ECLI:NL:RBNNE:2019:373

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 februari 2019
Publicatiedatum
5 februari 2019
Zaaknummer
18/198202-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige kamer van de Rechtbank Noord-Nederland oordeelt over mishandeling door verdachte

Op 5 februari 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Assen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling. De zaak betreft drie incidenten waarbij de verdachte zijn partner, [slachtoffer 1], en een derde persoon, [slachtoffer 2], heeft mishandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 7 oktober 2018 [slachtoffer 1] heeft mishandeld door haar te schoppen en haar arm te verdraaien, wat resulteerde in een elleboogluxatie. Daarnaast heeft de verdachte in de periode van 27 tot 28 juli 2018 [slachtoffer 1] meermalen mishandeld en [slachtoffer 2] op 28 juli 2018 in het gezicht geslagen. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers als geloofwaardig beoordeeld, ondersteund door medisch bewijs van de opgelopen letsels. De verdachte heeft tijdens de zitting zijn betrokkenheid bij de feiten erkend, maar heeft betoogd dat het letsel van [slachtoffer 1] niet door zijn toedoen is ontstaan. De rechtbank heeft dit verweer verworpen en de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. Tevens is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan [slachtoffer 1] voor zowel materiële als immateriële schade, in totaal € 1.454,86, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/198202-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 5 februari 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1966 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats] aan [straatnaam],
thans gedetineerd in PI Leeuwarden te Leeuwarden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 22 januari 2019.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.W. Bouwman, advocaat te Leek. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A. van 't Oever.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 7 oktober 2018 te Drachten, gemeente Smallingerland, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door deze
- stevig vast te pakken bij haar lichaam en/of arm(en) en/of
- ( met kracht) tegen de bil(len), althans het lichaam te schoppen en/of te trappen en/of
- bij de (linker) arm te pakken en/of daarbij deze (linker)arm met kracht te draaien ten gevolge waarvan de elleboog (van die linkerarm) uit de kom schoot en/of waardoor een pees van de (linker)schouder is (in)gescheurd;
2.
hij in of omstreeks de periode 27 juli 2018 tot en met 28 juli 2018 te Drachten, gemeente Smallingerland, meermalen, althans eenmaal, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door deze
(op 27 juli 2018)
- stevig bij het haar vast te pakken en/of
- aan het haar te trekken en/of
- ( vervolgens) stevig bij de linker hand vast te pakken en/of
(op 28 juli 2018)
- stevig bij de keel en/of (arm(en) te pakken en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer 1] over de grond te trekken en/of
- ( vervolgens) hard op de bank te gooien;
3.
hij op of omstreeks 28 juli 2018 te Drachten, gemeente Smallingerland, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door deze in het gezicht en/of tegen de mond te stompen en/of te slaan.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
feiten 1, 2 en 3
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feiten 1, 2 en 3.
Standpunt van de verdediging
feit 1
De raadsvrouw heeft betoogd dat het letsel niet is ontstaan door toedoen van verdachte. Hij ontkent de arm en de elleboog van aangeefster te hebben verdraaid. Verdachte heeft het been van aangeefster gepakt, toen zij hem wilde schoppen. Daarbij is zij gevallen en daardoor is het armletsel ontstaan. Dit wordt bevestigd door de schadeonderbouwing van aangeefster. Van het letsel aan de arm dient verdachte te worden vrijgesproken.
feit 2
De raadsvrouw heeft betoogd dat dit feit is te bewijzen met uitzondering van het onderdeel dat verdachte aangeefster aan het haar heeft getrokken, zodat hij van dit onderdeel moet worden vrijgesproken.
feit 3
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van dit onderdeel gerefereerd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
feit 1
1. De door verdachte ter zitting van 22 januari 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Op 7 oktober 2018 heb ik aangeefster in haar woning geschopt. Ik was boos op haar.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 8 oktober 2018, opgenomen op pagina 18 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018292762 d.d. 6 november 2018, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1]:
Ik heb sinds mei 2018 een relatie met verdachte. Op 7 oktober 2018 heb ik mijn voordeur open gedaan voor verdachte. In de hal pakte hij mij beet. Daarna schopte hij mij met kracht tegen mijn billen aan, hij deed dit twee of drie keer. Dit deed mij direct veel pijn. Vervolgens pakte verdachte mijn linkerarm vast. Hij draaide mijn arm in een voor mij onmogelijke positie waardoor ik direct veel pijn voelde ter hoogte van mijn elleboog, toen ik naar mijn elleboog keek zag ik dat deze dik en opgezwollen was.
3. Een geneeskundige verklaring, op 8 oktober 2018 opgemaakt en ondertekend door C. Oostdam, forensisch arts FMG, opgenomen op p. 36 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:
Mevrouw heeft haar linkerarm naar achter toe getrokken gekregen; hierbij is de elleboog uit de kom gekomen volgens mevrouw.
Betrokkene is door de ambulance naar Nij Smellinghe Ziekenhuis Drachten vervoerd. Aldaar bleek een posterieure luxatie van de elleboog links.
Aan de billen is aan de linker kant een tweetal onderhuidse verkleuringen zichtbaar; de bovenste met een afmeting van 3 bij 2, de onderste van 5 bij 2 cm.
Letsels past bij de opgegeven toedracht, namelijk het overrekken van de arm links, geslagen zijn op de billen en het overrekken van het bovenbeen rechts.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het volgende.
De aangifte is gedetailleerd en wordt ondersteund door het geconstateerde letsel. Dit maakt de aangifte geloofwaardig. In het licht van die letselverklaring is het verweer van verdachte, dat het letsel aan de elleboog zou zijn veroorzaakt door een val, naar het oordeel van de rechtbank niet geloofwaardig; het zal worden verworpen.
feit 2
1. De door verdachte ter zitting van 22 januari 2019 afgelegde bekennende verklaring, onder meer inhoudend:
Alles wat de officier van justitie heeft gesteld is juist.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 28 juli 2018, opgenomen op pagina 43 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018292762 d.d. 6 november 2018, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1]:
Op 27 juli 2018 kwam ik verdachte tegen in [naam café] in Drachten. Ik liep van verdachte weg en zag en voelde dat hij mij van achter bij het haar pakte en naar achteren trok. Ook voelde ik dat hij mijn linker hand beetpakte, waarbij de ring die ik om had knapte, ik voelde zowel op mijn hoofd als op mijn linker hand pijn.
Op 28 juli 2018, omstreeks 06:30 uur belde verdachte bij mij aan. Ik deed open en zag verdachte naar binnen lopen. Hij werd bijna onmiddellijk erg boos op mij en pakte mij bij de keel en armen. Toen trok hij mij mee naar de kamer en hij gooide mij op de bank.
feit 3
1. De door verdachte ter zitting van 22 januari 2019 afgelegde bekennende verklaring, onder meer inhoudend:
Alles wat de officier van justitie heeft gesteld is juist.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 31 juli 2018, opgenomen op pagina 41 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018292762 d.d. 6 november 2018, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 2]:
Op 28 juli 2018 ben ik naar het huis van [slachtoffer 1] gegaan en trof daar in de kamer verdachte aan. Er werd over en weer tussen verdachte en [slachtoffer 1] geschreeuwd. Ik probeerde te helpen en ik weet niet meer precies wat ik heb gezegd maar op een gegeven moment zei hij tegen mij: "Waar bemoei jij je mee?", en toen kreeg ik van verdachte een klap tegen mijn mond. Volgens mij sloeg hij mij met zijn vuist.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder feiten 1, 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 7 oktober 2018 te Drachten, gemeente Smallingerland, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door deze
- stevig vast te pakken bij haar lichaam en armen en
- met kracht tegen de billen te schoppen en
- bij de linkerarm te pakken en daarbij deze linkerarm met kracht te draaien ten gevolge
waarvan de elleboog van die linkerarm uit de kom schoot;
2.
hij in de periode 27 juli 2018 tot en met 28 juli 2018 te Drachten, gemeente Smallingerland, meermalen [slachtoffer 1] heeft mishandeld door deze
op 27 juli 2018
- stevig bij het haar vast te pakken en
- aan het haar te trekken en
- vervolgens stevig bij de linkerhand vast te pakken en
op 28 juli 2018
- stevig bij de keel en armen te pakken en
- vervolgens die [slachtoffer 1] op de bank te gooien;
3.
hij op 28 juli 2018 te Drachten, gemeente Smallingerland, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door deze tegen de mond te stompen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. mishandeling
2. mishandeling
3. mishandeling
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feiten 1, 2 en 3 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf. Verdachte kent een roerig verleden en heeft met begeleiding inmiddels stabiliteit om hem heen gecreëerd. Wanneer slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd, wordt hem die stabiliteit ontnomen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zijn partner [slachtoffer 1] meerdere keren mishandeld, waarvan eenmaal in de woning van [slachtoffer 1]. Deze laatste mishandeling heeft bovendien ernstige lichamelijke gevolgen gehad voor [slachtoffer 1]. Door de opgelopen kwetsuur heeft zij een operatie aan haar arm moeten ondergaan, terwijl er nog steeds geen sprake is van een volledige genezing. Haar woning is bij uitstek een plek waar [slachtoffer 1] veilig hoort te zijn. Uit de slachtofferverklaring van [slachtoffer 1] is gebleken, dat zij zich na het voorval op 28 juli 2018 een tijd niet veilig heeft gevoeld in haar woning. Dat rekent de rechtbank verdachte aan. Het geweld dat verdachte heeft toegepast op [slachtoffer 2] is eveneens kwalijk, nu [slachtoffer 2] slechts heeft geprobeerd om een escalatie tussen verdachte en [slachtoffer 1] vreedzaam, althans zonder het gebruik van geweld, te voorkomen dan wel te beëindigen.
Voorts is uit de justitiële documentatie van verdachte gebleken dat hij voor andersoortige delicten met daarbij een geweldscomponent is veroordeeld, laatstelijk bij vonnis van 4 mei 2017, tot een gevangenisstraf van twintig maanden. Bij beslissing van 27 maart 2018 is verdachte voor die veroordeling voorwaardelijk in vrijheid gesteld. Binnen een tijdsbestek van ruim zes maanden gaat verdachte vervolgens weer in de fout door driemaal over te gaan tot mishandeling. De rechtbank acht dit ernstig.
De rechtbank acht een gevangenisstraf passend en geboden. Gelet op de geconstateerde geweldcomponenten bij eerdere veroordelingen acht de rechtbank het noodzakelijk dat een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk wordt opgelegd met een proeftijd van drie jaren; deze dient als prikkel voor verdachte om hem van het plegen van strafbare feiten te weerhouden. De rechtbank ziet aanleiding om te volstaan met het opleggen van algemene voorwaarden, nu verdachte zich in het kader van de voorwaardelijk invrijheidstelling opgelegd reclasseringstoezicht niet begeleidbaar heeft opgesteld.
De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van 5 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van drie jaar passend en geboden.

Benadeelde partij

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 454,86 ter vergoeding van materiële schade en € 2.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat de materiële schadevergoeding voldoende is onderbouwd door facturen. De immateriële schadevergoeding is ook voldoende onderbouwd, nu uit de slachtofferverklaring voldoende blijkt wat de impact van de mishandeling van benadeelde partij door verdachte is geweest. Nog altijd kan zij haar arm niet strekken en volledig omhoog krijgen.
Standpunt van de verdediging
materieel
De kosten die verband houden met de operatie van de elleboog komen niet voor vergoeding in aanmerking. De raadsvrouw beroept zich op de verklaring van de orthopedisch chirurg, die heeft verklaard dat de elleboog in eerste instantie mogelijk niet goed is gezet.
immaterieel
De immateriële schadevergoeding wordt betwist. Benadeelde partij heeft nog geen medische eindtoestand bereikt, zodat het ongemak dat zij thans ondervindt niet zwaar mag meewegen. Bovendien is de schade niet op eenvoudige wijze vast te stellen. Primair dient de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard. Subsidiair dient de immateriële schadevergoeding te worden vastgesteld op € 530,-.
Oordeel van de rechtbank
materiële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat benadeelde partij de gestelde materiële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 1 bewezen verklaarde. Dat geldt ook voor de kosten die verband houden met de operatie aan de elleboog. Niet aannemelijk is dat bij de medische behandeling dusdanige fouten zijn gemaakt dat de schade die [slachtoffer 1] geleden heeft, niet meer te beschouwen is als een gevolg van de mishandeling van verdachte. De vordering tot vergoeding van de materiële schade zal daarom worden toegewezen.
immateriële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 1 bewezen verklaarde. Bij het vaststellen van de hoogte van de immateriële schade houdt de rechtbank rekening met de ernst van het letsel en de gevolgen voor het slachtoffer en de ernst van het gepleegde delict. De rechtbank maakt gebruik van haar schattingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek. De hoogte van de schade zoals deze tot op dit moment is geleden wordt geschat op € 1.000,-. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen. De rechtbank zal het resterende deel van de vordering niet ontvankelijk verklaren.
Het totaal toegewezen bedrag zal worden vermeerderd met wettelijke rente vanaf 7 oktober 2018.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de materiële en immateriële schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot drie maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Ten aanzien van feit 1:
Wijst de vordering van benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
1.454,86, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 oktober 2018.
Bepaalt dat de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] te betalen een bedrag van € 1.454,86, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 oktober 2018, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van tien dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 454,86 aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] daarmee de verplichting van verdachte om aan benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Eelsing, voorzitter, mr. B.I. Klaassens en mr. A.A.J. Smelt, rechters, bijgestaan door mr. E.W. Jeuring, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 februari 2019.
Mr. Klaassens is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.