ECLI:NL:RBNNE:2019:4502

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
31 oktober 2019
Publicatiedatum
1 november 2019
Zaaknummer
LEE 18/3480
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing omgevingsvergunning voor windmolenpark Pottendijk te Emmen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 31 oktober 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een omgevingsvergunning voor de oprichting van een windmolenpark aan de Pottendijk te Emmen. De vergunning werd verleend door het college van burgemeester en wethouders van Emmen aan Energiepark Pottendijk bv. Eiser, woonachtig in Nieuw Weerdinge, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, stellende dat de vergunning niet verleend had mogen worden vanwege mogelijke gezondheidsrisico's door laagfrequent geluid van de windturbines. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunninghouder een aanvraag heeft ingediend voor de bouw van 14 windturbines en dat de vergunning is verleend na een zorgvuldige afweging van de belangen en de ruimtelijke gevolgen. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen grond is voor het oordeel dat de alternatieven voor de projectlocatie niet zorgvuldig zijn onderzocht of dat de belangenafweging niet zorgvuldig is uitgevoerd. De rechtbank heeft de argumenten van eiser over geluidshinder en gezondheidsrisico's verworpen, verwijzend naar de geldende geluidsnormen en jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 18/3480

uitspraak van de meervoudige kamer van 31 oktober 2019 in de zaak tussen

[eiser], te Nieuw Weerdinge, eiser

(gemachtigde: [naam 1])
en

het college van burgemeester en wethouders van Emmen, verweerder.

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Energiepark Pottendijk bv, te
Nieuw-Dordrecht (gemachtigde: mr. A.A. de Groot).

Procesverloop

Bij besluit van 4 oktober 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan Energiepark Pottendijk bv (vergunninghouder) een omgevingsvergunning verleend voor een windpark aan de Woldweg (locatie Pottendijk) ten noorden van de Veenakkers, ten oosten van Weerdinger Erfscheidenveen, ten zuiden van de N391 en ten westen van het Nieuwe Schuttingskanaal Oostzijde.
Eiser heeft hiertegen op 14 november 2018 beroep ingediend.
Verweerder heeft op 20 februari 2019 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2019. Namens eiser is
[naam 1] verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 2], [naam 3] en mr. M. Groenewegen. Namens vergunninghouder zijn verschenen [naam 3], [naam 4], [naam 5], [naam 6] en [naam 7], bijgestaan door de gemachtigde bovengenoemd.

Overwegingen

1. Bij de beoordeling van het onderhavige beroep neemt de rechtbank de volgende feiten als vaststaand aan.
1.1.
Eiser is woonachtig aan het [straatnaam] te Nieuw Weerdinge.
1.2.
Vergunninghouder heeft op 20 april 2018 een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend. De aanvraag betreft een omgevingsvergunning voor 16 jaar voor:
  • het bouwen van een bouwwerk zijnde een windpark bestaande uit 14 nieuw te bouwen windturbines, bijbehorende kraanopstelplaatsen, een hekwerk en een inkoopstation;
  • het oprichten en in werking hebben van een inrichting, te weten een windpark, bestaande uit 14 windturbines;
  • het afwijken van het bestemmingsplan;
  • het uitvoeren van een werk in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan is bepaald.
1.3.
Bij besluit van 27 september 2018 heeft de Raad van de gemeente Emmen een verklaring van geen bedenkingen verleend.
1.4.
Bij besluit van 4 oktober 2018 heeft verweerder de vergunning verleend.
2.1.
Ingevolge artikel 1.1., eerste lid, aanhef en onder a, van de Crisis- en herstelwet (Chw) is afdeling 2 van deze wet onder meer van toepassing op alle besluiten die krachtens enig wettelijk voorschrift zijn vereist voor de ontwikkeling of verwezenlijking van de in bijlage I bij deze wet bedoelde categorieën ruimtelijke en infrastructurele projecten.
Ingevolge artikel 1.2 van bijlage I, voor zover van belang, is de Chw van toepassing op de aanleg of uitbreiding van productie-installaties voor de opwekking van duurzame elektriciteit met behulp van windenergie als bedoeld in artikel 9e van de Elektriciteitswet 1998.
Artikel 9e, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 bevat een bepaling ten aanzien van een productie-installatie voor opwekking van duurzame elektriciteit met behulp van windenergie met een capaciteit van ten minste 5, maar niet meer dan 100 MW, met inbegrip van de aansluiting van die installatie op een net.
2.2.
Het project voorziet in het oprichten van maximaal 14 windturbines met ieder een capaciteit van ongeveer drie of vier MW, in totaal 50 MW. De locatie van het windpark ligt aan de Woldweg (locatie Pottendijk) ten noorden van de Veenakkers, ten oosten van Weerdinger Erfscheidenveen, ten zuiden van de N391 en ten westen van het Nieuwe Schuttingskanaal Oostzijde.
2.3.
Uit de capaciteit van de voorziene windturbines, die tezamen een productie-installatie als vorenbedoeld vormen, volgt dat de omgevingsvergunning een project betreft als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, aanhef en ander a, van de Chw, gezien in samenhang met bijlage I bij de Chw en artikel 9e van de Elektriciteitswet 1998. Dat betekent dat de Chw van toepassing is.
Bevoegdheid
3.1.
Ingevolge artikel 9e, eerste lid van de Elektriciteitswet 1998 zijn Provinciale staten bevoegd voor de aanleg of uitbreiding van een productie-installatie voor opwekking van duurzame elektriciteit met behulp van windenergie met een capaciteit van ten minste 5 maar niet meer dan 100 MW.
Ingevolge artikel 9f, eerste en tweede lid van de Elektriciteitswet coördineren Gedeputeerde staten (GS) in het onderhavige geval de besluitvorming en nemen zij de besluiten.
Op grond van het zesde lid van artikel 9f kunnen GS bepalen dat het eerste of tweede lid niet van toepassing is op een productie-installatie als bedoeld in artikel 9e, eerste lid.
3.2.
Bij brief van 8 september 2016 hebben GS bericht dat zij hebben besloten de bevoegdheid tot het coördineren en verlenen van de omgevingsvergunning voor de bouw van windparken aan verweerder over te hevelen. Verweerder was derhalve bevoegd op deze aanvraag te beslissen.
4.1.
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
b. (…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
d. (…)
e. het oprichten, het veranderen of veranderen van de werking of het in werking hebben
van een inrichting of mijnbouwwerk.
Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo wordt, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan.
Ingevolge het tweede lid wordt in gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo kan, indien de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
Ingevolge artikel 2.14, derde lid van de Wabo kan een omgevingsvergunning voor het oprichten, het veranderen of veranderen van de werking of het in werking hebben
van een inrichting of mijnbouwer slechts in het belang van de bescherming van het milieu worden geweigerd.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat het bouwplan in strijd is met de planregels van het bestemmingsplan "Buitengebied 2011". Verweerder heeft onder gebruikmaking van
artikel 2.12, eerste lid onder 3 van de Wabo geoordeeld dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, er sprake is van een goede ruimtelijke onderbouwing, er tevens vanuit het milieu- en hygiënisch toetsingskader geen redenen zijn om de vergunning te weigeren, en heeft de vergunning verleend.
5.1.
Eiser stelt zich op het standpunt dat de vergunning niet verleend had mogen worden omdat windturbines vanwege met name laagfrequent geluid (LFG) een risico voor de gezondheid zouden kunnen vormen. Eiser verwijst naar onderzoeken van het RIVM en de GGD van 2017, "Health effects related to wind turbine sound", de WHO van 10 oktober 2018, "environmental noise guidelines for the European Region" en "klinisch protocol voor het evalueren van de pathologie veroorzaakt door blootstelling aan laagfrequent geluid" van prof. dr. Alves Pereira van 2015.
5.2.
Verweerder wijst op de omstandigheid dat voor de woning van eiser ruimschoots aan de normen inzake geluidhinder wordt voldaan. Verder is in het onderzoek "akoestiek en slagschaduw windpark Pottendijk" van 19 april 2018 ingegaan op het onderwerp laagfrequent geluid. In paragraaf 2.1.2 wordt geconcludeerd dat "toetsing aan de standaard Nederlandse geluidsnormen…tevens voldoende bescherming biedt tegen laagfrequent geluid". Voorts stelt verweerder dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) een vaste lijn van jurisprudentie heeft ontwikkeld waarin het betoog dat er toch sprake zou zijn van onaanvaardbare gezondheidsrisico's indien wel aan de normen uit het Activiteitenbesluit wordt voldaan, wordt afgewezen.
5.3.
Ingevolge artikel 3.14a, eerste lid van het Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit) voldoet een windturbine of een combinatie van windturbines ten behoeve van het voorkomen of beperken van geluidhinder aan de norm van ten hoogste
47 dB Lden en aan de norm van ten hoogste 41 dB Lnight op de gevel van gevoelige gebouwen, tenzij deze zijn gelegen op een gezoneerd industrieterrein, en bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein.
5.4.1.De rechtbank stelt allereerst vast dat niet in geschil is dat ter plaatse van de woning van eiser -ruimschoots- aan de geluidsnorm wordt voldaan, tussen 31,64 dB en 32,20 dB Lnight en tussen 37,97 dB en 38,52 dB Lden.
5.4.2.In onder meer de uitspraak over het windpark De Drentse Monden en Oostermoer (AbRS 21 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:616) is de AbRS onder 119.2 nader ingegaan op de effecten van windturbinegeluid op de gezondheid. In het deskundigenbericht dat in die procedure is uitgebracht, is vermeld dat op basis van de huidige wetenschappelijke inzichten geen bewijs is voor directe effecten van windturbines op de gezondheid. Dit is ook vermeld in het deskundigenbericht dat is uitgebracht over de windparken Blaakweg en Suyderlandt (AbRS 3 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1064).
In de uitspraak over het windpark De Drentse Monden en Oostermoer is in dit verband verwezen naar het onderzoekrapport van de RIVM en de GGD getiteld "Health effects related to wind turbine sound" uit 2017 (hierna: rapport van het RIVM uit 2017) dat een overzicht bevat van de conclusies van recente wetenschappelijke onderzoeken met betrekking tot de gezondheidseffecten van het geluid van windturbines. In het rapport van het RIVM uit 2017 is ingegaan op de hinderlijkheid van met name het typerende ritmische karakter van het geluid van windturbines, aangeduid als amplitudemodulatie, zo heeft de AbRS overwogen. Volgens het rapport van het RIVM uit 2017 is er een relatie tussen slaapverstoring die op individuele basis is gemeld en ergernis over het geluid van windturbines, maar is onvoldoende wetenschappelijk bewijs beschikbaar voor een directe relatie tussen gezondheidsrisco’s en het geluid van windturbines, zo staat in de uitspraak over het windpark De Drentse Monden en Oostermoer. Daarbij is vermeld dat volgens het rapport van het RIVM uit 2017 de langdurige ergernis over de hinder van windturbines en het gevoel dat de kwaliteit van de leefomgeving is verminderd of zal verminderen negatieve gevolgen kunnen hebben voor het welzijn en de gezondheid. Dit is echter niet uniek voor windturbines, maar geldt ook voor andere stressoren, zo staat vermeld in het rapport van het RIVM uit 2017. In dit verband is over laagfrequent geluid overwogen dat in het rapport van het RIVM uit 2017 is geconcludeerd dat er geen wetenschappelijk bewijs beschikbaar is dat de gestelde gezondheidsrisico’s van laagfrequent geluid van windturbines ondersteunt.
5.4.3.Voorts overweegt de rechtbank dat geen beginsel of wettelijke bepaling bestaat dat zo ver strekt dat op basis van publicaties waarin slechts een mogelijk verband wordt gelegd tussen windturbines en gezondheidsklachten, van het verlenen van een vergunning moet worden afgezien.
5.4.4.Ten slotte wijst de rechtbank er nogmaals op dat de feitelijke situatie zodanig is - de afstand van eisers woning tot de dichtstbijzijnde windmolen bedraagt ongeveer 1450 meter waarbij geldt dat eiser wordt blootgesteld aan een geluid dat ruim onder de maximaal toegestane norm ligt - dat vanuit het milieuhygiënisch toetsingskader geen redenen zijn om de vergunning te weigeren.
6. Gelet op vorenstaande overwegingen is de rechtbank, alhoewel zij begrip heeft voor de situatie en twijfels van eiser, van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten de vergunning te verlenen.
7. De rechtbank zal daarom het beroep ongegrond verklaren. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.L. Vucsán, voorzitter, en mr. J.W. Keuning en
mr. V. van Dorst, rechters, in aanwezigheid van mr. A.M. Veenstra, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden aan partijen op: