ECLI:NL:RBNNE:2019:3715

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 augustus 2019
Publicatiedatum
27 augustus 2019
Zaaknummer
LEE 18/957
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om plaatsing in functie Bedrijfsvoeringspecialist na beoordeling van niveaubepalende elementen

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedateerd 26 augustus 2019, is het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om plaatsing in de functie van Bedrijfsvoeringspecialist ongegrond verklaard. Eiser, die eerder werkzaam was binnen de politieorganisatie, had verzocht om plaatsing in een hogere functie, maar de Korpschef van Politie had dit verzoek afgewezen. De rechtbank oordeelde dat eiser niet in overwegende mate voldeed aan de niveaubepalende elementen van de functie, zoals vastgesteld door de LFNP-deskundigen. Eiser had aangevoerd dat zijn werkzaamheden wel degelijk aan deze elementen voldeden en dat de mening van zijn leidinggevenden niet was gevolgd. De rechtbank concludeerde echter dat de bevindingen van de LFNP-deskundigen voldoende onderbouwd waren en dat de verschillen in werkzaamheden tussen eiser en zijn collega’s, die wel in de functie waren geplaatst, een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel in de weg stonden. De rechtbank benadrukte dat de beoordeling van de werkzaamheden van eiser in de context van de organisatie moest plaatsvinden en dat de afwijzing van het verzoek terecht was.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 18/957

uitspraak van de meervoudige kamer van 26 augustus 2019 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. A.M. Boogaart),
en
de Korpschef van Politie, verweerder
(gemachtigde: A.H. Lenting).

Procesverloop

Bij besluit van 29 augustus 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers verzoek om plaatsing in de functie van [functie] afgewezen.
Bij besluit van 9 februari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 november 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. E.M. van der Molen en R. [naam medewerker] . Het onderzoek is ter zitting geschorst om verweerder de gelegenheid te geven bij eisers voormalige leidinggevenden [leidinggevenden] nadere informatie in te winnen over eisers werkzaamheden en daarover een standpunt in te nemen, en om eiser vervolgens de gelegenheid te geven om hierop te reageren.
Verweerder heeft de rechtbank bij brief van 20 december 2018 bericht over de uitkomst van het nader onderzoek, waarvan verslag is gedaan in de “aanvullende analyse in de beoordeling van het plaatsingsverzoek” van 20 december 2018 van [naam medewerker] . Verweerder heeft meegedeeld dat hij zijn standpunt handhaaft.
Eisers gemachtigde heeft hierop gereageerd bij brief van 12 februari 2019 met bijlagen.
Op 26 juni 2019 heeft opnieuw behandeling ter zitting plaatsgevonden. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Eiser heeft verder als informanten meegenomen [informanten] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. Van der Molen en [naam medewerker] . De voorzitter heeft het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Eiser is binnen de oude politieorganisatie laatstelijk werkzaam geweest als [naam functie 1] .
2. Bij besluit van 16 december 2013 heeft verweerder aan eiser de functie toegekend van [functienaam] gewaardeerd in salarisschaal 10, binnen het Landelijke Functiegebouw Nationale Politie (LFNP) en heeft verweerder bepaald dat eiser met ingang van 1 januari 2012 overgaat naar deze functie. Bij besluit van 23 juli 2014 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 18 december 2015 (ECLI:NL:RBNNE:2015:5908) heeft deze rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
3. Bij brief van 16 februari 2017, aangevuld bij brief van 26 juni 2017, heeft eiser verweerder verzocht om te worden geplaatst in de functie van [functie] (salarisschaal 11). Eiser is van mening dat hij de afgelopen jaren in overwegende mate werkzaamheden heeft uitgevoerd op het niveau van deze functie.
4. Bij het primaire besluit heeft verweerder dit verzoek afgewezen omdat de door eiser beschreven werkzaamheden niet in overwegende mate voldoen aan de niveau-indicatoren van de functie van [functie] .
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Op basis van de in het bestreden besluit opgenomen aanvullende motivering, afkomstig van de LFNP-deskundige [LFNP-deskundige] , blijft verweerder van opvatting dat niet voldaan is aan de voorwaarde dat door eiser in overwegende mate wordt voldaan aan de niveaubepalende elementen van de functie van [functie] . Verder is volgens verweerder geen sprake van schending van het gelijkheidsbeginsel. Hierbij geeft verweerder aan dat eisers werkzaamheden en die van zijn collega ( [naam collega] ) niet dezelfde waren en ook niet van gelijkwaardig niveau. Eisers werkzaamheden binnen het team richtten zich op control en die van zijn collega op de personele kant van de reorganisatie.
6. Eiser voert aan dat door hem wel degelijk is aangetoond dat hij in overwegende mate heeft voldaan aan de niveaubepalende elementen van de functie van Bedrijfsvoeringspecia-list C. Eiser brengt naar voren dat de zienswijze van zijn (voormalige) leidinggevenden ( [leidinggevende 1] , hoofd projectteam, en diens opvolger [leidinggevende 2] , hoofd regieteam) niet wordt gevolgd, maar dat daaraan geen heldere motivering ten grondslag ligt. Eiser geeft hierbij aan dat zij als geen ander een uitstekend beeld hadden van zijn functioneren en de door hem verrichte werkzaamheden. Ook [informant] , die destijds eveneens deel uitmaakte van het regieteam, is van mening dat eiser in de functie van [functie] geplaatst moet worden. Van deze collega, thans waarnemend sectorhoofd, is een verklaring bijgevoegd, gedateerd 18 april 2018. Eiser geeft voorts aan dat de LFNP-deskundige naar wiens onderzoek verweerder heeft verwezen, Bedrijfsvoeringspecialist binnen de dienst HRM is en dus niet onafhankelijk is. Voorts is niet inzichtelijk hoe deze deskundige tot zijn conclusies is gekomen. Tevens is volgens eiser sprake van strijd met het gelijkheidsbeginsel nu twee van zijn collega’s (naast [collega's] , die vergelijkbare werkzaamheden verrichtten, wel in deze functie zijn geplaatst.
7. In artikel 55v van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) is bepaald dat indien de toepassing van hoofdstuk VII.b (Voorzieningen bij reorganisaties) of de nadere regels ter uitvoering van dit hoofdstuk in individuele gevallen leidt tot onbillijkheden van overwegende aard of indien er sprake is van een bijzondere situatie van een individuele herplaatsingskandidaat, het bevoegd gezag, na afweging van de belangen van het individu en van de organisatie, kan afwijken van dit hoofdstuk of van de nadere regels ter uitvoering van dit hoofdstuk.
De Notitie tijdelijke tewerkstellingen in fase 2 van 20 september 2016 (Notitie) en de Aanvulling werkinstructie inzake Tijdelijke tewerkstellingen in de periode tot 1 juli 2016 van 7 december 2016 (Aanvulling) vormen een uitwerking van de in artikel 55v van het Barp neergelegde hardheidsclausule. Om in aanmerking te komen voor plaatsing in de gewenste functie is één van de criteria waaraan dient te worden voldaan dat de betrokkene de functie gedurende minimaal drie jaar voorafgaand ononderbroken heeft uitgeoefend. Volgens de Aanvulling wordt voor de vraag of de functie is uitgeoefend het criterium gehanteerd uit de Regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie van 4 juli 2016, houdende de mogelijkheid tot wijziging van de functie op aanvraag van de ambtenaar (Regeling). Ingevolge artikel 2 van deze Regeling maakt de ambtenaar aannemelijk dat hij feitelijke werkzaamheden heeft verricht die wezenlijk afwijken van zijn huidige functie. Ingevolge artikel 1, onder i, van de Regeling wordt onder ‘wezenlijk afwijken’ verstaan het in overwegende mate voldoen aan de niveaubepalende elementen van een andere functie als omschreven in het onderdeel ‘kern van de functie’ van de betreffende (LFNP) functie.
8. Volgens verweerder dient voor plaatsing in een functie op grond van de Notitie en Aanvulling in overwegende mate voldaan te zijn aan
alleniveaubepalende elementen. Naar het oordeel van de rechtbank is het uitgangspunt dat voldaan moet zijn aan alle niveaubepalende elementen in overeenstemming te achten met de Aanvulling en de Regeling waarnaar daarbij verwezen is. De rechtbank wijst er hierbij op dat in de toelichting op de Regeling is aangegeven dat de ambtenaar in beginsel moet kunnen aantonen dat aan alle niveaubepalende elementen van de andere functie is voldaan. Volgens deze toelichting hoeft het ontbreken van een niveaubepalend element echter niet in de weg te staan aan plaatsing. Dit is, zo begrijpt de rechtbank, in de Aanvulling tot uitdrukking gebracht door de opmerking dat het onder omstandigheden mogelijk is dat, ook als niet aan alle elementen is voldaan, toch voldaan is aan het criterium dat de functie (in overwegende mate) is uitgeoefend. Dit hangt af van de individuele weging van alle feiten en omstandigheden van de specifieke aanvraag. Daarbij dient te worden gekeken naar de verrichte werkzaamheden in de context van het werk in de desbetreffende organisatorische eenheid.
9. De rechtbank stelt vast dat de door verweerder in het bestreden besluit gehandhaafde conclusie dat in het geval van eiser niet is voldaan aan de voorwaarden voor plaatsing in de functie van [functie] , gebaseerd is op de bevindingen van de LFNP-deskundige [deskundige LFNP] . Blijkens de beschikbare gegevens (zie het e-mailbericht van
19 maart 2018 van verweerders gemachtigde) is deze medewerker [functie] binnen de dienst HRM en hield hij zich (overwegend) bezig met vergelijkbare beoordelingen in het kader van verzoeken op grond van de Regeling. De bevindingen van deze LFNP-deskundige zijn alleen in het bestreden besluit en dus niet tevens in een apart stuk weergegeven. De enkele omstandigheid dat deze medewerker werkzaam is in dienst van verweerder en derhalve in die zin niet onafhankelijk is, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat verweerder zich bij zijn besluitvorming niet op zijn bevindingen heeft mogen baseren. De rechtbank ziet geen reden om eraan te twijfelen dat deze medewerker zijn deskundigheid zonder vooringenomenheid heeft ingezet. Hetzelfde geldt voor [naam medewerker] , [naam functie 2] binnen het team arbeidszaken en eveneens deskundig op het gebied van de LFNP, die in de beroepsfase aanvullend onderzoek heeft verricht. [naam medewerker] heeft van zijn bevindingen verslag gedaan in zijn aanvullende analyse van 20 december 2018. Op basis van de aanvullende analyse van [naam medewerker] heeft verweerder volhard in zijn conclusie dat in het geval van eiser niet in overwegende mate voldaan is aan de niveaubepalende elementen uit de kern van de functie van [functie] .
10. [naam medewerker] heeft zowel schriftelijk als mondeling aanvullende informatie over eisers werkzaamheden ingewonnen bij zijn voormalige leidinggevenden [leidinggevende 2] en [leidinggevende 1] . De conclusie van [naam medewerker] in de aanvullende analyse van 20 december 2018 luidt dat ook op basis van deze aanvullende informatie niet tot uiting komt dat er sprake is van het in overwegende mate voldoen aan de niveaubepalende elementen uit de kern van de functie van [functie] .
11. Volgens de aanvullende analyse van [naam medewerker] is slechts ten dele voldaan aan het niveaubepalende element dat sprake is van het kiezen van oplossingen waarbij slechts oplossingsrichtingen bekend zijn. Hierbij is onder andere toegelicht dat in het programmaplan nationale politie van 19 september 2011 de structuur en beheersprocessen voor de projectstructuur van de eenheden gedetailleerd zijn voorgeschreven. Van een keuze uit een projectvorm en daarmee van een gekozen oplossingsrichting is dus geen sprake. Naar het oordeel van de rechtbank valt niet in te zien dat de enkele tegenwerping door eiser dat de kwartiermaker de opdracht voor het opzetten en inrichten van een programmabureau vóór de datum van het programmaplan nationale politie aan hem heeft verstrekt, namelijk op 15 augustus 2011, aan het voorgaande afdoet. Dit zou ook moeilijk te rijmen zijn met de informatie in het stuk “Projectbureau 2de fase” van 12 april 2014, dat door eiser is opgesteld. Hierin is op pagina 6 aangegeven dat het projectbureau deel uitmaakt van het landelijk programmaplan nationale politie, dat alle eenheden ten behoeve van de vorming van nationale politie een decentrale projectorganisatie inrichten conform het inrichtingsvoorstel uit het programmaplan en dat sprake is van een centrale programmastructuur. Verder is in dit stuk op pagina 10 aangegeven dat het projectbureau de projectmethodiek “beter blauw” gebruikt en daarbij naadloos aansluit bij de door de (centrale) Programmamanagement Organisatie voorgeschreven methodiek voor het opzetten, uitvoeren en monitoren van programma’s, projecten en activiteiten.
12. Volgens de aanvullende analyse van [naam medewerker] is verder slechts ten dele voldaan aan het niveaubepalende element van de door eiser geambieerde functie dat sprake is van het organiseren, ondersteunen en begeleiden van implementaties. Voorts is organisatorische coördinatie geen onderdeel geweest van de feitelijke werkzaamheden van eiser en is de regiefunctie in netwerken onvoldoende aangetoond. Tenslotte is weliswaar gebleken dat eiser analyses, monitoring, evaluatie en advisering ten behoeve van bijsturing heeft verricht, maar niet dat die ook gericht waren op de specialistische methoden die eiser zelf heeft ingebracht. Volgens [naam medewerker] getuigen de methoden en technieken die eiser heeft ingebracht van praktisch toepasbare oplossingen vanuit zijn specialisme op het gebied van control, project- en portfoliomanagement.
13. Naar het oordeel van de rechtbank biedt de aanvullende analyse van [naam medewerker] voldoende grondslag voor de conclusie van verweerder dat in het geval van eiser niet in overwegende mate voldaan is aan de niveaubepalende elementen uit de kern van de functie van [functie] . Eiser heeft niet dan wel onvoldoende onderbouwd dat [naam medewerker] niet als deskundige op het gebied van de LFNP door verweerder had kunnen worden geraadpleegd en heeft geen tegenrapportage van een (andere) ter zake deskundige overgelegd ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij wel degelijk in overwegende mate heeft voldaan aan de niveaubepalende elementen van de door hem geambieerde functie. Aan de omstandigheid dat zijn voormalige leidinggevenden [leidinggevende 1] en [leidinggevende 2] deze mening zijn toegedaan, evenals zijn toenmalige directe collega [informant] , komt geen doorslaggevende betekenis toe. Zij hebben weliswaar zicht gehad op de feitelijke werkzaamheden die eiser destijds heeft verricht, net als overigens [naam medewerker] die eveneens deel heeft uitgemaakt van het projectteam, maar hebben geen ervaring en deskundigheid op het gebied van de toetsing van deze werkzaamheden aan de criteria ingevolge de toepasselijke regelgeving.
14. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eisers verzoek om plaatsing in de functie van [functie] dan ook terecht afgewezen omdat niet voldaan is aan alle niveaubepalende elementen van deze functie. Verweerder heeft in de individuele feiten en omstandigheden van eisers geval kennelijk geen aanleiding gezien voor een andere beslissing. Dit kan de in zoverre terughoudende toetsing van de rechtbank doorstaan.
15. Het standpunt van verweerder dat geen sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel berust primair op de constatering dat door de twee collega’s die eiser in dit verband heeft genoemd, [collega's eiser] , die in tegenstelling tot hem wel zijn geplaatst in de functie van [functie] , andere werkzaamheden zijn verricht. Eiser verrichtte werkzaamheden op het gebied van control, [collega eiser 1] op het gebied van personeelszaken en [collega eiser 2] op het gebied van programma-advies. De rechtbank onderschrijft het standpunt van verweerder dat alleen al de verschillen in de werkzaamheden van eiser en zijn collega’s in de weg staan aan een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel.
16. Gelet op hetgeen hierboven is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de beroepsgronden niet slagen en dat het beroep dus ongegrond is.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, voorzitter, en mr. C.H. de Groot en
mr. A.G.D. Overmars, leden, in aanwezigheid van mr. P.A. Schoenmakers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 augustus 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.