ECLI:NL:RBNNE:2019:398

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 februari 2019
Publicatiedatum
6 februari 2019
Zaaknummer
18/025778-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen met minderjarige en bewijsbeoordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 5 februari 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met een minderjarige. De verdachte, geboren in 1985, had via msn en e-mail contact gekregen met het slachtoffer, dat op dat moment 15 jaar oud was. De verdachte heeft het slachtoffer thuis bezocht, waar hij seksuele handelingen heeft verricht, waaronder het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verbod op seks met iemand onder de 16 jaar bedoeld is ter bescherming van minderjarigen, die de gevolgen van dergelijke handelingen niet of onvoldoende kunnen overzien.

Tijdens de rechtszitting op 22 januari 2019 heeft de verdachte verklaard dat hij het slachtoffer oraal heeft bevredigd en haar vagina heeft aangeraakt. De officier van justitie heeft veroordeling voor het primair ten laste gelegde gevorderd, terwijl de verdediging betoogde dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor het primair ten laste gelegde, maar dat er wel voldoende bewijs was voor het brengen van de vingers en de tong in de vagina van het slachtoffer, evenals het betasten van de borsten.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, en heeft de vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, tot schadevergoeding van € 2.500,00 toegewezen. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie voor een hogere straf afgewezen, omdat de verdachte niet eerder was veroordeeld en er een laag risico op herhaling werd geconstateerd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/025778-18
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 5 februari 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [straatnaam].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 22 januari 2019.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.P. Snorn, advocaat te Heerenveen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A.J. Kemkers.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode omvattende de dagen 25 juli 2012 en 26
juli 2012, in elk geval in het jaar 2012, te Emmeloord, in elk geval in de
gemeente Noordoostpolder, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer]
(geboren op [geboortedatum] 1997), die de leeftijd van twaalf jaren maar
nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer
ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede
bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer]
, hebbende verdachte in voornoemde periode meermalen,
althans eenmaal,
- zijn verdachtes penis in de vagina van die [slachtoffer]
geduwd/gebracht en/of
- een of meerdere van zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van die
[slachtoffer] geduwd/gebracht en/of
- zijn verdachtes tong in de vagina van die [slachtoffer]
geduwd/gebracht en zodoende die [slachtoffer] zogenoemd gebeft
en/of
- de/een borst(en) van die [slachtoffer] betast/aangeraakt;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode omvattende de dagen 25 juli 2012 en 26
juli 2012, in elk geval in het jaar 2012, te Emmeloord, in elk geval in de
gemeente Noordoostpolder, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer]
, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt,
buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd,
bestaande uit het meermalen, althans eenmaal
- strelen en/of aanraken en/of kussen van de/een borst(en) van die
[slachtoffer] en/of
- strelen en/of aanraken van de vagina van die [slachtoffer] met
verdachtes vinger(s) en/of
- kussen en/of zogenoemd beffen van de vagina van die [slachtoffer]
.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het primair ten laste gelegde gevorderd, met een bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feitelijkheden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat er geen overtuigend steunbewijs is voor het brengen van de penis in de vagina en van het brengen van vingers in de vagina. Daarnaast levert het oraal bevredigen en het betasten van de schaamlippen niet zonder meer het seksueel binnendringen van het lichaam op. De raadsman verwijst hierbij naar het zogenoemde Tongzoenarrest van de Hoge Raad en naar het vonnis van de rechtbank Oost-Nederland van 5 februari 2013, gepubliceerd onder nummer ECLI:NL:RBONE:2013:BZ0662. De raadsman bepleit op deze gronden vrijspraak voor het primair ten laste gelegde feit. Het subsidiair ten laste gelegde kan bewezen worden verklaard, aldus de raadsman.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet onvoldoende overtuigend bewijs voor het brengen van de penis in de vagina, genoemd in het primair ten laste gelegde feit.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij het slachtoffer oraal heeft bevredigd en dat hij haar vagina heeft aangeraakt. Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij het slachtoffer heeft gebeft en dat hij daarmee bedoelt dat hij de vagina van het slachtoffer heeft gelikt en dat hij haar clitoris heeft gestimuleerd. Verdachte heeft verder verklaard dat hij ook met zijn vingers bij haar vagina is geweest en dat hij met zijn vingers haar clitoris heeft gestreeld. Uit de vaste jurisprudentie volgt dat het met de tong of vingers aanraken van de clitoris inhoudt dat de tong of vingers tussen de schaamlippen zijn geweest en dat daarmee is binnengedrongen in de vagina. Het door de raadsman genoemde arrest van de Hoge Raad over het tongzoenen maakt dit niet anders. Het brengen van de tong in de vagina heeft een sterkere seksuele strekking en is een meer ingrijpende aantasting van de lichamelijke integriteit dan het brengen van de tong in de mond van een ander. De rechtbank ziet voldoende wettig en overtuigend bewijs voor het primair ten laste gelegde brengen van de vingers in de vagina, het brengen van de tong in de vagina en het betasten/aanraken van de borsten.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
[de bewijsmiddelen]

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode omvattende de dagen 25 juli 2012 en 26 juli 2012, te Emmeloord, met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 1997, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede
bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte in voornoemde periode
- een of meerdere van zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] geduwd/gebracht en
- zijn tong in de vagina van die [slachtoffer] geduwd/gebracht en zodoende die [slachtoffer] zogenoemd gebeft en
- de borsten van die [slachtoffer] betast/aangeraakt.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
primair: Met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor afdoening van de zaak met een geheel voorwaardelijke taakstraf, eventueel een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de opgemaakte rapportage, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte en het slachtoffer hebben via msn en e-mail contact met elkaar gekregen. Het slachtoffer was op dat moment 15 jaar oud en verdachte was 27 jaar. Op een gegeven moment is het slachtoffer thuis bij verdachte op bezoek geweest. Verdachte heeft toen bij het slachtoffer seksuele handelingen verricht die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam. Verdachte wist dat het slachtoffer nog maar 15 jaar oud was.
Het verbod van het hebben van seks met iemand die nog geen 16 jaar oud is, strekt tot bescherming van de minderjarige omdat minderjarigen de gevolgen van bepaalde handelingen op die leeftijd niet of onvoldoende kunnen overzien. Verdachte had daar rekening mee moeten houden en had geen seks met haar mogen hebben. De rechtbank acht oplegging van een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats. De ernst van het feit verzet zich tegen oplegging van een taakstraf. Een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf doet eveneens onvoldoende recht aan de ernst van het feit.
Verdachte is niet eerder veroordeeld en de reclassering ziet een laag risico op herhaling. Verdachte heeft al enige jaren een stabiele relatie en er zijn geen problemen met betrekking tot de verschillende leefgebieden, zo meldt de reclassering. Verdachte heeft verklaard dat hij in die tijd een liefdevolle relatie zocht en met die intentie contact heeft gehad met het slachtoffer. Verdachte komt hierin integer over. Dit past ook bij het door de reclassering gesignaleerde beeld dat verdachte is achtergebleven in zijn sociaal-emotionele ontwikkeling.
Alles afwegend acht de rechtbank de door de officier van justitie geëiste duur van de gevangenisstraf te hoog. De rechtbank zal verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van zes maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, omdat dit passend is in deze zaak.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht in het vonnis op te nemen dat de onderhavige veroordeling geen gevolgen zal hebben voor een eventuele aanvraag voor de afgifte van een verklaring omtrent het gedrag. De rechtbank wijst dit verzoek af. Het is de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid die beoordeelt of voor een bepaald, door aanvrager aangegeven doel, een verklaring omtrent het gedrag wordt afgegeven. De rechtbank wil zich daar, vanuit een principieel oogpunt, niet in mengen.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 3.500,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. Namens de benadeelde is ter terechtzitting aangegeven dat artikel 99 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek moet worden toegepast.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering geheel wordt toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat de vordering gebaseerd is op hetgeen het slachtoffer heeft aangegeven en dat dit, in de visie van de verdediging, heel wat anders is dan hetgeen bewezen kan worden. Daarnaast heeft de raadsman aangegeven dat er in het leven van het slachtoffer destijds al heel veel speelde in verband met de echtscheiding van de ouders en de moeizame relatie met eerst haar vader en later haar moeder. Het is daarom niet duidelijk of hetgeen gebeurd is tussen het slachtoffer en verdachte de immateriële schade van geleden pijn en verdriet e.d. heeft veroorzaakt. De raadsman bepleit niet-ontvankelijkverklaring van de vordering nu de hoogte van de schade op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld. Nader onderzoek daarnaar zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde handelen van verdachte.
De benadeelde heeft in de vordering omschreven wat de gevolgen voor haar zijn geweest en heeft de hoogte van de gevorderde schadevergoeding mede onderbouwd door verwijzing naar een vonnis in een soortgelijke zaak.
De rechtbank kan de raadsman niet volgen in zijn stelling dat andere omstandigheden in het leven van het slachtoffer, zoals de echtscheiding en de moeizame relatie met vader en later met moeder, maken dat de hoogte van de schade voor dit feit niet goed kan worden vastgesteld. In de eerste plaats staat het plegen van een ernstig strafbaar feit ten opzichte van het slachtoffer los van andere omstandigheden die zich in de loop van de tijd hebben afgespeeld in het leven van het slachtoffer. In de tweede plaats is de onderbouwing van de vordering adequaat en toegespitst op het door verdachte gepleegde strafbare feit.
Het staat voor de rechtbank voldoende vast dat de bewezenverklaarde handelingen van verdachte immateriële schade bij het slachtoffer hebben veroorzaakt. De rechtbank acht minder handelingen bewezen dan zijn ten laste gelegd en zal daarom de hoogte van de geleden schade naar redelijkheid en billijkheid vaststellen op € 2.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rechte. Het meer-gevorderde zal worden afgewezen.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 245 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot vier maandenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 2.500,00(zegge: tweeduizend en vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 juli 2012.
Wijst de vordering voor het overige af.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], te betalen een bedrag van € 2.500,00 (zegge: tweeduizend en vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 35 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade. Bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 juli 2012.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Post, voorzitter, mr. N.A. Vlietstra en mr. E.P. van Sloten, rechters, bijgestaan door T.L. Komrij, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 februari 2019.
Mr. Van Sloten is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.