In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 22 juli 2019 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. De burgemeester van de gemeente Emmen had op 8 juli 2019 besloten om de woning van verzoekster te sluiten op basis van artikel 13b van de Opiumwet, omdat er vermoedens waren van drugshandel in de woning. De sluiting zou ingaan op 15 juli 2019 en zou voor de duur van drie maanden zijn. Verzoekster, bijgestaan door haar gemachtigde mr. R.N. van der Ham, heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om schorsing van het besluit.
Tijdens de zitting op 22 juli 2019 heeft de voorzieningenrechter vastgesteld dat de burgemeester niet voldoende had aangetoond dat er daadwerkelijk in de woning drugs werden verhandeld. In het bestreden besluit was niet duidelijk gemaakt dat er een handelsvoorraad drugs was aangetroffen, en op de zitting kon de burgemeester dit ook niet verder onderbouwen. De voorzieningenrechter heeft daarom een belangenafweging gemaakt, waarbij het belang van het woonrecht van verzoekster zwaarder woog dan de belangen van de burgemeester om de woning te sluiten.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen en het besluit van de burgemeester geschorst tot twee weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens is bepaald dat de burgemeester het door verzoekster betaalde griffierecht van € 174,00 aan haar moet vergoeden en dat hij in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.024,00 moet worden veroordeeld. De uitspraak is definitief, er kan geen rechtsmiddel tegen worden aangewend.