ECLI:NL:RBNNE:2019:3972

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 september 2019
Publicatiedatum
24 september 2019
Zaaknummer
18/214578-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in ontuchtzaak wegens gebrek aan bewijs van seksuele intentie en ontuchtig karakter van de handelingen

Op 24 september 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het plegen van ontuchtige handelingen in de zin van artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank sprak de verdachte vrij, omdat het ontuchtig karakter van de aanrakingen niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. De zaak betrof een incident dat plaatsvond op 18 januari 2018, waarbij de verdachte in een bus naast het slachtoffer zat en haar bovenbeen aanraakte. De rechtbank oordeelde dat het enkele aanraken van het bovenbeen, zonder seksuele intentie, onvoldoende was om te kwalificeren als een ontuchtige handeling. De rechtbank nam daarbij ook de context en overige omstandigheden in overweging.

De officier van justitie had veroordeling gevorderd, onderbouwd met aangifte, camerabeelden en de verklaring van de verdachte. De verdediging ontkende de aantijgingen en stelde dat de aanrakingen per ongeluk waren en zonder seksuele intentie plaatsvonden. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet gedwongen was om de handelingen te dulden en dat de gevoelens van het slachtoffer, hoewel begrijpelijk, niet voldoende waren om tot een veroordeling te komen.

Daarnaast was er een vordering tot schadevergoeding van het slachtoffer, die niet-ontvankelijk werd verklaard omdat het feit niet bewezen was. De rechtbank bepaalde dat de benadeelde partij haar vordering alleen bij de burgerlijke rechter kon indienen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de griffier was aanwezig tijdens de openbare terechtzitting.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/214578-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 24 september 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 10 september 2019.
Verdachte is verschenen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A.J. Kemkers.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 januari 2018 in een plaats gelegen (op het bustraject) tussen station Hardenberg en station Hoogeveen, in ieder geval in Nederland, door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer], heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handeling(en),
namelijk het aanraken en/of het betasten van haar been en/of bil(len), bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit het
- in de bus naast en/of dicht op/tegen voornoemde [slachtoffer] gaan zitten en/of
- meermalen, althans eenmaal, zijn (verdachte’s) telefoon uit zijn broekzak halen en/of in zijn broekzak stoppen en/of daarbij (telkens) het aanraken van het been van voornoemde [slachtoffer] en/of
- meermalen, althans eenmaal, onverhoeds aanraken van het been en/of de bil(len) van voornoemde [slachtoffer] en/of
- meermalen, althans eenmaal, schuiven van zijn (verdachte’s) hand onder de bil(len) van voornoemde [slachtoffer].

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde tot een taakstraf voor de duur van 60 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Op basis van de aangifte, de in het dossier bevindende camerabeelden en de verklaring van verdachte, kan wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd. De aangifte wordt mede ondersteund door de emotionele toestand waarin aangeefster wordt aangetroffen door de politie kort na het incident. Ook heeft verdachte zelf aangegeven dat hij fout zat en heeft hij verklaard dat hij het niet had moeten doen. Verdachte heeft aangeefster op een zeer intimiderende en vervelende manier aangeraakt, waardoor aangeefster zich vies en onveilig voelde. De officier van justitie heeft daarbij benadrukt dat aangeefster ten tijde van het ten laste gelegde nog minderjarig was, wat het feit extra kwalijk maakt.
Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft ontkend dat hij de bil(len) van aangeefster heeft aangeraakt. Hij heeft wel erkend dat hij het been van aangeefster (per ongeluk) heeft aangeraakt, maar hij stelt daarbij geen seksuele intentie te hebben gehad. Verdachte heeft voorts aangevoerd dat hij onder invloed was van marihuana en dat hij daarom wellicht onbewust het been van aangeefster heeft aangeraakt.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij ontuchtige handelingen heeft gepleegd als bedoeld in artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Blijkens de wetsgeschiedenis en vaste jurisprudentie gaat het bij ontuchtige handelingen om handelingen van seksuele aard die in strijd zijn met de sociaal-ethische norm. Het gaat daarbij zowel om de aard als de intentie van de handelingen. Of een handeling kan worden gekwalificeerd als seksueel en strijdig met de sociaal-ethische norm hangt onder meer af van de omstandigheden van het geval en de context waarin handelingen hebben plaatsgevonden. Ook het lichaamsdeel waarop iemand een ander aanraakt en de wijze waarop dit gebeurt, is relevant bij de beoordeling of er sprake is van ontuchtige handelingen.
Voorts dient er voor strafbaarheid van artikel 246 Sr sprake te zijn van het dwingen tot het plegen en/of dulden van deze ontuchtige handelingen door geweld en/of andere feitelijkheden. De feitelijkheden in deze situatie zouden bestaan uit het onverhoeds aanraken van het been en de billen van aangeefster, terwijl verdachte naast aangeefster in de bus zat.
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier en de in het dossier bevindende camerabeelden is gebleken dat verdachte, terwijl hij naast aangeefster in de bus zat, meerdere malen het bovenbeen van aangeefster heeft aangeraakt met de rug van zijn hand dan wel met zijn vingers. Aangeefster heeft daarnaast verklaard dat verdachte haar billen zou hebben aangeraakt. De rechtbank is van oordeel dat op basis van de inhoud van het strafdossier en de in het dossier aanwezige camerabeelden niet kan worden vastgesteld dat verdachte ook de bil(len) van aangeefster heeft aangeraakt.
De rechtbank gaat daarmee uit van de volgende situatie.
Verdachte is naast aangeefster gaan zitten in de bus en heeft, terwijl hij naast haar zat, enkele malen het bovenbeen van aangeefster aangeraakt. Daarbij dient de vraag te worden beantwoord of het door verdachte meermalen aanraken van het been van aangeefster als ontuchtige handeling kan worden gekarakteriseerd en of aangeefster op enige wijze gedwongen is om deze ontuchtige handelingen te dulden.
De rechtbank stelt hierbij voorop dat de aanrakingen van verdachte door aangeefster als uitermate vervelend en intimiderend zijn ervaren. De rechtbank acht deze gevoelens zeer goed voorstelbaar. Ter zitting heeft aangeefster bovendien benadrukt welke nare gevolgen het incident voor haar heeft gehad.
De rechtbank is echter van oordeel dat het ontuchtig karakter van de aanrakingen niet is komen vast te staan. Het enkele aanraken van het bovenbeen van aangeefster, zonder dat verdachte blijk heeft gegeven van een seksuele intentie bij deze gedragingen, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te worden gekwalificeerd als seksueel en strijdig met de sociaal-ethische norm. Ook in aanmerking genomen de overige omstandigheden van het geval en de context waarin de handelingen hebben plaatsgevonden, acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat de handelingen van verdachte, ontuchtige handelingen zijn in de zin van artikel 246 Sr.
Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het tenlastegelegde.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 5.000,-- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voldoende is onderbouwd, niet door verdachte is betwist en daarmee voor toewijzing vatbaar is met toepassing van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Daarbij heeft zij aangevoerd dat het toe te wijzen bedrag mogelijk gematigd kan worden, gelet op het bedrag dat in vergelijkbare zaken wordt toegewezen.
Standpunt van de verdediging
De verdachte heeft gesteld dat hij financieel niet in staat is om een schadevergoeding te betalen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het feit niet bewezen waaruit de schade zou zijn ontstaan. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de benadeelde partij
[slachtoffer]in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Eelsing, voorzitter, mr. M.A.A. van Capelle en mr. A.A.J. Smelt, rechters, bijgestaan door mr. E.E. de Vries, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 september 2019.