In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 24 oktober 2019 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers, die bezwaar hadden gemaakt tegen de sluiting van hun woonboot door de burgemeester van de gemeente De Fryske Marren. De burgemeester had op 2 oktober 2019 besloten de woonboot voor een periode van drie maanden te sluiten, met ingang van 9 oktober 2019, op grond van artikel 13b van de Opiumwet, omdat er drugs waren aangetroffen tijdens een politie-inval op 20 februari 2019. Verzoekers voerden aan dat het tijdsverloop sinds de inval te groot was om de sluiting nog te rechtvaardigen en dat de aangetroffen drugs voor eigen gebruik waren. Tijdens de zitting op 21 oktober 2019 was de burgemeester niet vertegenwoordigd, wat leidde tot een motiveringsgebrek in de besluiten van de burgemeester. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester niet voldoende had gemotiveerd waarom de sluiting van de woonboot nog noodzakelijk was, gezien het tijdsverloop en het ontbreken van nieuwe overtredingen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, de besluiten van de burgemeester geschorst tot zes weken na de beslissing op bezwaar, en verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan verzoekers.