In deze zaak heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechters H.J. Schuth en R.R. van der Heide van de Rechtbank Noord-Nederland. Verzoeker is strafrechtelijk vervolgd voor (poging tot) inbraak en het bezit van een vuurwapen. Tijdens een eerdere zitting op 25 juli 2019 heeft de strafkamer het verzoek van verzoeker om een medeverdachte als getuige te horen afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er voldoende aanwijzingen waren voor de betrokkenheid van verzoeker bij de ten laste gelegde feiten, waardoor er geen verdedigingsbelang was om de getuige te horen. Verzoeker heeft in zijn wrakingsverzoek aangevoerd dat de motivering van de afwijzing de schijn van vooringenomenheid wekt, wat zijn recht op een eerlijk proces in gevaar zou kunnen brengen.
De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het wrakingsverzoek beoordeeld en vastgesteld dat verzoeker niet eerder op de hoogte was van de relevante feiten dan op 14 augustus 2019. Het verzoek is op 19 augustus 2019 ingediend, wat binnen de wettelijke termijn viel. De rechtbank heeft overwogen dat de motivering van de afwijzing van het getuigenverzoek de indruk wekt dat de rechters niet onpartijdig zijn, wat aanleiding geeft tot het toewijzen van het wrakingsverzoek. De beslissing is op 24 september 2019 openbaar uitgesproken, waarbij de rechtbank de wraking heeft toegewezen en heeft bepaald dat tegen deze beslissing geen rechtsmiddel openstaat.