ECLI:NL:RBNNE:2019:4382

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 oktober 2019
Publicatiedatum
24 oktober 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 3534
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening bij handhaving op grond van de Opiumwet met motiveringsgebrek

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 24 oktober 2019 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers, die bezwaar hadden gemaakt tegen de sluiting van hun woonboot door de burgemeester van de gemeente De Fryske Marren. De burgemeester had op 2 oktober 2019 besloten de woonboot voor een periode van drie maanden te sluiten, met ingang van 9 oktober 2019, op grond van artikel 13b van de Opiumwet, omdat er drugs waren aangetroffen tijdens een politie-inval op 20 februari 2019. Verzoekers voerden aan dat het tijdsverloop sinds de inval te groot was om de sluiting nog te rechtvaardigen en dat de aangetroffen drugs voor eigen gebruik waren. Tijdens de zitting op 21 oktober 2019 was de burgemeester niet vertegenwoordigd, wat leidde tot een motiveringsgebrek in de besluiten van de burgemeester. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester niet voldoende had gemotiveerd waarom de sluiting van de woonboot nog noodzakelijk was, gezien het tijdsverloop en het ontbreken van nieuwe overtredingen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, de besluiten van de burgemeester geschorst tot zes weken na de beslissing op bezwaar, en verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan verzoekers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 19/3534 en LEE 19/3535
uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 oktober 2019 op het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam] en [naam] , te [plaats] , verzoekers

(gemachtigde: mr. A. Speksnijder),
en

De burgemeester van de gemeente De Fryske Marren, verweerder

(gemachtigde: J. de Vries.).

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 2 oktober 2019 (de primaire besluiten) heeft verweerder besloten de woonboot waar verzoekers wonen (de woonboot) te sluiten voor een periode van drie maanden, met ingang van 9 oktober 2019.
Verzoekers hebben tegen de primaire besluiten bezwaar gemaakt. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 oktober 2019. Namens verzoekers is hun gemachtigde verschenen. Namens verweerder is niemand verschenen.

Overwegingen

1.1
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), kan, indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
1.2
De voorzieningenrechter acht het spoedeisende belang in dit geval gegeven, omdat verzoekers de woonboot op 9 oktober 2019 dienen te verlaten. Verzoekers hebben de voorzieningenrechter gevraagd het besluit te schorsen. Verweerder heeft aangegeven dat het besluit wordt opgeschort tot na de uitspraak van de voorzieningenrechter.
1.3
Omdat namens verweerder niemand ter zitting is verschenen heeft de griffier ter zitting telefonisch contact gehad met de gemachtigde van verweerder. De gemachtigde van verweerder heeft aangegeven niet op de hoogte te zijn van de uitnodiging voor de zitting. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien om het verzoek om een voorlopige voorziening niet ter zitting te behandelen en ziet ook geen aanleiding het onderzoek na de zitting te heropenen. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter dat de uitnodiging om ter zitting te verschijnen aangetekend naar verweerder is verzonden en, zoals blijkt uit de gegevens van PostNL, op 14 oktober 2019 door verweerder is ontvangen. De omstandigheid dat de gemachtigde van verweerder heeft aangegeven de uitnodiging voor de zitting niet te hebben ontvangen, komt voor rekening en risico van verweerder.
1.4
De voorzieningenrechter gaat vervolgens uit van de volgende feiten en omstandigheden. Op 20 februari 2019 heeft de politie een inval gedaan op het adres [adres] . Het betreft de woonboot van verzoekers. Uit de bestuurlijke rapportage van 21 februari 2019, ontvangen door verweerder op 1 juni 2019, volgt dat de politie in diverse ruimtes op de woonboot 1,7 kilo henneptoppen en 45 gram amfetaminen zijn aangetroffen en in beslag zijn genomen. Tevens is een stroomstootwapen aangetroffen.
1.5
Bij brief van 17 juli 2019 heeft verweerder aan verzoekers het voornemen bekend gemaakt de woonboot te sluiten.
1.6
Aan de bestreden besluiten van 2 oktober 2019 heeft verweerder ten grondslag gelegd dat aannemelijk is dat er vanaf de woonboot van verzoekers drugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig waren. Op grond van artikel 13b van de Opiumwet heeft verweerder besloten de woonboot van verzoekers te sluiten voor een periode van drie maanden, met ingang van 9 oktober 2019. Voorts wijst verweerder op een aantal indicatoren, zoals de hoeveelheid aangetroffen middelen, de signalen die duiden op beroeps- of bedrijfsmatig handelen, dat er sprake is van verboden wapenbezit, dat er sprake is van een vermoeden van verwijtbaarheid, dat er sprake is van recidive, dat er is sprake van een combinatie van middelen en dat er sprake van een gevaar voor de omgeving.
1.7
Verzoekers hebben tegen voornoemde besluiten bezwaar gemaakt. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Dat verzoek ligt ter beoordeling van de voorzieningenrechter voor.
2.1
Verzoekers zijn het niet eens met de sluiting van de woonboot. Zij voeren daartoe aan dat de aangetroffen hoeveelheid amfetamine naar beneden moet worden bijgesteld omdat de amfetamine in het water had gelegen. Het betreft amfetamine voor eigen gebruik, waarbij [naam] soms samen met vrienden gebruikt. De 1,7 kilo henneptoppen betreft de collectie henneptoppen van [naam] , die er aardigheid in heeft om verschillende soorten hennep te kweken en te verzamelen. De hennep is niet meer voor gebruik geschikt. Verzoekers zijn van mening dat het tijdsverloop sinds de inval zo groot is dat geen gebruik meer kan worden gemaakt van de bevoegdheid tot sluiting. De inval is al zo lang geleden dat de maatregel niet meer tot doel kan hebben om “de loop er uit te halen”. Zoals volgt uit de rechtspraak verkrijgt een last als de onderhavige dab het karakter van toevoeging van leed als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Daartoe is verweerder niet bevoegd.
2.2
Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
2.3
Ingevolge verweerders beleid wordt bij een grote hoeveelheid softdrugs (meer dan twintig planten) de woning gesloten voor een periode van drie maanden, tenzij sprake is van schrijnende gevallen. Volgens het beleid is het inzetten van artikel 13b van de Opiumwet bedoeld als herstelsanctie en niet als straf. Sluiting is gericht op herstel van de situatie en het weren en terugdringen van drugshandel (al dan niet in georganiseerd verband) vanuit woningen, lokalen, erven en bedrijfspanden/loodsen met als doel de bekendheid van de locatie als drugspand, binnen het drugscircuit, te doorbreken dan wel te verhinderen dat panden worden gebruikt ten behoeve van het drugscircuit en de (georganiseerde) drugshandel.
2.4
Zoals volgt uit de uitspraak van Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van State (AbRS) van 28 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2912) dient in de eerste plaats aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding te worden beoordeeld in hoeverre sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Met een sluiting wordt de bekendheid van een pand als drugspand weggenomen en wordt de ‘loop’ naar het pand eruit gehaald, waarmee het pand aan het drugscircuit wordt onttrokken.
2.5
De voorzieningenrechter stelt vast dat de politie op 20 februari 2019 een inval heeft gedaan en de aangetroffen hennep en harddrugs in beslag heeft genomen. Bij besluiten van 2 oktober 2019 heeft verweerder besloten de woonboot te sluiten.
2.6
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder in het bestreden besluit ten onrechte niet gemotiveerd waarom, gelet op voornoemd tijdsverloop, de sluiting van de woonboot met ingang van 9 oktober 2019 nog noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woonboot en het herstel van de openbare orde. Verweerder heeft niet gemotiveerd dat met de sluiting de bekendheid van de woonboot als drugspand op dat moment nog wordt weggenomen en de ‘loop’ naar het pand eruit wordt gehaald. In zoverre mist het bestreden besluit een deugdelijke motivering.
2.7
Voor zover verweerder in verband met het tijdsverloop in het verweerschrift heeft gewezen op de uitspraak van de AbRS van 28 november 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BY4412) en in het licht daarvan op de omstandigheid dat er vanwege onduidelijkheden in de bestuurlijke rapportage extra informatie aan de politie is gevraagd, acht de voorzieningenrechter onvoldoende voor een ander oordeel. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter dat verweerder weliswaar heeft aangegeven dat er op 27 juni 2019 aanvullende informatie over de hoeveelheden verdovende middelen door verweerder is ontvangen, alsmede op 12 juli 2019 een politiemutatie, maar deze omstandigheden verklaren niet waarom na het voornemen op 17 juli 2019 nog tot 2 oktober 2019 is gewacht met het nemen van de bestreden besluiten. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat de inval al op 20 februari 2019 heeft plaatsgevonden en dat de bestuurlijke rapportage lang op zich heeft laten wachten, zodat een voortvarende besluitvorming in het kader van de bescherming van het woon- en leefklimaat en het herstel van de openbare orde, in de rede lag. Verder betrekt de voorzieningenrechter bij zijn oordeel dat niet is gebleken van nieuwe overtredingen van de Opiumwet. Het enkele standpunt in het verweerschrift dat het niet de eerste keer is dat verzoekers zich hebben bezig gehouden met drugs en dat het daarom niet aannemelijk is dat de productie en handel in drugs is gestopt, acht de voorzieningenrechter onvoldoende voor een ander oordeel, temeer daar het ging om gebeurtenissen in 2010, op een andere locatie waarbij alleen [naam] betrokken was.
2.8
Uit het voorgaande volgt dat aan de bestreden besluiten een motiveringsgebrek kleeft. Verweerder kan proberen het gebrek in bezwaar herstellen.
Verweerder zal dan in de besluiten op bezwaar beter moeten motiveren waarom, ondanks dat de inval al op 20 februari 2019 heeft plaatsgevonden, de sluiting van de woonboot voor de duur van drie maanden nog steeds noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woonboot en het herstel van de openbare orde.
2.9
De voorzieningenrechter ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of bij afweging van de betrokken belangen aanleiding bestaat de gevraagde voorziening te treffen. Deze vraag wordt bevestigend beantwoord. Hoewel niet geheel valt uit te sluiten dat verweerder in de bezwaarschriftprocedure zijn standpunt beter zal kunnen onderbouwen, dient bij de huidige stand van zaken de belangenafweging in het voordeel van verzoekers uit te vallen. Het belang van verzoekers bij het treffen van een voorlopige voorziening weegt zwaarder dan het belang van verweerder, gelet op eerder genoemd tijdsverloop, bij de onmiddellijke uitvoering van de bestreden besluiten. De voorzieningenrechter zal de besluiten schorsen tot zes weken na de beslissing op bezwaar.
3.1
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening toewijst, bepaalt hij dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 174,- vergoedt.
3.2
Voor een proceskostenveroordeling bestaat aanleiding. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1024,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van
€ 512,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe en schorst de primaire besluiten tot zes weken na de beslissing op bezwaar;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 1024,-;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,- aan verzoekers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Bastin, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Buikema, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2019.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.