3.4.Omdat eisers belanghebbende zijn, bestaat er naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder een vergunning verleend voor de uitbreiding met een derde afvalenergiecentrale op voormeld perceel te Delfzijl, die stikstofdepositie veroorzaakt op stikstofgevoelige natuurwaarden in Natura 2000-gebieden. De hoogste toename ontstaat op het Natura 2000-gebied “Waddenzee”. Daarbij heeft verweerder toepassing gegeven aan het Programma Aanpak Stikstof 2015-2021 (PAS) en de daarbij behorende regelgeving die vanaf 1 juli 2015 van kracht is. De vergunning kan volgens verweerder worden verleend onder verwijzing naar de passende beoordeling die voor het PAS is opgesteld. Met de toepassing en uitvoering van het PAS is volgens verweerder gewaarborgd dat de stikstofdepositie die de uitbreiding met een derde afval-energiecentrale zal veroorzaken niet zal leiden tot een aantasting van de natuurwaarden in Natura 2000-gebieden.
5. Eisers hebben - kort samengevat - aangevoerd dat de vergunning niet kon worden verleend onder verwijzing naar de passende beoordeling die voor het PAS is gemaakt, omdat de passende beoordeling en het PAS niet voldoen aan artikel 6 van de Habitatrichtlijn.
6. De rechtbank overweegt dat de AbRvS in de uitspraak van 29 mei 2019, ECLI:NL: RVS:2019:1603, heeft geoordeeld dat de passende beoordeling die aan het PAS ten grondslag ligt niet voldoet aan de eisen die uit artikel 6 van de Habitatrichtlijn voortvloeien. Hierbij verwijst de rechtbank naar de rechtsoverwegingen 32.5. en 32.6. van voormelde uitspraak van de AbRvS.
7. Dit betekent dat verweerder de vergunning voor de uitbreiding met een derde afval-energiecentrale niet kon verlenen onder verwijzing naar de passende beoordeling die voor het PAS is gemaakt. Hieruit volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 2.8 van de Wnb.
Omdat deze beroepsgrond slaagt, hoeven de overige beroepsgronden niet meer te worden besproken.
8. Het beroep is kennelijk gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
9. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Uit de hiervoor genoemde uitspraak van de AbRvS volgt dat verweerder de gevolgen van de aangevraagde activiteit opnieuw in kaart moet brengen en alsnog moet beoordelen of een passende beoordeling is vereist. Verweerder kan voor het alsnog te nemen besluit op de aanvraag niet terugvallen op de eerder gevoerde procedure. Verweerder moet eerst een nieuw ontwerpbesluit opstellen en ter inzage leggen en vervolgens een besluit nemen. Daarvoor gelden de in artikel 3:18, eerste en tweede lid, van de Awb genoemde termijnen, die de dag na verzending van deze uitspraak aanvangen.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 512,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, en een wegingsfactor 1).