat belemmert mijn werk ook. Ik kan er niet op vertrouwen dat wat de ene partij zegt ook daadwerkelijk de reactie van de ander weerspiegelt. Als dat nu wel zo is, dan houd ik mijn hart vast voor het vervolg. Nu vloeit er nog geen bloed uit, maar wanneer ik een koper heb gevonden en met onderhandelingen bezig ben, moet ik erop kunnen vertrouwen dat wat er gezegd wordt ook een afspiegeling is van de mening van beiden. Anders krijgen we de grootste problemen."
2.8.
Bij vonnis in kort geding van 26 januari 2016 is [verweerster] veroordeeld tot het meewerken aan c.q. dulden van alle door makelaar [A] gewenste handelingen die de verkoop van de woning kunnen bevorderen, waaronder nadrukkelijk mede verstaan het maken van foto's en het verlenen van toegang om bezichtigingen mogelijk te maken. Daarnaast diende [verweerster] er voor te zorgen dat de woning ten tijde van bezichtigingen in opgeruimde en schoongemaakte staat zou verkeren. Dit alles op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per overtreding.
2.9.
Na voornoemd vonnis zijn foto's gemaakt van de woning. Vanaf het moment dat de woning op Funda aangeboden stond, 17 september 2015, heeft dit geleid tot één bezichtiging.
In juni 2017 heeft makelaardij [A] adviezen gegeven die de verkoop van de woning zouden moeten bevorderen, waaronder begrepen het substantieel verlagen van de vraagprijs. Deze adviezen zijn niet opgevolgd.
2.10.
Bij e-mail van 3 oktober 2017 heeft makelaar [A] de verkoopopdracht terug gegeven en partijen daarbij het volgende geschreven:
"
Vandaag is er weer contact geweest met [verweerster]]
over een bezichtiging welke telkens niet gepland kan worden. We zijn nu reeds ongeveer 7 weken bezig met het plannen van 1 bezichtiging.
Eerder al is er een zeer onprettig contact geweest tussen [verweerster] en mijn vrouw.
Ik heb reeds vier en een halve week geleden een afspraak proberen te plannen voor een kijker. Ik heb de kijker geïnformeerd over het feit dat er voorbereidingstijd nodig was, dat we niet op korte termijn konden plannen en bewust al anderhalve week later de bezichtiging gepland, Dat kwam niet uit. Vervolgens is het zeer lastig om afspraken te plannen. Nu hebben we een afspraak voor morgen en deze wordt weer afgezegd. En nog geen 24 uur van tevoren. Dit is voor ons absoluut niet werkbaar meer. [verweerster] wil mij niet meer als makelaar, maar alleen collega [C] . [C] gaat ons verlaten, dus daar zit alsnog een probleem. Reden temeer om nu knoop door te hakken en een beslissing te nemen.
Wij zien binnen dit samenwerkingsverband geen mogelijkheden om ons werk naar behoren te kunnen doen en jullie optimaal van dienst te kunnen zijn. Daarnaast verwachten wij met het huidige prijsniveau niet tot een verkoop te geraken. We hebben dat ook in juni al bespreekbaar gemaakt. We zien alleen mogelijkheden bij een vraagprijs onder de € 200.000,00 k.k. Tot nu toe hebben we geen prijsverandering kunnen doorvoeren.
Alles met elkaar hebben we besloten dat we geen weg meer zien om voor jullie de verkoop uit te voeren en geven we jullie de opdracht terug. We zullen de woning van Funda verwijderen en ons bord weer komen halen."
2.11.
[verzoeker] heeft [verweerster] vervolgens opnieuw in kort geding betrokken, teneinde de voorzieningenrechter te vragen hem - kort gezegd - te machtigen de woning zelfstandig te mogen verkopen. Ter zitting hebben partijen op 1 februari 2018 een regeling getroffen. Die kwam er - kort gezegd - op neer dat partijen gezamenlijk een nieuwe makelaar zouden aanzoeken. [verweerster] zou daarbij als contactpersoon fungeren, zij het dat [verzoeker] ook zelf contact mocht zoeken met de makelaar. [verweerster] zou er voor zorgen dat de woning mei 2018 opnieuw zou zijn geverfd. Toekomstige bezichtigingen zouden plaats moeten hebben binnen vier dagen na het verzoek daartoe.
2.12.
Deze afspraken hebben niet tot een verkoop geleid. De woning staat thans niet te koop, en is evenmin geverfd.
2.13.
Op enig moment is een achterstand ontstaan in de betaling van de hypotheeklasten, waarna geldverstrekker Florius heeft aangekondigd maatregelen te zullen treffen. In januari 2019 is tussen partijen en Florius afgesproken dat partijen beiden een notariële volmacht voor onderhandse verkoop zouden verstrekken, teneinde openbare verkoop te voorkomen. [verzoeker] heeft deze volmacht getekend. [verweerster] heeft na ontvangst van de concept-volmacht te kennen gegeven pas tot ondertekening over te zullen gaan indien wordt opgenomen dat zij na verkoop van de woning daar nog vier maanden mag verblijven, en dat geen (nieuwe) verkoopfoto's van de woning zullen worden gemaakt. Nadien is de achterstand in hypotheeklasten ingelopen. Vervolgens heeft [verweerster] te kennen gegeven geen volmacht te zullen tekenen, nu dat tot gevolg zou hebben dat zij in een voorkomend geval niet toegelaten kan worden tot de WSNP. [verweerster] wenst thans dat de woning via Makelaarsland te koop wordt aangeboden, waarbij zij als contactpersoon op zal treden.
2.14.
De woning stond laatstelijk te koop voor een vraagprijs van € 236.000. In mei 2019 is de marktwaarde van de woning getaxeerd op € 185.000,00.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoeker] verzoekt de rechtbank - na wijziging - om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
I. [verzoeker] te machtigen om al het nodige te doen voor de verkoop en levering van de onroerende zaak staande en gelegen aan de [adres] , [plaats] ;
II. [verzoeker] te machtigen om mede namens [verweerster] alles te doen wat de verkopende makelaar noodzakelijk acht voor een vlotte verkoop van deze woning;
III. [verweerster] te gelasten uiterlijk voor 1 november 2019 de woning samen met de medebewoonster, [B] , te hebben ontruimd en ontruimd te houden en te hebben schoongemaakt en in behoorlijke staat te hebben achtergelaten onder afgifte van alle sleutels aan de man, dit op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,00 voor elke dag dat [verweerster] hieraan niet of gebrekkig voldoet, met een maximum van € 10.000,00.
IV. te bepalen dat, mocht [verweerster] de woning na 1 november 2019 niet hebben verlaten, de man het recht heeft om de woning te ontruimen met behulp van de sterke arm van politie en justitie;
V. te bepalen dat [verweerster] met ingang van datum indiening verzoekschrift een gebruiksvergoeding aan de man dient te betalen van € 500,00 per maand, althans een door de rechtbank te bepalen vergoeding, dit zolang [verweerster] in de woning verblijft;
Subsidiair:
VI. in het geval het verzoek tot ontruiming niet wordt toegewezen, [verweerster] te veroordelen tot het medewerken aan c.q. dulden van alle door [verzoeker] en de door [verzoeker] in te schakelen makelaar en zijn personeel gewenste handelingen die de verkoop van de woning kunnen bevorderen, waaronder ook nadrukkelijk dient te worden verstaan het verlenen van toegang tot alle vertrekken van de woning en het bijgebouw, het (laten) maken van foto's van de gehele woning inclusief interieur, het toestaan van bezichtigingen op een door [verzoeker] en/of makelaar minstens twee dagen van tevoren aangekondigde dag en het er voor zorg dragen dat de woning op de tijdstippen van de bezichtiging in opgeruimde en schoongemaakte staat zal zijn;
VII. te bepalen dat [verweerster] uiterlijk 5 dagen voor de datum waarop de woning volgens een te zijner tijd op te stellen koopovereenkomst aan een koper geleverd zal worden, de woning met afgifte van de sleutels dient te ontruimen met alle daarin aanwezige personen en zaken en dat zij de woning daarna ontruimd dient te houden.
Primair en subsidiair:
VIII. te bepalen, dat deze uitspraak in de plaats treedt van de voor levering en eigendomsoverdracht van voornoemde woning op te maken akte aan de zijde van [verweerster] ;
IX. [verweerster] te veroordelen tot het meewerken aan c.q. dulden van alle door [verzoeker] gewenste handelingen die noodzakelijk zijn voor herstel van de woning en het verven van de woning en [verweerster] te veroordelen tot het voldoen van de helft van de kosten van herstel en verven;
X. te bepalen dat ieder van partijen de helft moet dragen van de kosten die verbonden zijn aan verkoop en herstel (waaronder ook het verven) van de woning aan een derde;
XI. althans zodanige beslissingen te nemen als de rechtbank in goede justitie gerade acht.
3.2.
[verweerster] heeft verweer gevoerd. Zij concludeert tot afwijzing van de verzoeken.
3.3.
Op de stellingen en het verweer van partijen zal hieronder, voor zover nodig, nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze procedure samengevat weergegeven om het volgende. Het huwelijk tussen partijen is in 2015 ontbonden. Tot de ontbonden gemeenschap behoort de onder 2.2 genoemde woning. Al in november 2014 hebben partijen afgesproken dat de woning zo spoedig mogelijk zal worden verkocht. [verzoeker] stelt dat [verweerster] - ondanks aanmaningen, reeds eerder gevoerde kortgedingprocedures en gemaakte afspraken - de verkoop van de woning traineert, althans frustreert. Hij voert aan dat hij belang heeft bij spoedige verkoop van de woning, omdat zijn financiële positie op dit moment niet goed genoeg is om de hypotheeklasten van de woning te voldoen naast de alimentatie en zijn eigen woonlasten. Bovendien kan hij niet over de woning beschikken. [verweerster] heeft verweer gevoerd. Zij betwist dat zij zich niet of onvoldoende in zou spannen om tot verkoop van de woning te komen. Dat dit tot op heden niet is gelukt wijt zij aan de gebrekkige communicatie tussen partijen. [verweerster] stelt dat zij - net als [verzoeker] - wil komen tot een afwikkeling van de huwelijksgemeenschap.
4.2.
Ten aanzien van de verzoeken sub I en II overweegt de rechtbank als volgt. Blijkens artikel 3:174 BW kan de rechter die ter zake een vordering tot verdeling bevoegd zou zijn een deelgenoot in een gemeenschap machtigen tot het te gelde maken van een gemeenschappelijk goed, mits er sprake is van een gewichtige reden daartoe. Een dergelijke machtiging maakt de betreffende deelgenoot bevoegd tot het verrichten van handelingen waartoe hij anders uitsluitend samen met de andere deelgenoten bevoegd zou zijn. Het betreft hier een discretionaire bevoegdheid van de rechter, en aan het verlenen van de gevraagde machtiging kunnen voorwaarden worden verbonden. Nu deze rechtbank, gelet op de ligging van de woning en woonplaats van partijen, bevoegd zou zijn kennis te nemen van een vordering tot verdeling, kan dit verzoek aan deze rechtbank worden gericht. Voor de goede merkt de rechtbank nog op dat het feit dat partijen in het verleden reeds verbintenisrechtelijke afspraken hebben gemaakt over de (wijze van) verdeling van de woning niet in de weg staat aan toewijzing van een verzoek als het onderhavige (zie onder meer Hof 's-Hertogenbosch 28 april 2010, ECLI:NL:GHSHE:2010:BM3029).
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat de door [verzoeker] verzochte machtiging moet worden toegewezen, nu afdoende is gebleken dat sprake is van een gewichtige reden daartoe. Daarvoor is het volgende redengevend.
4.4.
Partijen zijn, in verband met de ontbinding van hun huwelijk, al in november 2014 overeengekomen dat de woning zou worden verkocht. Daarmee hebben beide partijen zich jegens elkaar verplicht zich in te spannen tot en mee te werken aan een spoedige verkoop. [verzoeker] heeft een duidelijk belang bij spoedige effectuering van die afspraak, omdat hij op dit moment niet woonachtig is in de woning, maar nog steeds hoofdelijk verbonden is voor de ten behoeve van die woning afgesloten hypothecaire geldlening en bovendien op grond van de in het convenant gemaakte afspraken tot op de dag vandaag gehouden is de helft van alle aan de woning verbonden lasten te voldoen. [verzoeker] heeft onweersproken aangevoerd dat hij niet in staat is, naast zijn andere verplichtingen, deze lasten nog langer te voldoen. Dat wordt bevestigd in het feit dat reeds een (inmiddels door [verweerster] ingelopen) achterstand in de hypotheeklasten is ontstaan, waarin de hypotheekverstrekker bovendien aanleiding zag maatregelen te treffen.
4.5.
[verzoeker] heeft daarnaast gemotiveerd gesteld en met stukken onderbouwd dat [verweerster] geen, althans onvoldoende, medewerking verleent om tot verkoop van de woning te komen. De rechtbank is van oordeel dat deze stelling wordt onderbouwd door de stukken zoals die in het geding zijn gebracht. Zo blijkt uit correspondentie uit 2015 dat [verweerster] , tegen het advies van de makelaar in, geen toestemming wilde geven voor het maken van verkoopfoto's, en daarbij jegens de makelaar deed voorkomen alsof dit een gezamenlijke wens was. Er was in januari 2016 een veroordeling in kort geding voor nodig voordat [verweerster] toestemming gaf foto's te maken. Daarbij is [verweerster] ook veroordeeld, op straffe van een dwangsom, om mee te werken aan verkoop. Uit de e-mail van de makelaar uit oktober 2017 blijkt echter dat hij de verkoopopdracht heeft teruggegeven omdat hij geen mogelijkheden zag om zijn werk naar behoren uit te voeren. Redengevend was, onder andere, dat het meer dan zeven weken duurde voordat met [verweerster] een bezichtiging door een potentiële koper gepland kon worden. Daarop is in februari 2018 een nieuw kort geding gevolgd, in welk verband partijen opnieuw afspraken hebben gemaakt. Ten aanzien van die afspraken staat vast dat ze niet tot concrete verkoopbevorderende maatregelen hebben geleid, en in ieder geval ten dele staat vast dat [verweerster] haar toezeggingen in dit verband niet is nagekomen (bijvoorbeeld waar het gaat om het verven van de woning). Op enig moment heeft Florius, gelet op een inmiddels ontstane betalingsachterstand, maatregelen aangekondigd. Nadat in eerste instantie was afgesproken dat een volmacht tot verkoop zou worden afgegeven, heeft [verweerster] vervolgens laten weten die enkel onder voorwaarden te willen tekenen (in welk verband zij opnieuw stelde niet in te stemmen met het maken van verkoopfoto's). Inmiddels weigert zij het tekenen van een volmacht geheel, omdat ze vreest vervolgens niet toegelaten te worden tot de WSNP. [verweerster] wil nu de verkoop ter hand nemen via Makelaarsland, hetgeen volgens [verzoeker] zou impliceren dat veel van de taken van een makelaar door partijen zelf moeten worden uitgevoerd. [verweerster] heeft, tegenover dit alles, weliswaar betwist dat het feit dat de woning nog steeds niet is verkocht aan haar te wijten valt, maar dat in deze procedure niet nader onderbouwd dan met de stelling dat zij wel degelijk heeft meegewerkt, en een en ander verder met name het gevolg is van 'miscommunicatie'.
4.6.
Gelet op het verloop van de afgelopen vijf jaren, waaronder begrepen de recente ontwikkelingen van de afgelopen maanden, ziet de rechtbank aanleiding om te veronderstellen dat een nieuwe poging dit via een gezamenlijke verkoopopdracht te bereiken niet, althans niet op korte termijn, tot het gewenste resultaat zal leiden. De enkele toezegging van [verweerster] (nu wel) mee te zullen werken aan verkoop (via Makelaarsland dan wel openbare veiling) acht de rechtbank in dit verband onvoldoende. Er is in deze zaak, met andere woorden, inmiddels alle aanleiding om het patroon van de afgelopen jaren zo snel mogelijk te doorbreken.
4.7.
Gelet op al het voorgaande is naar oordeel van de rechtbank sprake van een gewichtige reden als bedoeld in artikel 3:174 BW om [verzoeker] te machtigen al het nodige te doen om te komen tot verkoop en levering van de woning (verzoek sub I), en dient dit verzoek toegewezen te worden. Daartoe behoort ook het uitvoeren van datgene dat de verkopend makelaar nodig acht voor een vlotte verkoop van de woning (verzoek sub II). Deze verzoeken zullen daarom worden toegewezen, maar de rechtbank zal aan die machtiging wel de voorwaarde verbinden de verkoopprijs niet lager mag zijn dan 90% van de recent getaxeerde marktwaarde van € 185.000,00.
4.8.
Sub III heeft [verzoeker] verzocht, naar de rechtbank begrijpt als onderdeel van de verzochte machtiging althans daaraan verbonden voorwaarde, dat [verweerster] de woning op korte termijn dient te verlaten. Dit betreft, gelet op de consequenties voor [verweerster] (en de dochter van partijen), een ingrijpende maatregel. Daar komt bij dat partijen in 2014 hebben afgesproken dat [verweerster] tot het moment van levering in de woning zou mogen verblijven. Ter zitting heeft [verzoeker] echter toegelicht dat hij vreest dat, zolang [verweerster] in de woning verblijft, het onmogelijk zal blijven om foto's te maken, bezichtigingen te plannen en dergelijke, nu haar feitelijke medewerking dan nog steeds nodig zal zijn. De rechtbank sluit, gelet op het verloop van de afgelopen jaren, bepaald niet uit dat die vrees gerechtvaardigd zal blijken. Bovendien staat vast dat [verweerster] de woning binnen afzienbare termijn, namelijk na verkoop, hoe dan ook zal hebben te verlaten. Aangenomen mag worden dat partijen, toen zij in 2014 het convenant sloten, ook niet voor ogen hebben gehad dat [verweerster] in oktober 2019 (en verder) nog steeds in de woning zou verblijven. Tot slot acht de rechtbank relevant dat [verweerster] zelf heeft voorgesteld om, indien de woning de komende maanden niet zou worden verkocht, deze per 31 maart 2020 openbaar te veilen. In dat geval zal [verweerster] de woning op dat moment, of kort daarna, ook dienen te verlaten. De rechtbank zal, gelet op dit alles, bepalen dat [verweerster] de woning zal hebben te ontruimen, maar zal haar daar wel een langere termijn dan verzocht voor geven, namelijk tot 1 april 2020. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat dit enkel geldt voor zover [verweerster] op dat moment nog in de woning verblijft. Indien verkoop en levering van woning al vóór genoemde datum plaatsheeft zal zij de woning uiteraard eerder (namelijk vóór het moment van levering) hebben te verlaten.
4.9.
[verzoeker] heeft met deze toewijzing van de veroordeling tot ontruiming een titel om zelf, via de weg van de reële executie, tot gedwongen ontruiming over te gaan. Om die reden ziet de rechtbank geen aanleiding om over te gaan tot het opleggen van een dwangsom om de ontruiming te bewerkstelligen. De verzochte dwangsom zal dan ook worden afgewezen.
4.10.
De onder IV gevorderde machtiging om de ontruiming zo nodig zelf te doen uitvoeren met behulp van de sterke arm van justitie zal worden afgewezen. Artikel 556 lid 1 Rv schrijft voor dat de gedwongen ontruiming geschiedt door een deurwaarder. Deze heeft geen rechterlijke machtiging nodig om bevoegd te zijn de hulp van de sterke arm in te roepen. Die bevoegdheid ontleent hij reeds aan artikel 557 jo. 444 Rv.
4.11.
Het verzoek zoals gedaan onder V (gebruiksvergoeding) zal worden afgewezen, nu partijen in het echtscheidingsconvenant reeds afspraken hebben gemaakt over de verdeling van de kosten. De rechtbank ziet geen aanleiding om daar nu van af te wijken.
4.12.
De verzoeken sub VI en VII zijn subsidiair gedaan, naar de rechtbank begrijpt onder de voorwaarde dat het verzoek sub III niet zou worden toegewezen. Daarmee komt de rechtbank niet toe aan behandeling van deze verzoeken. Voor de goede orde zij opgemerkt dat dit er niet aan af doet dat [verweerster] , al is het maar op grond van het echtscheidingsconvenant dan wel het vonnis in kort geding van 26 januari 2016, ook vóór 1 april 2020 zonder meer gehouden is mee te werken aan alles dat redelijkerwijs nodig is om tot verkoop te komen (inclusief het maken van nieuwe foto's), en evenzeer om de woning tijdig voor levering aan een derde te verlaten. Dit laatste heeft [verweerster] in deze procedure overigens ook erkend.
4.13.
Sub VIII is verzocht om te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van de voor levering en eigendomsoverdracht op te maken akte. Gelet op het feit dat de machtiging als toegewezen sub I mede ziet op leveringshandelingen, terwijl dit verzoek voor het overige niet is toegelicht, zal het worden afgewezen.
4.14.
Het verzoek zoals gedaan onder IX zal eveneens worden afgewezen, nu het hier blijkens de toelichting ter zitting feitelijk gaat om een vordering tot nakoming van ten tijde van het tweede kort geding gemaakte onderhoudsafspraken. Een dergelijke vordering hoort niet thuis in een verzoekschriftprocedure als de onderhavige.
4.15.
Het verzoek zoals gedaan onder X zal, als onderdeel van de verleende machtiging, worden toegewezen voor zover het verzoek betrekking heeft op kosten die verbonden zijn aan verkoop van de woning aan een derde.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
machtigt [verzoeker] om al het nodige te doen voor de verkoop en levering van de onroerende zaak staande en gelegen aan de [adres] , [plaats] , onder bepaling dat:
- [verzoeker] mede namens [verweerster] mag doen wat de verkopende makelaar noodzakelijk acht voor een vlotte verkoop van deze woning;
- de verkoopprijs niet lager zal zijn dan 90% van de getaxeerde huidige marktwaarde van € 185.000,00;
- ieder van partijen de helft moet dragen van de kosten die verbonden zijn aan verkoop van de woning aan een derde;
- [verweerster] wordt gelast uiterlijk 1 april 2020 de woning samen met de medebewoonster, [B] , te hebben ontruimd en ontruimd te houden en te hebben schoongemaakt en in behoorlijke staat te hebben achtergelaten onder afgifte van alle sleutels aan [verzoeker] .
5.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.S. Huizinga en in het openbaar uitgesproken op
1 november 2019.