ECLI:NL:CRVB:2018:942
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de loskoppelingsregeling in het kader van studiefinanciering en de vereiste bewijsvoering bij conflicten tussen ouder en kind
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de loskoppelingsregeling zoals uitgewerkt in het Besluit studiefinanciering 2000 (Bsf 2000) en de vraag of er sprake is van een ernstig en structureel conflict tussen appellante en haar vader, wat zou kunnen leiden tot een afwijking van de veronderstelde ouderlijke bijdrage bij studiefinanciering. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, omdat niet was aangetoond dat er een dergelijk conflict bestond. Appellante had een e-mail van haar vader overgelegd als bewijs, maar de rechtbank oordeelde dat deze onvoldoende was om aan te tonen dat loskoppeling gerechtvaardigd was.
In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt en stelde dat de e-mail voldoende bewijs bood voor de conflicteis. De Raad oordeelde echter dat de e-mail niet meer dan een verstoorde relatie tussen appellante en haar vader aantoont, wat niet voldoende is voor loskoppeling. De Raad benadrukte dat het op de studerende zelf ligt om de benodigde gegevens en bescheiden te overleggen. Aangezien appellante geen verklaring van een deskundige kon overleggen, werd geconcludeerd dat er geen objectief bewijs was voor het bestaan van een conflict in de zin van de wet.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de minister geen aanleiding had hoeven zien om de aanvullende beurs van appellante onafhankelijk van het inkomen van haar vader vast te stellen. De uitspraak werd gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van S.L. Alves als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 28 maart 2018.