ECLI:NL:RBNNE:2019:4500

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
31 oktober 2019
Publicatiedatum
1 november 2019
Zaaknummer
LEE 18/3218
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor windmolenpark Pottendijk te Emmen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 31 oktober 2019 uitspraak gedaan over de omgevingsvergunning voor de oprichting van een windmolenpark aan de Pottendijk te Emmen. De vergunning werd verleend door het college van burgemeester en wethouders van Emmen aan Energiepark Pottendijk bv. Diverse lokale belangengroepen, waaronder de Vereniging Plaatselijk Belang Weerdinge en Plaatselijk Belang Emmer-Erfscheidenveen, hebben hiertegen beroep ingesteld. Zij betoogden dat de alternatieven voor de projectlocatie niet zorgvuldig waren onderzocht en dat de ruimtelijke gevolgen onvoldoende in kaart waren gebracht.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunninghouder op 20 april 2018 een aanvraag indiende voor een omgevingsvergunning voor de bouw van een windpark met 14 windturbines. De rechtbank oordeelde dat de verweerder in redelijkheid de vergunning kon verlenen, omdat er geen grond was voor de stelling dat de alternatieven niet zorgvuldig waren onderzocht. De rechtbank heeft ook de ontvankelijkheid van de eisers beoordeeld en geconcludeerd dat niet alle partijen als belanghebbenden konden worden aangemerkt, met name omdat sommige partijen buiten de straal van 1500 meter van de dichtstbijzijnde windturbine lagen.

De rechtbank heeft de argumenten van de eisers, waaronder onzorgvuldige besluitvorming en strijd met het evenredigheidsbeginsel, verworpen. De rechtbank concludeerde dat de vergunningverlening zorgvuldig was en dat de belangenafweging door de verweerder adequaat was uitgevoerd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 18/3218

uitspraak van de meervoudige kamer van 31 oktober 2019 in de zaak tussen

Erkende Overleg Partners-platform de Monden, bestaande uit:

a. Vereniging Plaatselijk Belang Weerdingegevestigd te Weerdinge;
b. Plaatselijk Belanggevestigd te Nieuw Weerdinge;
c. Plaatselijk Belang Emmer-Erfscheidenveen,gevestigd te Emmer Erfscheidenveen,
d. Dorpsbelangen Emmer-Compascuumgevestigd te Emmen;
e. Plaatselijk Belang Foxel/Scholtenskanaalgevestigd te Emmer-Compascuum;
f. Plaatselijk Belang Roswinkelgevestigd te Roswinkel;
eisers, (gemachtigde: [naam 1])
en

het college van burgemeester en wethouders van Emmen, verweerder.

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Energiepark Pottendijk bv, te
Nieuw-Dordrecht (gemachtigde: mr. A.A. de Groot).

Procesverloop

Bij besluit van 4 oktober 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan Energiepark Pottendijk bv (vergunninghouder) een omgevingsvergunning verleend voor een windpark aan de Woldweg (locatie Pottendijk) ten noorden van de Veenakkers, ten oosten van Weerdinger Erfscheidenveen, ten zuiden van de N391 en ten westen van het Nieuwe Schuttingskanaal Oostzijde.
Eisers hebben hiertegen op 14 oktober 2018 beroep ingediend.
Verweerder heeft op 20 februari 2019 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2019. Voor eisers zijn [naam 1] en [naam 2] verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 3],
[naam 4] en mr. M. Groenewegen. Namens vergunninghouder zijn verschenen
[naam 5], [naam 6], [naam 7], [naam 8] en [naam 9], bijgestaan door de gemachtigde bovengenoemd.

Overwegingen

1. Bij de beoordeling van het onderhavige beroep neemt de rechtbank de volgende feiten als vaststaand aan.
1.1.
Vergunninghouder heeft op 20 april 2018 een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend. De aanvraag betreft een omgevingsvergunning voor 16 jaar voor:
  • het bouwen van een bouwwerk zijnde een windpark bestaande uit 14 nieuw te bouwen windturbines, bijbehorende kraanopstelplaatsen, een hekwerk en een inkoopstation;
  • het oprichten en in werking hebben van een inrichting, te weten een windpark, bestaande uit 14 windturbines;
  • het afwijken van het bestemmingsplan;
  • het uitvoeren van een werk in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan is bepaald.
1.2.
Bij besluit van 27 september 2018 heeft de Raad van de gemeente Emmen een verklaring van geen bedenkingen verleend.
1.3.
Bij besluit van 4 oktober 2018 heeft verweerder de vergunning verleend.
2.1.
Ingevolge artikel 1.1., eerste lid, aanhef en onder a, van de Crisis- en herstelwet (Chw) is afdeling 2 van deze wet onder meer van toepassing op alle besluiten die krachtens enig wettelijk voorschrift zijn vereist voor de ontwikkeling of verwezenlijking van de in bijlage I bij deze wet bedoelde categorieën ruimtelijke en infrastructurele projecten.
Ingevolge artikel 1.2 van bijlage I, voor zover van belang, is de Chw van toepassing op de aanleg of uitbreiding van productie-installaties voor de opwekking van duurzame elektriciteit met behulp van windenergie als bedoeld in artikel 9e van de Elektriciteitswet 1998.
Artikel 9e, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 bevat een bepaling ten aanzien van een productie-installatie voor opwekking van duurzame elektriciteit met behulp van windenergie met een capaciteit van ten minste 5, maar niet meer dan 100 MW, met inbegrip van de aansluiting van die installatie op een net.
2.2.
Het project voorziet in het oprichten van maximaal 14 windturbines met ieder een capaciteit van ongeveer drie of vier MW, in totaal 50 MW. De locatie van het windpark ligt aan de Woldweg (locatie Pottendijk) ten noorden van de Veenakkers, ten oosten van Weerdinger Erfscheidenveen, ten zuiden van de N391 en ten westen van het Nieuwe Schuttingskanaal Oostzijde.
2.3.
Uit de capaciteit van de voorziene windturbines, die tezamen een productie-installatie als vorenbedoeld vormen, volgt dat de omgevingsvergunning een project betreft als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, aanhef en ander a, van de Chw, gezien in samenhang met bijlage I bij de Chw en artikel 9e van de Elektriciteitswet 1998. Dat betekent dat de Chw van toepassing is.
Bevoegdheid
3.1.
Ingevolge artikel 9e, eerste lid van de Elektriciteitswet 1998 zijn Provinciale staten bevoegd voor de aanleg of uitbreiding van een productie-installatie voor opwekking van duurzame elektriciteit met behulp van windenergie met een capaciteit van ten minste 5 maar niet meer dan 100 MW.
Ingevolge artikel 9f, eerste en tweede lid van de Elektriciteitswet coördineren Gedeputeerde Staten (GS) in het onderhavige geval de besluitvorming en nemen zij de besluiten.
Op grond van het zesde lid van artikel 9f kunnen GS bepalen dat het eerste of tweede lid niet van toepassing is op een productie-installatie als bedoeld in artikel 9e, eerste lid.
3.2.
Bij brief van 8 september 2016 hebben GS bericht dat zij hebben besloten de bevoegdheid tot het coördineren en verlenen van de omgevingsvergunning voor de bouw van windparken aan verweerder over te hevelen. Verweerder was derhalve bevoegd op deze aanvraag te beslissen.
Ontvankelijkheid
4.1.
Uit artikel 8:1 van de Awbvolgt dat uitsluitend belanghebbenden beroep kunnen instellen tegen de bestreden besluiten. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Ingevolge het derde lid worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
4.2.
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) eerder heeft overwogen in de uitspraak van 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2271, is het uitgangspunt dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis‘ dient als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken indien de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (onder meer geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.
4.3.
Voor windparken op land hanteert de AbRS als uitgangspunt dat gevolgen van enige betekenis aanwezig kunnen worden geacht binnen een afstand van tien keer de tiphoogte van de voor eiser dichtstbijzijnde windturbine, gemeten vanaf de voet van de windturbine. In veel gevallen bestaat ook buiten deze afstand zicht op het windpark, vooral als het windpark in open landschap ligt. De AbRS gaat er in de uitspraak van 14 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:860 echter van uit dat de gevolgen van het zicht op het windpark voor het woon- en leefklimaat op een afstand van meer dan 10 keer de tiphoogte in beginsel te beperkt zijn om nog te kunnen spreken van gevolgen van enige betekenis. Daarnaast gaat de AbRS ervan uit dat op een afstand van meer dan tien keer de tiphoogte in beginsel geen andere gevolgen van enige betekenis van het windpark zijn te verwachten, zoals geluid- of slagschaduwhinder.
4.4.
De maximale tiphoogte van de met de onderhavige plannen mogelijk gemaakte windturbines bedraagt 150 meter, zodat hier als uitgangspunt geldt dat gevolgen van enige betekenis aanwezig kunnen worden geacht binnen een afstand van 1500 meter vanaf de voet van de dichtstbijzijnde windturbine.
4.5.
Uit de dossiers en op de zitting is gebleken dat het grondgebied van Plaatselijk Belang Foxel/Scholtenskanaal volledig buiten de straal van 1500 meter ligt. De rechtbank is daarom van oordeel dat deze vereniging niet als belanghebbend kan worden aangemerkt, zodat het beroep in zoverre niet-ontvankelijk verklaard moet worden. Voor de overige verenigingen geldt dat het grondgebied binnen de straal van 1500 meter ligt, de statuten territoriaal begrensd zijn en voldoende concreet, zodat deze verenigingen ontvangen kunnen worden in het beroep.
Inhoudelijk
5.1.
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
b. (…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
d. (…)
e. het oprichten, het veranderen of veranderen van de werking of het in werking hebben
van een inrichting of mijnbouwwerk.
Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo wordt, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan.
Ingevolge het tweede lid wordt in gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo kan, indien de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
Ingevolge artikel 2.14, derde lid, van de Wabo kan een omgevingsvergunning voor het oprichten, het veranderen of veranderen van de werking of het in werking hebben
van een inrichting of mijnbouwer slechts in het belang van de bescherming van het milieu worden geweigerd.
5.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat het bouwplan in strijd is met de planregels van het bestemmingsplan "Buitengebied 2011". Verweerder heeft onder gebruikmaking van
artikel 2.12, eerste lid, onder 3, van de Wabo geoordeeld dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, er sprake is van een goede ruimtelijke onderbouwing, er tevens vanuit het milieu- en hygiënisch toetsingskader geen redenen zijn om de vergunning te weigeren, en heeft de vergunning verleend.
6.1.
Eisers menen dat er sprake is van onzorgvuldige besluitvorming, strijd met het evenredigheidsbeginsel en/of strijd met het verbod op détournement de pouvoir. Eisers menen dat de locatie Pottendijk vanwege onheuse argumenten of overwegingen als locatie voor de bouw van het windpark is aangewezen. In planMER 2013 en 2015 wordt Pottendijk ook als meest negatieve optie gekwalificeerd. Eisers hebben met name bezwaar tegen de uitsluiting van de locatie Rundeveen.
6.2.
Verweerder merkt op dat thans de vergunningverlening ter toetsing voorligt, niet het
-politieke- voortraject. Voorts stelt verweerder dat het lastig is om zijn afwegingen te verduidelijken en nader te onderbouwen nu eisers niet aangeven welke negatieve effecten zij van dit windpark verwachten. Uit pagina 12, tabel 1.1, van de Structuurvisie blijkt volgens verweerder dat de stelling van eisers dat het aantal gehinderden bij een windpark op de Pottendijk het hoogst is, onjuist is.
6.3.
Ter voorbereiding van de besluitvorming heeft verweerder een structuurvisie opgesteld, waarbij een planMER is gemaakt. In hoofdstuk 3 van de planMER is uiteengezet hoe de verschillende alternatieve locaties tot stand zijn gekomen. Hierbij is onder meer gekeken naar de voorwaarden die uit provinciaal beleid naar voren komen en daarnaast heeft verweerder als eis gesteld dat rondom woongebieden een afstand van 1100 meter moest worden aangehouden. Op grond van deze verschillende vereisten is men gekomen tot negen mogelijke locaties. Uit de planMER en de gemeentelijke structuurvisie blijkt dat verweerder, mede op basis van de informatie over de alternatieven, een afweging heeft gemaakt. Verweerder heeft voor de locatie Pottendijk gekozen omdat hier het minst aantal gehinderden zijn op 500 meter tot 1100 meter van de windmolens, zoals blijkt uit de gemeentelijke structuurvisie Emmen, Windenergie. Er is derhalve geen sprake van een locatie die in zijn algemeenheid het minst geschikt is om windmolens de plaatsen, zoals eisers hebben gesteld. In hetgeen eisers hebben aangevoerd wordt geen grond gevonden voor het oordeel dat verweerder de alternatieven van de projectlocatie niet zorgvuldig heeft onderzocht of dat de ruimtelijke gevolgen van de voorziene locatie niet zorgvuldig in kaart zijn gebracht of niet zorgvuldig in de belangenafweging zijn betrokken. Ook heeft de rechtbank in het hetgeen door eisers is aangevoerd geen aanknopingspunten kunnen vinden voor de stelling dat verweerder niet tot het bestreden besluit heeft kunnen komen of dat verweerder zich daarbij schuldig heeft gemaakt aan détournement de pouvoir.
6.4.
Gelet op vorenstaande heeft verweerder in redelijkheid een omgevingsvergunning voor het onderliggende plan kunnen verlenen.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.L. Vucsán, voorzitter, en mr. J.W. Keuning en
mr. V. van Dorst, rechters, in aanwezigheid van mr. A.M. Veenstra, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden aan partijen op: