ECLI:NL:RBNNE:2019:3323

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 juli 2019
Publicatiedatum
29 juli 2019
Zaaknummer
C/18/187482 / HA ZA 18-210
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake bemiddelingsovereenkomst en vereenzelviging van rechtspersonen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 24 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen [naam eiser] en Waterhuizen B.V. over een bemiddelingsovereenkomst. [naam eiser] vorderde betaling van provisie op basis van deze overeenkomst, die op 11 april 2016 tot stand was gekomen. Waterhuizen B.V. betwistte de vordering en stelde dat de overeenkomst rechtsgeldig was ontbonden. De rechtbank oordeelde dat Waterhuizen B.V. niet had aangetoond dat de bemiddelingsovereenkomst was ontbonden en dat [naam eiser] recht had op provisie voor de opdrachten die door Den Breejen aan Pattje Waterhuizen B.V. waren verstrekt. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van misbruik van het identiteitsverschil tussen Waterhuizen B.V. en Pattje Waterhuizen B.V., waardoor Waterhuizen B.V. aansprakelijk werd gesteld voor de schade die [naam eiser] had geleden. De rechtbank heeft Waterhuizen B.V. veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 45.738,00 aan [naam eiser], alsook in de proceskosten. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten werd afgewezen, omdat [naam eiser] niet had aangetoond welke werkzaamheden hij had verricht.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/187482 / HA ZA 18-210
Vonnis in de hoofdzaak van 24 juli 2019
in de zaak van
[naam eiser],
wonende te [plaats] ,
eiser in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. J.W. Kastelein te Groningen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WATERHUIZEN B.V.,
gevestigd te Waterhuizen,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. J. Faas te Groningen.
Partijen zullen hierna [naam eiser] en Waterhuizen B.V. genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding tevens houdende de incidentele vordering ex artikel 843a Rv,
  • de conclusie van antwoord in de hoofdzaak,
  • de conclusie van antwoord in het incident,
  • de akte houdende producties van Waterhuizen B.V. van 14 mei 2019,
  • de akten houdende producties van [naam eiser] van 8 en 14 mei 2019,
  • het proces-verbaal van comparitie van 16 mei 2019 ter gelegenheid waarvan [naam eiser] zijn provisionele eis met instemming van Waterhuizen B.V. heeft ingetrokken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in de hoofdzaak.

2.De feiten

2.1.
[naam eiser] exploiteert een eenmanszaak onder de naam [naam eenmanszaak] (hierna te noemen [naam eenmanszaak] ) die zich bezig houdt met projectbemiddeling tussen maritieme en/of aanverwante bedrijven.
2.2.
Waterhuizen B.V. is een onderneming gespecialiseerd in scheepsbouw, reparatie van schepen, consultancy en staalbouw en het ter beschikking stellen van arbeidskrachten. [naam aandeelhouder] is enig aandeelhouder en zelfstandig bestuurder van Waterhuizen B.V.
2.3.
Waterhuizen B.V. is opgericht op 4 juli 2013 onder de statutaire- en handelsnaam
Pattje Waterhuizen B.V. Met ingang van 23 oktober 2017 is de statutaire- en handelsnaam gewijzigd in Waterhuizen B.V.
2.4.
De besloten vennootschap Pattje Waterhuizen B.V. is opgericht op 23 oktober 2017 en is gevestigd op het zelfde adres als Waterhuizen B.V., Pattje Waterhuizen B.V. is eveneens gespecialiseerd in scheepsbouw, reparatie en onderhoud van schepen en het ter beschikking stellen van arbeidskrachten. Pattje Waterhuizen B.V. is een dochtervennootschap van Beatrice Holding B.V., van welke holding [naam aandeelhouder] enig aandeelhouder en zelfstandig bestuurder is.
2.5.
Op 8 april 2014 is tussen [naam eiser] en Waterhuizen B.V. (destijds nog handelende onder de naam Pattje Waterhuizen B.V.) een bemiddelingsovereenkomst tot stand gekomen waarin het volgende is bepaald (voor zover hier van belang):
Offerte aanvraag project: Staalbouw/Cascobouw, (geheel of gedeeltelijk) voor een passagiersschip, type Combicruiser en/of Coastalcruiser (passagiersschip); oorspronkelijk voorontwerp ca.138x17 meter door Vuyk Engineering Groningen / Vahali Gendt / [naam eenmanszaak] Delfzijl. Projectaanvraag door deVEKA GroupWerkendam en/ofBijlsma ShipyardLemmer, deel uitmakende vanVEKA GroupWerkendam.
De ondergetekende, de heer [naam directeur] , algemeen directeur Pattje Waterhuizen BV.,
hierna te noemenPattje, verklaart hierbij de informatie betreffende het project VEKA Group /
Bijlsma Lemmer, voor geheel of gedeeltelijke casco- en/of staalbouw t.b.v. een
passagiersschip, type Combi- en/of Coastalcruiser te hebben ontvangen van de heer [naam eiser]
te [plaats] , hierna te noemen[naam eiser].
Ondergetekende zal namens Pattje voor dit project een prijs-offerte, c.q. richtprijs aan de
aanvrager doen toekomen onder vermelding van projectnaam. Direct na ondertekening van
deze overeenkomst zal de naam van de eindgebruiker/aanvrager door [naam eiser] bij Pattje bekend
gemaakt worden, welke op haar beurt deze aanvraag voor akkoord accepteert. Een kopie-
offerte, alsmede (zodra aan de orde) de opdrachtbevestiging tussen Pattje en opdrachtgever,
eveneens wordt overhandigd aan [naam eiser] .
De geoffreerde prijs is inclusief een commissie groot 2 (twee) %, exclusief omzetbelasting,
van de offerte en zal door [naam directeur] namens Pattje in geval van opdracht voor het project,
de provisie in termijnen analoog aan bouwtermijnen, zonder voorbehoud, aan [naam eiser] of diens
rechtverkrijgenden worden uitbetaald. Dezelfde provisieafspraak geldt eveneens wanneer
vervolgaanvragen en of opdrachten van dezelfde aanvrager/opdrachtgever en/of diens
zakenpartners bij Pattje aan de orde komen, voorsoortgelijkeen/ofandersoortige projecten. (…)
2.6.
In het kader van de uitvoering van de op 8 april 2014 tot stand gekomen bemiddelingsovereenkomst heeft [naam eiser] Waterhuizen B.V. in contact gebracht met VEKA Shipbuilding Group uit Werkendam. De bouw van het passagiersschip dat VEKA aanvankelijk voor ogen stond is niet gerealiseerd. VEKA heeft Waterhuizen B.V. opdracht gegeven tot de bouw van staalbouwsecties voor een duwboot.
2.7.
Overeenkomstig de bemiddelingsovereenkomst heeft Waterhuizen B.V. [naam eiser] provisie uitgekeerd.
2.8.
Op 11 april 2016 is tussen [naam eiser] en Waterhuizen B.V. (destijds nog handelende onder de naam Pattje Waterhuizen B.V.) een tweede bemiddelingsovereenkomst tot stand gekomen waarin het volgende is bepaald (voor zover hier van belang):
(…)Offerte aanvraag project: casco riviercruiseschip, afmetingen en. 135 x 11.45 meter, plus
eventueel meerwerk, ca. 900 ton, plannummer 3548-04 met/of als optie een voorschip, ca.
180 ton, plannummer 3548-005, en voorschip en. 335 ton, plannummer 3 550-05 voor Den
Breejen Shipyard te Hardinxveld-Giessendam.
De ondergetekende, de heer [naam directeur] , algemeen directeur Pattje Waterhuizen BV.,
hierna te noemenPattje. verklaart hierbij de informatie betreffende de projectaanvraag, te
weten: casco riviercruiseschip voor Den Breejen, voor gehele cascobouw assemblage plus
eventuele meerwerk, mondeling van [naam eiser]
te [plaats] , te hebben ontvangen, hierna te noemen[naam eiser].
Door ondertekening van deze overeenkomst accepteert Pattje deze aanvraag.
Ondergetekende zal namens Pattje voor dit project zelf contact opnemen, zonodig en/of
wenselijk in samenwerking met [naam eiser] om een prijs-offerte, c.q. richtprijs aan Den Breejen
doen toekomen onder vermelding van projectnaam. Een kopie offerte en opdrachtbevestiging,
tussen Pattje en opdrachtgever wordt overhandigd aan [naam eiser] .
De geoffreerde prijs is inclusief een commissie groot 3 (drie) %, exclusief omzetbelasting,
van de offerte en zal door [naam directeur] namens Pattje in geval van opdracht voor het project,
de provisie in termijnen analoog aan bouwtermijnen, zonder voorbehoud, aan [naam eiser] of diens
rechtverkrijgenden binnen 8 dagen na ontvangst factuur van [naam eiser] worden uitbetaald. Dezelfde
provisieafspraak geldt eveneens wanneer vervolgaanvragen van dezelfde aanvrager en/of
diens zakenpartners bij Pattje aan de orde komen, voorsoortgelijkeen/ofandersoortige
projecten.
Ondergetekende zegt volledige geheimhouding toe over deze aanvraag, namen, project met
inbegrip van de overeengekomen provisie aan [naam eiser] , terwijl [naam directeur] , inclusief diens
medewerkers eveneens geheimhouding toezegt over het verstrekken van deze informatie en
gegevens van betreffende aanvraag/offerte/opdracht aan derden.
Nadrukkelijk wordt overeengekomen dat wanneer Pattje dit project, c.q. deze aanvraag en/of
deze opdracht overdraagt aan een andere partij al dan niet behorende tot Pattje Waterhuizen
BV, hiervoor schriftelijk toestemming nodig is van [naam eiser] en dezelfde overeenkomst en
afspraken zonder voorbehoud onder verantwoordelijkheid van Pattje tegenover [naam eiser] van
kracht zullen blijven.
2.9.
Op 15 maart 2018 is een aannemingsovereenkomst tot stand gekomen tussen Scheepswerf Jac. Den Breejen B.V. (opdrachtgever, hierna Den Breejen te noemen) en Pattje Waterhuizen B.V. (opdrachtnemer) betreffende de sectiebouw van een voorschip met een gewicht van circa 350 ton, waarbij een kiloprijs van € 1,82 is overeengekomen (exclusief BTW). Op 17 april 2018 is een tweede, soortgelijke, aannemingsovereenkomst tussen Den Breejen en Pattje Waterhuizen B.V. tot stand gekomen.
2.10.
Bij brief van 24 april 2018 heeft [medewerker] namens Pattje Waterhuizen B.V. aan [naam eiser] geschreven:
Inzake bovenvermelde kwestie heeft u met de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Pattje Waterhuizen BV. (hierna: Pattje) op 11 april 2016 een bemiddelingsovereenkomst (hierna: “de overeenkomst”) gesloten (bijlage 1). Van deze overeenkomst heeft u thans in onze gesprek d.d. 16 april 2016 en in uw mailberichten nakoming gevorderd. Dit terwijl wij reeds eerder meerdere malen aan u hebben laten weten dat wij van mening zijn dat wij daaraan niet gebonden zijn omdat het genoemde project in de overeenkomst nimmer opdracht is geworden voor Pattje. Zie voor nadere toelichting onze brief d.d. 23 april 2018 (bijlage 2). Daarnaast is niet gebleken dat u daadwerkelijk actief bemiddelingswerkzaamheden heeft verricht in het kader van deze overeenkomst. Zoals u weet is de in de overeenkomst genoemde project inmiddels door een ander bedrijf verkregen en is nakoming zijdens u blijvend onmogelijk. Pattje is derhalve uitdrukkelijk van mening dat u ter zake reeds in verzuim verkeert, alsmede dat een ingebrekestelling c.q. sommatie derhalve niet nodig is. Gelet hierop zullen wij dan ook door middel van deze brief (buitengerechtelijke) de overeenkomst ontbinden en wel op grond van artikel 6:265 BW.
2.11.
Bij brief van 31 mei 2018 heeft (een rechtshulpverlener van) [naam eiser] Waterhuizen B.V. er op gewezen dat tussen haar en Den Breejen Shipyard op 11 april 2016 een overeenkomst is gesloten op grond waarvan zij provisie aan [naam eiser] verschuldigd is geworden.

3.De vorderingen

[naam eiser] vordert bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis Waterhuizen B.V. te veroordelen:
I. om binnen vijf dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis aan hem te betalen een bedrag van € 45.738,00, onder de voorwaarde dat [naam eiser] een met dit bedrag overeenstemmende nota (provisie € 37.800, verhoogd met € 7.938,= BTW) aan Waterhuizen B.V. heeft doen toekomen, bij gebreke van tijdige betaling te verhogen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a van het Burgerlijk Wetboek tot de dag der algehele voldoening,
II. tot betaling aan [naam eiser] van de buitengerechtelijke kosten ter hoogte van € 1.232,38, vermeerderd met wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover tot de dag van algehele voldoening,
III. in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met wettelijke rente daarover als bedoeld in artikel 6:119 BW,
IV. in de nakosten, te begroten op € 157,00 aan salaris, te vermeerderen, onder de voorwaarden dat Waterhuizen B.V. niet binnen 14 dagen na aanschrijving van het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening bij uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,= aan salaris advocaat en explootkosten van betekening van de uitspraak en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.

4.Het standpunt van [naam eiser]

4.1.
Op 11 april 2016 is tussen partijen een bemiddelingsovereenkomst tot stand gekomen. Partijen zijn overeengekomen dat [naam eiser] recht heeft op provisie indien hij een opdracht van Den Breejen aan Waterhuizen B.V. tot stand zou weten te brengen. Voorts is overeengekomen dat [naam eiser] aanspraak op provisie maakt indien vervolgopdrachten door Den Breejen aan Waterhuizen B.V. worden verstrekt voor soortgelijke of andersoortige projecten.
4.2.
Den Breejen heeft twee bouwopdrachten verstrekt die vallen onder de op 11 april 2016 overeengekomen provisieregeling. Het eerste project betreft een sectiebouw van een voorschip (circa 55 meter) van een passagiersschip. Het gewicht van deze sectie bedraagt circa 350 ton waarbij een kiloprijs van € 1,80 is afgesproken. De provisie die Waterhuizen B.V. verschuldigd is bedraagt € 18.900,00 (3% van de totale aanneemsom). Het tweede project betreft een tweede sectiebouw van een voorschip van een passagiersschip. Het gewicht van deze sectie bedraagt eveneens circa 350 ton waarbij een kiloprijs van € 1,80 is afgesproken. De provisie bedraagt 3% van het totaal, oftewel € 18.900,00. Op basis van de bemiddelingsovereenkomst beloopt de vordering op Waterhuizen B.V. aldus € 37.800,00, te vermeerderen met BTW ad € 7.938,00. De genoemde tonnages en prijs per kilo zijn gebaseerd op gegevens die Den Breejen en Waterhuizen B.V. aan [naam eiser] hebben verstrekt.
4.3.
[naam eiser] betwist dat Waterhuizen B.V. de op 11 april 2016 tot stand gekomen overeenkomst rechtsgeldig heeft ontbonden. [naam eiser] is niet in verzuim komen te verkeren. De in de brief van 24 april 2018 vermelde gronden rechtvaardigen de ontbinding niet.
4.4.
Door te schuiven met opdrachten en personeel hebben bestuurder [naam directeur] en Waterhuizen B.V. misbruik gemaakt van de verschillende vennootschappen waar [naam directeur] zeggenschap over heeft. De contacten die [naam eiser] heeft bewerkstelligd en daaruit voortvloeiende opdrachten van Den Breejen zijn doorgeschoven naar Pattje Waterhuizen B.V., waardoor [naam eiser] als crediteur buiten spel is komen te staan. Als gevolg van dit doorschuiven is het beroep van [naam eiser] op de in de bemiddelingsovereenkomst verworven rechten gedwarsboomd. Waterhuizen B.V. heeft misbruik gemaakt van verschillende rechtspersonen en handelt daarmee onrechtmatig jegens [naam eiser] .
4.5.
Omdat Waterhuizen B.V. met betaling in gebreke bleef heeft [naam eiser] buitengerechtelijke kosten moeten maken ter hoogte van € 1.232,38. Waterhuizen B.V. is gehouden die schade te vergoeden. Voorts vordert [naam eiser] vergoeding van proceskosten (nakosten daaronder begrepen).

5.Het standpunt van Waterhuizen B.V.

5.1.
Waterhuizen B.V. betwist dat [naam eiser] (noemenswaardige) werkzaamheden heeft verricht die hebben geleid tot de overeenkomsten die op 15 maart 2018 en 17 april 2018 tussen Den Breejen en Pattje Waterhuizen B.V. tot stand zijn gekomen.
5.2.
Waterhuizen B.V. betwist voorts dat [naam eiser] op basis van de bemiddelingsovereenkomst van 11 april 2016 aanspraak kan maken op provisie. De opdrachten van Den Breejen zijn niet aan Waterhuizen B.V. maar aan Pattje Waterhuizen B.V. verstrekt. Niet gesproken kan worden van
vervolgafsprakenof
vervolgopdrachtenin de zin van de bemiddelingsovereenkomst omdat de initiële aanvraag niet tot een daadwerkelijke opdracht heeft geleid.
5.3.
Er is geen sprake geweest van het doorschuiven van werkzaamheden met de bedoeling crediteuren buitenspel te zetten. De door Den Breejen verstrekte opdracht is ondergebracht bij Pattje Waterhuizen B.V. omdat financiers van het project die eis hebben gesteld. Waterhuizen B.V. betwist misbruik te hebben gemaakt van verschillende rechtspersonen. Zij concludeert tot afwijzing van het gevorderde.

6.De beoordeling

6.1.
Partijen zijn verdeeld over het antwoord op de vraag of [naam eiser] op grond van de op 11 april 2016 tussen partijen tot stand gekomen bemiddelingsovereenkomst recht heeft op provisie vanwege (vervolg)opdrachten die Den Breejen aan Pattje Waterhuizen B.V. heeft verstrekt.
6.2.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de op 24 april 2018 aan [naam eiser] gezonden brief waarin de ontbinding van de bemiddelingsovereenkomst wordt ingeroepen afkomstig is van Pattje Waterhuizen B.V. Die vennootschap was geen partij bij de overeenkomst die op
11 april 2016 tussen Waterhuizen B.V. en [naam eiser] tot stand is gekomen. Derhalve is niet gebleken dat de bemiddelingsovereenkomst op enig moment door Waterhuizen B.V. is ontbonden.
6.3.
Dat [naam eiser] op basis van de bemiddelingsovereenkomst aanspraak kon maken op provisie indien door zijn bemiddeling een opdracht van Den Breejen aan Waterhuizen B.V. zou worden verstrekt staat tussen partijen niet ter discussie. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Waterhuizen B.V. niet gemotiveerd weerspoken dat de door Den Breejen verstrekte opdrachten het gevolg zijn van bemiddeling door [naam eiser] . In de tekst van de bemiddelingsovereenkomst ligt besloten dat [naam eiser] de initiële contacten met Den Breejen tot stand heeft gebracht. De rechtbank passeert om die reden het niet onderbouwde verweer van Waterhuizen B.V. dat [naam eiser] geen werkzaamheden van enige betekenis heeft verricht.
6.4.
Partijen zijn verdeeld over het antwoord op de vraag of de opdrachten die Den Breejen heeft verstrekt als vervolgopdrachten in de zin van de overeenkomst hebben te gelden. Waterhuizen B.V. heeft bepleit dat dit niet het geval is omdat het in de aanhef van de bemiddelingsovereenkomst genoemde project uiteindelijk niet tot een daadwerkelijke opdracht heeft geleid.
6.5.
De vraag wat partijen in de bemiddelingsovereenkomst hebben willen regelen, dient te worden beoordeeld aan de hand van de Haviltex-formule. Het is derhalve van belang vast te stellen of [naam eiser] mocht verwachten dat aanspraak op provisie kon worden gemaakt indien opdrachten door Den Breejen werden verstrekt terwijl het in de bemiddelingsovereenkomst aangehaalde project niet tot een opdracht heeft geleid. De rechtbank oordeelt dat dit het geval is. Een redelijke uitleg van die bepaling - zo oordeelt de rechtbank - brengt met zich dat de beide opdrachten die na bemiddeling van [naam eiser] door Den Breejen zijn verstrekt daaronder moeten worden verstaan. Kern van de bemiddelingsovereenkomst is - zo ligt in de tekst ervan besloten - dat [naam eiser] zich zou inspannen om opdrachten te realiseren. Daarin is hij geslaagd en Waterhuizen B.V. (althans het concern waarvan zij deel van uitmaakt) heeft daarvan de vruchten mogen plukken. [naam eiser] heeft erop mogen vertrouwen dat de door Den Breejen versterkte opdrachten in beginsel voor provisie in aanmerking kwamen.
6.6.
Vast staat dat de opdrachten afkomstig van Den Breejen niet aan Waterhuizen B.V. maar aan Pattje Waterhuizen B.V. zijn verstrekt. Die vennootschap was geen partij bij de bemiddelingsovereenkomst. In die overeenkomst is niet bepaald dat Waterhuizen B.V. tevens provisie verschuldigd is in het geval Den Breejen (een) opdracht(en) verstrekt aan vennootschappen die gelieerd zijn aan Waterhuizen B.V. [naam eiser] heeft ook niet bepleit dat partijen een op dit punt ruime uitleg van de bemiddelingsovereenkomst voor ogen heeft gestaan. In zoverre vormt die overeenkomst onvoldoende grond om het gevorderde toe te wijzen.
6.7.
Vervolgens ligt ter beoordeling voor of Waterhuizen B.V. onrechtmatig jegens [naam eiser] heeft gehandeld omdat de door Den Breejen verstrekte opdrachten bij een andere rechtspersoon zijn ondergebracht.
6.8.
In algemene zin oordeelt de rechtbank dat voor de vraag of er sprake is van misbruik van identiteitsverschil dan wel grond bestaat voor vereenzelviging van rechtspersonen - het volledig wegdenken van het identiteitsverschil tussen Waterhuizen B.V. enerzijds en Pattje Waterhuizen B.V. anderzijds - het Rainbow-arrest (HR 13 oktober 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7480) richtinggevend is. De daarin verwoorde maatstaf is bevestigd in het arrest van de Hoge Raad van 7 oktober 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2285).
6.9.
Uit het Rainbow-arrest volgt dat vereenzelviging beperkt dient te worden toegepast. De Hoge Raad heeft in dit arrest geoordeeld dat door degene die (volledige of overheersende) zeggenschap heeft over de rechtspersoon en een andere bij die rechtspersoon betrokken rechtspersoon misbruik kan worden gemaakt van het verschil van identiteit tussen deze rechtspersonen. Dergelijk misbruik dient volgens de Hoge Raad te worden aangemerkt als een onrechtmatige daad en verplicht degene die misbruik maakt tot vergoeding van de schade die door dat misbruik is ontstaan. De verplichting tot het vergoeden van schade rust niet alleen op de persoon die met gebruikmaking van zijn zeggenschap de betrokken rechtspersonen tot medewerking aan dat onrechtmatig handelen heeft gebracht, maar ook op deze rechtspersonen zelf, omdat het ongeoorloofde oogmerk van degene die hen beheerst rechtens dient te worden aangemerkt als een oogmerk ook van henzelf.
6.10.
Van misbruik is bijvoorbeeld sprake indien de activiteiten door een vennootschap zijn beëindigd en voortgezet in een andere onderneming met als oogmerk benadeling van [naam eiser] in zijn mogelijkheden om jegens Waterhuizen B.V. aanspraak te maken op provisie. Aangenomen wordt in het algemeen dat van schuldeisersbenadeling sprake is indien er geen of onaanvaardbare redenen zijn om tot beëindiging (of het ‘verhangen’) van de bedrijfsactiviteiten over te gaan, bijvoorbeeld indien de bedrijfsactiviteiten worden gestaakt en vervolgens in een nieuwe rechtspersoon vrijwel ongewijzigd worden voortgezet, en het voor een buitenstaander dus niet direct duidelijk wordt dat hij te maken heeft met een andere (nieuwe) rechtspersoon.
6.11.
In het onderhavige geval oordeelt de rechtbank dienaangaande als volgt. De beide rechtspersonen zijn gevestigd aan hetzelfde adres en verrichten, gelet op de omschrijving van de bedrijfsactiviteiten volgens de uittreksels van de Kamer van Koophandel (zoals weergegeven onder de feiten), gelijksoortige werkzaamheden. In rechte moet er dan ook van uit worden gegaan dat de bedrijfsactiviteiten van de rechtspersonen overeenkomen. Voorts heeft de nieuwe vennootschap bij oprichting op 23 oktober 2017 de statutaire- en handelsnaam van de vennootschap overgenomen waarmee [naam eiser] heeft gecontracteerd. Ten slotte is onweersproken gebleven dat bestuurder [naam directeur] (volledige of overheersende) zeggenschap heeft over beide vennootschappen.
6.12.
Door Waterhuizen B.V. is - zo oordeelt de rechtbank - geen plausibele en deugdelijk onderbouwde verklaring gegeven voor het onderbrengen van de opdrachten van Den Breejen bij Pattje Waterhuizen B.V. terwijl de (indirect) aan deze opdrachten ten grondslag liggende bemiddelingsovereenkomst is gesloten met Waterhuizen B.V. De rechtbank passeert het niet onderbouwde verweer dat de opdrachten op verzoek van investeerders bij Pattje Waterhuizen B.V. zijn ondergebracht. Temeer nu bestuurder [naam directeur] ter comparitie namens Waterhuizen B.V. heeft verklaard dat de scheepsbouw inmiddels weer onder de vlag van Waterhuizen B.V. wordt uitgevoerd. Een en ander wijst er op dat eenvoudig tussen de beide vennootschappen wordt geschakeld indien de belangen van het concern en/of haar bestuurder daarmee zijn gediend, hetgeen te meer een grond vormt om vereenzelviging aan te nemen.
6.13.
In het licht van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat er sprake is geweest van het maken van misbruik van het identiteitsverschil tussen Waterhuizen B.V. en Pattje Waterhuizen B.V. Dit gemaakte misbruik moet als dermate ernstig worden aangemerkt, dat vereenzelviging de aangewezen vorm is om het misbruik maken van het identiteitsverschil ongedaan te maken.
6.14.
Nu er sprake is van vereenzelviging is - gelet op het Rainbow-arrest - Waterhuizen B.V. aansprakelijk voor de hieruit voortvloeiende schade. De rechtbank stelt de door [naam eiser] geleden schade gelijk aan de niet uitgekeerde bemiddelingskosten, waarvan de hoogte niet door Waterhuizen B.V. is betwist. De gevorderde hoofdsom en de nevengevorderde rente zal derhalve worden toegewezen op de wijze en onder de voorwaarde als in het dictum omschreven.
6.15.
De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke (incasso-)kosten zal - mede gelet op de door deze rechtbank gevolgde aanbevelingen van het Rapport BGK-integraal - worden afgewezen. [naam eiser] heeft immers nagelaten een omschrijving te geven van de voor zijn rekening verrichte buitengerechtelijke werkzaamheden. De kosten waarvan [naam eiser] vergoeding vordert, moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten.
Proceskosten
6.16.
Waterhuizen B.V. zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Deze worden aan de zijde van [naam eiser] tot op heden begroot op:
explootkosten € 85,79
griffierecht 895,00
salaris
2.148,00(2 punten x 1.074,00)
totaal € 3.128,79
6.17.
De gevorderde nakosten worden toegewezen op de wijze als in het dictum omschreven.

7.De beslissing

De rechtbank
7.1.
veroordeelt Waterhuizen B.V. binnen veertien dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis aan [naam eiser] te betalen een bedrag van € 45.738,00, onder de voorwaarde dat [naam eiser] een met dit bedrag overeenstemmende nota (provisie € 37.800,00 verhoogd met € 7.938,00 BTW) aan Waterhuizen B.V. heeft doen toekomen, bij gebreke van tijdige betaling te verhogen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW tot de dag der algehele voldoening,
7.2.
veroordeelt Waterhuizen B.V. in de proceskosten, aan de zijde van [naam eiser] tot op heden begroot op € 3.128,79, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening,
7.3.
veroordeelt Waterhuizen B.V. in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening,
7.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
7.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.B. Faber-Siermann en in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2019. [1]

Voetnoten

1.rh/477