ECLI:NL:RBNNE:2019:4570

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 oktober 2019
Publicatiedatum
4 november 2019
Zaaknummer
LEE 18/ 3017
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om geen rekening te houden met inkomen vader bij vaststelling aanvullende beurs

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 28 oktober 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Eiseres verzocht om bij de vaststelling van haar aanvullende beurs geen rekening te houden met het inkomen van haar vader, omdat zij stelde dat er sprake was van een ernstig en structureel conflict tussen hen. Het primaire besluit van de minister, waarin dit verzoek werd afgewezen, werd door eiseres bestreden. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat niet was aangetoond dat er sprake was van een zodanig ernstig conflict dat loskoppeling van het ouderlijk inkomen gerechtvaardigd was.

De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de Wsf 2000 en het Besluit studiefinanciering 2000 vereisen dat er sprake is van een langdurig ernstig verstoorde verhouding tussen ouder en studerende om in aanmerking te komen voor een aanvullende beurs zonder rekening te houden met het ouderlijk inkomen. Eiseres had weliswaar een verklaring van een psycholoog over de problematische relatie met haar vader, maar de rechtbank oordeelde dat deze niet voldeed aan de vereisten voor loskoppeling. De rechtbank concludeerde dat de problemen tussen eiseres en haar vader niet zodanig ernstig waren dat de inkomensgegevens van de vader buiten beschouwing konden worden gelaten.

De rechtbank heeft de afwijzing van het verzoek door de minister bevestigd en het beroep van eiseres ongegrond verklaard. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Leeuwarden
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 18/3017

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 oktober 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.H. van der Meulen),
en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder

(gemachtigde: mr. G.J.M. Naber).

Procesverloop

Bij besluit van 27 februari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om bij de vaststelling van haar aanvullende beurs geen rekening te houden met het inkomen van haar vader afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 3 september 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door [persoon 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek geschorst om eiseres in de gelegenheid te stellen nadere informatie toe te sturen.
Bij brief van 13 juni 2019 heeft eiseres een nadere reactie aan de rechtbank toegezonden. Deze brief is doorgestuurd aan verweerder.
Bij brief van 13 juni 2019 heeft verweerder een nadere reactie aan de rechtbank toegezonden. Hierbij heeft verweerder - onder meer - aangegeven dat toestemming wordt verleend om een nadere zitting achterwege te laten. Deze brief is doorgestuurd aan eiseres
Bij brief van 2 augustus 2019 heeft de Raad van Discipline aan de rechtbank kenbaar gemaakt dat de heer [persoon 1] voor onbepaalde tijd is geschorst in de uitoefening van de praktijk.
Bij brieven van 7 en 30 augustus 2019 heeft mr. J.H. van der Meulen aan de rechtbank kenbaar gemaakt dat de Raad van Discipline hem als waarnemer van [persoon 1] heeft benoemd.
Bij brief van 2 september 2019 heeft de rechtbank mr. J.H. van der Meulen als gemachtigde van eiseres aangemerkt.
Bij brief van 2 september 2019 heeft de rechtbank eiseres geïnformeerd dat zij een nadere zitting niet nodig acht. Hierbij is eiseres in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken aan te geven of zij op een zitting wil worden gehoord. Eiseres heeft niet gereageerd op deze brief.
Bij brief van 17 oktober 2019 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Feiten
1. Bij besluit van 7 december 2015 (Bericht, studiefinanciering 2016, nr. 1) heeft verweerder aan eiseres medegedeeld dat zij vanaf januari 2016 tot en met juli 2016 recht heeft op studiefinanciering.
1.1
Bij besluit van 20 mei 2016 (Bericht, studiefinanciering 2016, nr. 2) heeft verweerder aan eiseres medegedeeld dat zij vanaf augustus 2016 recht heeft op studiefinanciering.
1.2
Bij besluit van 6 december 2016 (Bericht, studiefinanciering 2017, nr. 1) heeft verweerder aan eiseres medegedeeld dat zij vanaf januari 2017 recht heeft op studiefinanciering.
1.3
Bij besluit van 4 december 2017 (Bericht, studiefinanciering 2018, nr. 1) heeft verweerder aan eiseres medegedeeld dat zij vanaf januari 2018 recht heeft op studiefinanciering.
2. Bij brief van 23 november 2017 heeft eiseres aan verweerder verzocht om het inkomen van haar vader, met terugwerkende kracht vanaf 1 september 2017, buiten beschouwing te laten.
3. Bij het primaire besluit heeft verweerder het verzoek van eiseres om bij de vaststelling van haar aanvullende beurs geen rekening te houden met het inkomen van haar vader afgewezen. Hiertoe heeft verweerder, op basis van de door eiseres verstrekte informatie en gegevens, overwogen dat geen sprake is van een ernstig en onverzoenlijk conflict. Hierbij heeft verweerder aangegeven dat het duidelijk is dat de relatie tussen eiseres en haar vader verstoord is. Echter de aard van het conflict is, aldus verweerder, niet zo ernstig dat de inkomensgegevens buiten beschouwing gelaten kunnen worden. Hierbij heeft verweerder aangegeven dat de vader van eiseres wettelijk niet verplicht is om een bijdrage te leveren aan de studie.
4. Bij brief van 7 mei 2018 heeft verweerder aan eiseres nadere informatie gevraagd om te kunnen beoordelen of eiseres voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een toekenning van een aanvullende beurs zonder rekening te houden met het inkomen van haar vader. Hierbij heeft verweerder aangegeven dat hij verzoekt om een verklaring van eiseres waarin zij de relatie tussen haar en haar vader uitgebreid beschrijft en om een verklaring van een deskundige die de relatie tussen eiseres en haar vader uitgebreid beschrijft. Verweerder heeft hierbij aangegeven dat een deskundige bijvoorbeeld een decaan, mentor, studiebegeleider maatschappelijk werker of psycholoog is.
4.1
Bij e-mail van 19 juli 2018 heeft eiseres nadere informatie aan verweerder toegezonden.
4.2
Bij brief van 26 juli 2018 heeft verweerder eiseres om nadere informatie gevraagd. Hiertoe heeft verweerder aangegeven dat de door eiseres ingestuurde verklaringen niet voldoende zijn om het bezwaarschrift af te kunnen handelen. Hierbij heeft verweerder gevraagd om een verklaring van een deskundige die ingaat op de vragen: 1. of er sprake is van een conflict tussen eiseres en haar vader; 2. of het contact tussen eiseres en haar vader is verbroken; 3. hoe de deskundige denkt dat de relatie tussen eiseres en haar vader zich in de toekomst zal ontwikkelen.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Hiertoe heeft verweerder overwogen dat in bepaalde gevallen een uitzondering kan worden gemaakt op de hoofdregel en dat in die gevallen de aanvullende beurs wordt berekend zonder rekening te houden met het inkomen van (één van) de ouders. Uit de door eiseres aangeleverde gegevens blijkt niet (voldoende) dat eiseres aan de voorwaarden voldoet en daarom blijft de aanvullende beurs afhankelijk van het inkomen van de vader van eiseres.
Wettelijk kader
6. Ingevolge artikel 3.14, eerste lid, van de Wsf 2000 kan op aanvraag van een studerende de aan hem toegekende aanvullende lening worden verstrekt in de vorm van een aanvullende beurs, indien er sprake is van een langdurig ernstig verstoorde verhouding tussen ouder en studerende of van onvindbaarheid van de ouder. Onder een langdurig ernstig verstoorde verhouding wordt in ieder geval niet begrepen een conflict van financiële aard dat verband houdt met de studie. Ingevolge het tweede lid is, indien het eerste lid toepassing vindt, voor de berekening van de veronderstelde ouderlijke bijdrage van de andere ouder aan de studerende bedoeld in het eerste lid, artikel 3.9, tweede lid, derde volzin, van overeenkomstige toepassing. De hoogte van de aanvullende beurs van andere kinderen van beide ouders verandert hierdoor niet. Ingevolge het derde lid worden bij algemene maatregel van bestuur in ieder geval criteria gegeven ter beoordeling van de vraag of sprake is van:
a. een situatie als bedoeld in het eerste lid, en
b. de voorwaarden waaronder de toekenning van de aanvraag geschiedt.
7. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van het Besluit studiefinanciering 2000 (het Besluit) bestaat aanspraak op een aanvullende beurs als bedoeld in artikel 3.14, eerste lid, van de wet, voor wat betreft de aanvullende lening die voortvloeit uit de veronderstelde ouderlijke bijdrage van de weigerachtige of onvindbare ouder, in ieder geval, indien:
a. sprake is van een ernstig en structureel conflict tussen ouder en studerende,
b. het gezag van de ouder is beëindigd op grond van artikel 266 of 267 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek,
c. de studerende geen contact met de ouder heeft,
d. sprake is van voor de studerende niet inbare alimentatie als bedoeld in titel 17 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, of
e. gegevens over de verblijfplaats van de ouder niet kunnen worden achterhaald.
7.1
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van het Besluit is sprake van een ernstig en structureel conflict tussen ouder en studerende als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel a, indien de ouder om ernstige redenen structureel weigert de veronderstelde ouderlijke bijdrage te verstrekken. Ingevolge het tweede lid stelt Onze Minister bij de ouder vast dat er sprake is van weigering. Indien die ouder geen medewerking voor die vaststelling verleent, kan de verklaring van een onafhankelijke derde voor de betreffende ouderverklaring in de plaats treden. Ingevolge het derde lid wordt de ernst van het conflict aangetoond aan de hand van een verklaring afgegeven door een ter zake deskundige.
Beoordeling van het geschil
8. De rechtbank overweegt allereerst dat voor de toepasselijkheid van artikel 6 van het Besluit en daarmee van de bevoegdheid van verweerder als bedoeld in artikel 3.14, eerste lid, van de Wsf 2000 om de toegekende aanvullende lening te verstrekken in de vorm van een aanvullende beurs voldoende is als aan één van de voorwaarden zoals genoemd in artikel 6, eerste lid, van het Besluit is voldaan.
9. Eiseres heeft een beroep gedaan op artikel 6, eerste lid, onder a, juncto artikel 7 van het Besluit. In dit kader heeft eiseres betoogt dat sprake is van een ernstig en structureel conflict tussen haar en haar vader. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit betoog van eiseres niet slagen. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
9.1
De Wsf 2000 heeft met het bepaalde in de artikelen 3.8 tot en met 3.13 als uitgangspunt dat de aanspraak op een aanvullende beurs altijd afhankelijk is van een, op basis van het ouderlijk inkomen berekende, veronderstelde ouderlijke bijdrage. Met de loskoppelingsregeling, als uitgewerkt in het Besluit, wordt een inbreuk gemaakt op dit uitgangspunt.
9.2
Volgens de nota van toelichting bij het Besluit valt bij een ernstig en structureel conflict in de zin van de artikelen 6, eerste lid, aanhef en onder a, en artikel 7 van het Besluit, te denken aan een zodanig fundamenteel en structureel verstoorde relatie tussen ouder en kind dat loskoppeling de enige weg is. Als voorbeelden daarvan worden genoemd gevallen waarbij ernstig lichamelijk of ernstig geestelijk geweld een rol heeft gespeeld dan wel gevallen van diepgaande, met ernstige conflicten gepaard gaande, verschillen van inzicht over met name levensovertuiging, cultuur of geloof. Een dergelijk conflict dient ingevolge het bepaalde in artikel 7, derde lid, van het Besluit, te worden aangetoond aan de hand van ten minste één verklaring van een ter zake deskundige. Dit door de regelgever vereiste objectieve bewijs past bij het bijzondere karakter van de loskoppelingsregeling als hiervoor uiteengezet onder 9.1.
9.3
De rechtbank volgt de opvatting van verweerder dat in dit geval niet kan worden geconcludeerd dat sprake is van een ernstig en structureel conflict als hierboven bedoeld.
9.3.1
Eiseres heeft aangevoerd dat sprake is van een structureel en ernstig conflict tussen haar en haar vader waardoor haar vader structureel weigert een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud dan wel de ouderlijke bijdrage in de zin van de Wsf 2000 te voldoen. Hierbij heeft eiseres aangegeven dat er inmiddels geruime tijd geen contact meer is tussen haar en haar vader en dat het conflict tussen eiseres en haar vader verder gaat dan een conflict van financiële aard en ook verder dan het enkel ontbreken van een relatie tussen eiseres en haar vader. Hiertoe heeft eiseres aangegeven dat er geen contact meer bestaat en dat de vader in vergaande mate geestelijke druk op eiseres heeft uitgeoefend. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft eiseres verwezen naar de verklaring van psycholoog T. van Luik van 4 april 2019. Van Luik geeft in deze verklaring aan dat de problematische relatie met haar vader zich bij eiseres vertaalt in een negatieve stemming en gevoelens van spanning / onrust.
9.3.2
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit hetgeen eiseres heeft aangedragen, waaronder de verklaring van Van Luik, niet dat sprake is van een conflict in de zin van artikel 3.14 van de Wsf 2000. Hiertoe overweegt de rechtbank dat - onder meer - niet is gebleken van ernstig lichamelijk en/of ernstig geestelijk geweld dan wel structurele conflicten rond levensovertuiging, geloof en cultuur, waarbij niet met elkaar verdragende levensstijlen in het geding zijn dan wel dat anderszins sprake is van een fundamenteel en structureel verstoorde relatie. Hoewel de rechtbank begrijpt dat eiseres problemen ondervindt in verband met de problematische relatie met haar vader kan niet worden gezegd dat deze problemen zodanig ernstig en structureel zijn dat op grond daarvan loskoppeling geboden is. Dat de vader van eiseres geen (extra) financiële bijdrage wil leveren aan de studie van eiseres kan ook niet tot een ander oordeel leiden. De rechtbank wijst hierbij op vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, waaronder de uitspraak van 28 maart 2018, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, onder het nummer ECLI:NL:CRVB:2018:942.
10. Gelet op al het bovenstaande is naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan aan de voorwaarden die voor loskoppeling in de Wsf 2000 en het Besluit zijn opgenomen. Dat betekent dat verweerder het verzoek van eiseres heeft mogen afwijzen en dat de afwijzing in bezwaar ook om die reden mocht worden gehandhaafd. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.F. Bruinenberg, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.I. Havinga, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.