In deze zaak vordert de verhuurder, [eiser], de beëindiging van de huurovereenkomst met de huurders, [gedaagden], op grond van artikel 7:274 lid 1 onder d BW. De verhuurder stelt dat de huurders hebben geweigerd een redelijk aanbod tot het aangaan van een nieuwe huurovereenkomst te aanvaarden. De huurovereenkomst is op 1 januari 2014 ingegaan en de huurprijs was aanvankelijk € 700,00 per maand, met een jaarlijkse verhoging van 3%. De verhuurder heeft de huurprijs sinds 1 januari 2017 niet verhoogd, terwijl de huurders een kale huurprijs van € 750,00 per maand hebben betaald. De verhuurder heeft in augustus 2018 een voorstel gedaan om de huurprijs te verhogen naar € 950,00 per maand, maar de huurders hebben dit voorstel afgewezen, wat heeft geleid tot de huidige procedure.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurprijsverhoging van € 200,00 per maand een aanzienlijke stijging van 25% inhoudt en dat de verhuurder onvoldoende heeft onderbouwd dat dit aanbod redelijk is. De kantonrechter oordeelt dat de huurders niet verplicht zijn om dit aanbod te aanvaarden, waardoor de vordering van de verhuurder tot beëindiging van de huurovereenkomst wordt afgewezen. Tevens worden de vorderingen tot betaling van achterstallige huur en buitengerechtelijke incassokosten afgewezen. De proceskosten worden toegewezen aan de huurders, aangezien de verhuurder in het ongelijk is gesteld.