ECLI:NL:CRVB:2018:942

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 maart 2018
Publicatiedatum
30 maart 2018
Zaaknummer
17/6342 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de loskoppelingsregeling in het kader van studiefinanciering en de vereiste bewijsvoering bij conflicten tussen ouder en kind

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de loskoppelingsregeling zoals uitgewerkt in het Besluit studiefinanciering 2000 (Bsf 2000) en de vraag of er sprake is van een ernstig en structureel conflict tussen appellante en haar vader, wat zou kunnen leiden tot een afwijking van de veronderstelde ouderlijke bijdrage bij studiefinanciering. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, omdat niet was aangetoond dat er een dergelijk conflict bestond. Appellante had een e-mail van haar vader overgelegd als bewijs, maar de rechtbank oordeelde dat deze onvoldoende was om aan te tonen dat loskoppeling gerechtvaardigd was.

In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt en stelde dat de e-mail voldoende bewijs bood voor de conflicteis. De Raad oordeelde echter dat de e-mail niet meer dan een verstoorde relatie tussen appellante en haar vader aantoont, wat niet voldoende is voor loskoppeling. De Raad benadrukte dat het op de studerende zelf ligt om de benodigde gegevens en bescheiden te overleggen. Aangezien appellante geen verklaring van een deskundige kon overleggen, werd geconcludeerd dat er geen objectief bewijs was voor het bestaan van een conflict in de zin van de wet.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de minister geen aanleiding had hoeven zien om de aanvullende beurs van appellante onafhankelijk van het inkomen van haar vader vast te stellen. De uitspraak werd gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van S.L. Alves als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 28 maart 2018.

Uitspraak

17.6342 WSF

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
7 september 2017, 17/1499 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (minister)
Datum uitspraak: 28 maart 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. T.P. Boer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 februari 2018. Voor appellante is
mr. Boer verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen
door mr. drs. E.H.A. van den Berg.

OVERWEGINGEN

1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank ongegrond verklaard het beroep van appellante tegen het besluit van 26 januari 2017 (bestreden besluit) waarbij de minister, beslissend op bezwaar, zijn besluit van 6 december 2016 heeft gehandhaafd. Daarbij heeft de rechtbank, voor zover van belang voor het hoger beroep, overwogen dat niet is gebleken dat sprake is van een ernstig en structureel conflict tussen appellante en haar vader als bedoeld in de artikelen 3.14 van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) en 6, eerste lid, aanhef en onder a, en 7 van het Besluit studiefinanciering 2000 (Bsf 2000). De inhoud van de overgelegde e-mail van 16 december 2015 van de vader van appellante is onvoldoende om te beoordelen of sprake is van een situatie dat loskoppeling aangewezen is. Appellante heeft onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat van haar redelijkerwijs niet kan worden verlangd dat zij een verklaring van een deskundige over de ernst van het conflict met haar vader overlegt. De minister heeft geen reden hoeven zien om de aanvullende beurs van appellante onafhankelijk van het inkomen van haar vader vast te stellen.
2. Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat gelet op de inhoud van de door haar overgelegde e-mail van 16 december 2015 geoordeeld moet worden dat voldaan is aan de conflicteis. Deze e-mail was aanleiding om opnieuw een psycholoog te raadplegen. Het overleggen van een verklaring van een deskundige is te belastend voor appellante.
3. De Raad oordeelt als volgt.
3.1.
De Wsf 2000 heeft met het bepaalde in de artikelen 3.8 tot en met 3.13 als uitgangspunt dat de aanspraak op een aanvullende beurs altijd afhankelijk is van een, op basis van het ouderlijk inkomen berekende, veronderstelde ouderlijke bijdrage. Met de loskoppelingsregeling, als uitgewerkt in het Bsf 2000, wordt een inbreuk gemaakt op dit uitgangspunt.
3.2.
Volgens de nota van toelichting bij het Bsf 2000 valt bij een ernstig en structureel conflict in de zin van de artikelen 6, eerste lid, aanhef en onder a, en 7 van het Bsf 2000, te denken aan een zodanig fundamenteel en structureel verstoorde relatie tussen ouder en kind dat loskoppeling de enige weg is. Als voorbeelden daarvan worden genoemd gevallen waarbij ernstig lichamelijk of ernstig geestelijk geweld een rol heeft gespeeld dan wel gevallen van diepgaande, met ernstige conflicten gepaard gaande, verschillen van inzicht over met name levensovertuiging, cultuur of geloof. Een dergelijk conflict dient ingevolge het bepaalde in artikel 7, derde lid, van het Bsf 2000, te worden aangetoond aan de hand van ten minste één verklaring van een ter zake deskundige. Dit door de regelgever vereiste objectieve bewijs past bij het bijzondere karakter van de loskoppelingsregeling als hiervoor uiteengezet onder 3.1.
3.3.
Het ligt primair op de weg van de studerende om de gegevens en bescheiden te verschaffen die voor een beslissing op de aanvraag om loskoppeling nodig zijn en waarover hij de beschikking heeft dan wel redelijkerwijs kan krijgen.
3.4.
Uit de door appellante overgelegde e-mail van haar vader van 16 december 2015 kan niet meer worden afgeleid dan dat sprake is van een verstoorde relatie tussen appellante en haar vader. Voor loskoppeling is dat niet voldoende.
3.5.
Ook in hoger beroep is niet gebleken dat er sprake is van omstandigheden waardoor redelijkerwijs niet van appellante verlangd kan worden dat zij een verklaring van een deskundige als bedoeld in artikel 7, derde lid, van het Bsf 2000, overlegt. Zo valt bijvoorbeeld niet in te zien waarom appellante geen verklaring van haar behandelend psycholoog kan overleggen, tot wie zij zich (opnieuw) heeft gewend naar aanleiding van de e-mail van haar vader van 16 december 2015.
3.6.
Gelet op 3.4 en het ontbreken van een (toereikende) verklaring van een deskundige
als voorgeschreven in artikel 7, derde lid, van het Bsf 2000, is – bij gebrek aan (objectief) bewijs – niet gebleken dat sprake is van een conflict in de zin van de wet.
3.7.
Uit wat is overwogen in 3.1 tot en met 3.6 volgt dat de rechtbank terecht geoordeeld heeft dat de minister geen aanleiding heeft hoeven zien om de aanvullende beurs van appellante onafhankelijk van het inkomen van haar vader vast te stellen. De aangevallen uitspraak wordt daarom bevestigd.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van S.L. Alves als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2018.
(getekend) J. Brand
(getekend) S.L. Alves

LO