ECLI:NL:RBNNE:2019:3971

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 september 2019
Publicatiedatum
24 september 2019
Zaaknummer
19.005626-03
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering lijfsdwang en verjaring van ontnemingsmaatregel in strafrechtelijke procedure

Op 24 september 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, uitspraak gedaan in een zaak waarin de officier van justitie een vordering tot lijfsdwang had ingediend tegen een veroordeelde. De veroordeelde was in 2004 door de politierechter veroordeeld tot het betalen van een ontnemingsmaatregel van € 12.866,00 aan de Staat, maar had tot op heden niet betaald. De officier van justitie vorderde verlof tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang voor 90 dagen, omdat hij meende dat de verjaringstermijn van de ontnemingsmaatregel nog niet was verstreken. De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de veroordeelde niet ter zitting was verschenen op de eerste zitting, maar wel op 10 september 2019. De officier van justitie voerde aan dat de verjaringstermijn 16 jaren bedraagt, omdat de veroordeelde lange tijd in het buitenland had verbleven en zich onvoldoende had ingespannen om de ontnemingsvordering te voldoen. De veroordeelde stelde echter dat hij nu in staat was om een betalingsregeling te treffen. De rechtbank heeft de verjaringstermijn beoordeeld en geconcludeerd dat deze termijn in oktober 2012 was verstreken. Daarom heeft de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot lijfsdwang.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Assen
Parketnummer: 19.005626-03
Beslissing van de meervoudige raadkamer d.d. 24 september 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[veroordeelde],
geboren op [geboortedatum] 1966 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats],
hierna te noemen: veroordeelde.

1.Gang van zaken

1.1.
Veroordeelde werd bij vonnis van de politierechter van de rechtbank te Assen van
6 april 2004 een ontnemingsmaatregel opgelegd en is daarmee veroordeeld tot het betalen van € 12.866,00 aan de Staat. Op 7 november 2005 heeft het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) deze ontnemingsmaatregel ter executie overgedragen gekregen.
Tot op heden is volledige betaling van het verschuldigde uitgebleven.
1.2.
Bij op 7 november 2018 bij deze rechtbank ingekomen vordering heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank verlof verleent tot de tenuitvoerlegging van lijfsdwang voor de duur van 90 dagen.
1.3.
Op 22 januari 2019 is de officier van justitie in openbare raadkamer gehoord. Veroordeelde is niet ter zitting verschenen. Vervolgens heeft de rechtbank de behandeling van de zaak voor onbepaalde tijd aangehouden om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen een nader schriftelijk standpunt te formuleren met betrekking tot de vordering lijfsdwang.
1.4.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder de nadere toelichting van het Openbaar Ministerie ten aanzien van de vordering lijfsdwang en de brief van
[naam], hoofd frontoffice CJIB, d.d. 26 augustus 2019.
1.5.
Op 10 september 2019 is de behandeling van de zaak hervat, is veroordeelde alsnog verschenen en heeft de rechtbank veroordeelde en de officier van justitie in openbare raadkamer gehoord.

2.Motivering

2.1.
De officier van justitie heeft de vordering ingediend bij de raadkamer van het gerecht
waarbij de zaak in laatste feitelijke aanleg is behandeld. De officier van justitie kan daarom worden ontvangen in zijn vordering.
2.2.
De officier van justitie heeft ter zitting de ingediende vordering gewijzigd. Deze
houdt thans het volgende in.
Veroordeelde heeft lange tijd nergens op gereageerd. Ook heeft hij enige tijd in het buitenland verbleven. De officier van justitie heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat de mogelijkheid tot executie van de ontnemingsvordering nog niet verjaard is. Hierbij heeft hij aangevoerd dat het recht op strafvordering na 12 jaren verjaart gelet op de feiten waarvoor veroordeelde is veroordeeld in samenhang bezien met artikel 70 lid 1, onder 3 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Ingevolge artikel 76 lid 1 en lid 2 Sr vervalt het recht tot uitvoering van een straf of maatregel door verjaring en is de termijn van verjaring een derde langer dan de termijn van verjaring van het recht tot strafvordering. De officier van justitie is daarmee tot de conclusie gekomen dat de executietermijn 16 jaren bedraagt en daarom pas in 2020 verjaart.
De officier van justitie heeft voorts aangevoerd dat veroordeelde zich onvoldoende heeft ingespannen om de ontnemingsvordering te voldoen. Gelet daarop heeft de officier van justitie gevorderd om lijfsdwang toe te passen voor een periode van 30 dagen, maar dan geheel in voorwaardelijke zin. Veroordeelde wordt daarmee alsnog in de gelegenheid gesteld om een betalingsvoorstel in te dienen bij het CJIB.
2.3.
Veroordeelde heeft aangevoerd dat hij enkele jaren in Duitsland heeft gewoond en dat hij sinds kort weer in Nederland verblijft. Hij heeft de brieven die het CJIB aan hem heeft gestuurd de afgelopen jaren niet ontvangen. Veroordeelde heeft gesteld dat hij op dit moment in staat is om de ontnemingsvordering door middel van een betalingsregeling van
€ 50,00 per maand af te lossen.
2.4.
De rechtbank oordeelt als volgt.
In de eerste plaats dient de rechtbank de vraag te beoordelen of het recht op uitvoering van de ontnemingsvordering is komen te vervallen door verjaring. De rechtbank overweegt hierbij dat uit de justitiële documentatie van veroordeelde is gebleken dat de ontnemingsvordering aan verdachte is opgelegd in verband met overtreding van artikel 3 onder B jo. artikel 11 van de Opiumwet. Uit artikel 11 lid 2 Opiumwet volgt dat dit strafbare feit wordt bedreigd met een gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie. De officier van justitie heeft ter zitting aangegeven dat de ontnemingsvordering geen betrekking heeft op de diefstal van stroom. De ontnemingsvordering is, aldus de officier van justitie, opgelegd ter zake van het Opiumwet-delict. De rechtbank stelt gelet daarop vast dat de veroordeling wegens diefstal met verbreking, voor het bepalen van de duur van de verjaringstermijn buiten beschouwing dient te blijven.
Op grond van artikel 76 Sr vervalt het recht tot uitvoering van een straf of maatregel door verjaring. De termijn van deze verjaring is een derde langer dan de termijn van verjaring van het recht tot strafvordering. De verjaringstermijn van het recht tot strafvordering volgt in dit geval uit artikel 70 lid 1 onder 2 Sr en bedraagt zes jaren. De termijn van verjaring van het recht tot uitvoering van de ontnemingsmaatregel bedraagt daarmee (zes jaren + 1/3e =) acht jaren vanaf het moment dat de rechterlijke uitspraak ten uitvoer kon worden gelegd, te weten 19 oktober 2004. Dit betekent dat de termijn voor verjaring van het recht tot tenuitvoerlegging van de aan veroordeelde opgelegde ontnemingsmaatregel, in oktober 2012 is geëindigd, en dat deze termijn inmiddels derhalve ruimschoots is verstreken.
2.5.
Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank de officier van justitie dan ook niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.

3.Beslissing

De rechtbank verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Gegeven door mr. G. Eelsing, voorzitter, en mrs. M.A.A. van Capelle en A.A.J. Smelt, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.E. de Vries, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van de rechtbank op 24 september 2019.