ECLI:NL:RBNNE:2019:3180

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 juli 2019
Publicatiedatum
18 juli 2019
Zaaknummer
18/930042-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot zware mishandeling, mishandeling en medeplegen van oplichting met gevangenisstraf en taakstraf

Op 18 juli 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling, mishandeling en medeplegen van oplichting. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 210 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren. De zaak betreft meerdere incidenten waarbij de verdachte betrokken was, waaronder het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een slachtoffer met een boksbeugel en het bedreigen van andere slachtoffers met geweld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, met uitzondering van enkele onderdelen waarvoor hij is vrijgesproken. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij schadevergoeding is opgelegd voor immateriële en materiële schade. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoonlijke situatie van de verdachte, waaronder zijn recidiverisico en de positieve ontwikkelingen in zijn leven. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf, waaronder reclasseringstoezicht en behandeling voor middelengebruik.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/930042-18
ter berechting gevoegd parketnummer 18/920087-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 18 juli 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 04 juli 2019.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. W. Schoo, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A. Hertogs.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 23 maart 2018, te Assen, althans in de gemeente Assen, aan [slachtoffer 1] , opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten hoofdwonden heeft toegebracht door genoemde [slachtoffer 1] met een boksbeugel, althans een hard voorwerp, meermalen, althans eenmaal, op haar hoofd te slaan/stompen;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 24 maart 2018, te Assen, althans in de gemeente Assen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1] met een boksbeugel, althans met een hard voorwerp, (meermalen) op het (achterhoofd) heeft geslagen/gestompt, terwijl de uitvoering
van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 24 maart 2018, te Assen, althans in de gemeente Assen, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door genoemde [slachtoffer 1] , meermalen, althans eenmaal, met een boksbeugel, althans met een hard voorwerp, op het (achter)hoofd te slaan/stompen;
2.
hij op of omstreeks 25 november 2017, te Assen, althans in de gemeente Assen, opzettelijk [slachtoffer 2] , die omstreeks 6.15 uur, althans in de vroege ochtend, fietste over de Molenstraat, wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, door
- achterop de fiets van de genoemde [slachtoffer 2] te springen/gaan zitten en/of genoemde [slachtoffer 2] vast te grijpen en/of vast te houden en/of (zodoende) tot stilstand te brengen en/of
- door tegen die [slachtoffer 2] te zeggen: "Jij gaat met mij mee" en/of "Wil je dat ik mijn mes trek", althans woorden van een soortgelijke strekking;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 25 november 2017, te Assen, althans in de gemeente Assen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] wederrechtelijk van de vrijheid te beroven en/of beroofd te houden, met dat opzet
- achterop de fiets van de genoemde [slachtoffer 2] is gesprongen/gaan zitten en/of genoemde [slachtoffer 2] heeft vastgegrepen en/of vastgehouden en/of (zodoende) tot stilstand heeft gebracht en/of
- tegen die [slachtoffer 2] heeft gezegd: "Jij gaat met mij mee" en/of "Wil je dat ik mijn mes trek", althans woorden van een soortgelijke strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 25 november 2017, te Assen, althans in de gemeente Assen, [slachtoffer 2] , die toen aldaar omstreeks 6.15 uur, althans in de vroege ochtend fietste door/op de Molenstraat, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en/of met gijzeling, door bij die [slachtoffer 2] achterop de fiets te springen/gaan zitten en/of die [slachtoffer 2] vast te grijpen en/of vast te houden en/of door tegen die [slachtoffer 2] te
zeggen: "wil je dat ik mijn mes trek?", althans woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking, waardoor voor die [slachtoffer 2] een dreigende situatie is ontstaan;
3.
hij op of omstreeks 25 november 2017, te Assen, althans in de gemeente Assen, opzettelijk [slachtoffer 3] , die omstreeks 6.30 uur, althans in de vroege ochtend, fietste over de Kamerlingh Onneslaan, wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, door genoemde [slachtoffer 3] de doorgang te versperren en/of ten val te brengen en/of vast te grijpen en/of vast te houden;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 25 november 2017, te Assen, althans in de gemeente Assen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 3] van de vrijheid te beroven of beroofd te houden, met dat opzet, die [slachtoffer 3] de doorgang heeft versperd/of ten val gebracht en/of vastgegrepen en/of vastgehouden, terwijl de uitvoering van dat misdrijf niet is voltooid.
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 25 november 2017, te Assen, althans in de gemeente Assen, [slachtoffer 3] , die toen aldaar omstreeks 6.30 uur, althans in de vroege ochtend fietste door/op de Kamerlingh Onneslaan, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en/of met gijzeling, door die [slachtoffer 3] de doorgang te versperren en/of vast te grijpen en/of vast te houden, waardoor voor die [slachtoffer 3] een dreigende situatie is ontstaan;
4.
hij op of omstreeks 25 november 2017, te Assen, althans in de gemeente Assen, [slachtoffer 3] heeft mishandeld door genoemde [slachtoffer 3] meermalen, althans eenmaal, tegen haar hoofd te slaan/stompen;
5.
hij in of omstreeks de periode van 15 december 2017 tot en met 23 december 2017 te Groningen en/of te Assen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een
valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] ,
telkens heeft/hebben bewogen tot de afgifte van enig(e) goed(eren) en/of het
aangaan van een schuld, te weten (telkens) (een) telefoon(s) (Iphone(s), immers heeft verdachte en/of diens mededader(s)
- naar aanleiding van een marktplaats advertentie contact opgenomen met [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] voornoemd en/of
- zich hierbij voorgedaan als " [naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] " en/of (vervolgens)
- zich begeven naar die [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] voornoemd en/of
- aldaar de telefoon(s) in ontvangst genomen en/of
- alhier een (fake/nep) app op de zijn -verdachtes- telefoon van de ABN Amro getoond aan die [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] voornoemd, waarop was te zien dat het geldbedrag was (werd) overgemaakt naar de rekening van die [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] voornoemd.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het onder 1 primair ten laste gelegde en heeft daarbij aangevoerd dat geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
Ook heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd van de onder 2 primair en 3 primair ten laste gelegde wederrechtelijke vrijheidsberoving. Zij heeft daartoe aangevoerd dat beide incidenten zodanig kort hebben geduurd dat niet kan worden vastgesteld dat de slachtoffers op zodanige manier binnen de machtssfeer van verdachte waren, dat ze van hun vrijheid werden beroofd.
De officier van justitie heeft de bewezenverklaring gevorderd van het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair, 3 primair, 4 en 5 ten laste gelegde.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair heeft zij zich onder meer gebaseerd op de aangifte van [slachtoffer 1] en de bekennende verklaring van verdachte.
Ten aanzien van het onder 2 subsidiair, 3 subsidiair en 4 ten laste gelegde heeft zij het volgende aangevoerd.
Dezelfde dader was betrokken bij de incidenten van aangeefsters [slachtoffer 2] (feit 2) en [slachtoffer 3] (feiten 3 en 4). Dit kan worden vastgesteld op basis van het signalement dat de aangeefsters hebben opgegeven van de dader, de omstandigheid dat de incidenten kort na elkaar hebben plaatsgevonden, alsmede de overeenkomst tussen de handelingen die de dader heeft verricht bij beide voorvallen. Kort na het laatste incident werd verdachte aldaar in de buurt aangetroffen en zijn signalement kwam overeen met die van de dader. Verdachte moet aldus de dader zijn.
Voor de bewijsconstructie van de incidenten van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , dient ook het bewijs van het voorval met [slachtoffer 1] te worden gebruikt als schakelbewijs. Er bestaan grote overeenkomsten tussen alle incidenten, zoals – kort samengevat – dat het in alle gevallen om vrouwelijke slachtoffers gaat, dat de modus operandi nagenoeg gelijk is en dat de feiten allemaal zijn gepleegd van vrijdag op zaterdag tijdens de nachtelijke uren dan wel vroege ochtenduren.
De gedragingen van verdachte ten aanzien van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] leveren weliswaar geen voltooid delict van wederrechtelijke vrijheidsbeneming op, maar op basis van de uiterlijke verschijningsvormen kan wel worden vastgesteld dat verdachte heeft getracht de aangeefsters wederrechtelijk van hun vrijheid te beroven.
Ten aanzien van feit 5 heeft de officier van justitie betoogd dat op basis van de verklaringen van de aangevers en de bekennende verklaring van verdachte dit feit bewezen kan worden, met uitzondering van het deel dat betrekking heeft op aangever [slachtoffer 7] . Voor dit deel moet verdachte worden vrijgesproken.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van al het ten laste gelegde met uitzondering van feiten 1 subsidiair en 5. Bij dit laatste feit heeft de raadsman zich verenigd met het standpunt van de officier van justitie, inhoudende partiële vrijspraak ten aanzien van de oplichting die betrekking heeft op aangever [slachtoffer 7] .
Ten aanzien van feiten 2, 3 en 4 heeft de raadsman aangevoerd dat op basis van de stukken niet kan worden vastgesteld dat verdachte de dader is. In het bijzonder heeft hij hierbij betoogd dat uit de verklaringen van aangeefsters [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] blijkt dat de dader een geheel zwarte broek aanhad, terwijl verdachte bij zijn aanhouding een zwarte broek met een witte streep droeg.
Ten aanzien van feiten 2, 3 en 4 heeft de raadsman subsidiair gesteld dat gelet op de gedragingen van de dader geen sprake is van wederrechtelijke vrijheidsberoving dan wel een poging daartoe. Ingeval verdachte als dader wordt aangemerkt kan hoogstens worden bewezen dat hij [slachtoffer 2] heeft bedreigd (feit 2 meer subsidiair) en dat hij [slachtoffer 3] heeft mishandeld (feit 4).
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
Vrijspraak feit 1 primair
De rechtbank is, met de officier van justitie en raadsman, van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde, nu niet is gebleken dat aangeefster [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
De rechtbank acht feit 1 subsidiair wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 04 juli 2019;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 24 maart 2018, opgenomen op pagina 207 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2018308335z d.d. 23 november 2018, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 1] .
Ten aanzien van feit 2
Vrijspraak feit 2 primair, subsidiair en meer subsidiair
De rechtbank is van oordeel dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde. De rechtbank overweegt hierbij dat het door aangeefster [slachtoffer 2] opgegeven signalement niet overeenkomt met verdachte en dat de plek waar de confrontatie tussen [slachtoffer 2] en de dader heeft plaatsgevonden, zich op enige afstand bevindt van de plek waar verdachte later is aangesproken door de verbalisanten. Daarnaast geeft [slachtoffer 2] aan dat de dader een zwarte broek droeg, terwijl door één van de verbalisanten wordt beschreven dat verdachte die avond een trainingsbroek met een witte streep aan had. Uit de verklaring van [slachtoffer 2] blijkt verder dat de dader een licht getinte huidskleur had zoals die van een Turk of Marokkaan. Ook sprak de dader volgens haar met een licht accent, dat leek op Marokkaans. Verdachte is een blanke Nederlandse man die de Nederlandse taal accentloos spreekt.
Hoewel er zich in het dossier wel degelijk aanwijzingen bevinden dat het verdachte is geweest die confrontatie met [slachtoffer 2] heeft opgezocht, heeft de rechtbank op grond van hetgeen hiervoor is overwogen niet de overtuiging bekomen dat verdachte de dader is geweest. Dat verdachte rapt en daarbij straattaal gebruikt, maakt dit niet anders.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het onder 2 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen en wordt verdachte hiervan vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 3
Vrijspraak feit 3 primair, subsidiair en meer subsidiair
De rechtbank zal verdachte ook integraal vrijspraken van het onder 3 ten laste gelegde.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de verklaring van aangeefster [slachtoffer 3] - zoals deze hierna is opgenomen - niet dat zij door de dader op enige manier van haar vrijheid is beroofd (feit 3 primair). Ook is niet komen vast te staan dat de dader heeft getracht haar van haar vrijheid te beroven (feit 3 subsidiair). Evenmin komt in voldoende mate naar voren dat hij haar heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, zware mishandeling of gijzeling (feit 3 meer subsidiair). Verdachte zal daarom van het onder 3 primair, subsidiair en meer subsidiair worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 4
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring van feit 4 redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 25 november 2017, opgenomen op pagina 82 e.v. van eerdergenoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 3] :
Op 25 november 2017 omstreeks 06:30 uur was ik onderweg naar mijn werk op mijn zwarte herenfiets. Terwijl ik in de Kamerlingh Onneslaan aan het fietsen was kwam er plotseling een jongen van achteren naar mij toe gelopen. Ik zag dat hij mij van de linkerkant naderde, dit was aan de kant waar de woningen zich bevinden. Ik heb niks gehoord, de jongen stond ineens naast mij. Ik zag dat de jongen zwarte kleding aan had en ik zag dat er onder de capuchon vermoedelijk licht haar zat. Ik zag ook dat de jongen een zwarte plastic rugzak met touwtjes op de rug droeg. Ik schrok enorm en stopte. Ik
hoorde dat de jongen tegen mij zei: ''Doe rustig! doe rustig!''. Ik schrok hier van
en begon te gillen. Voor dat ik het wist lag ik op de grond. Ik voelde dat ik met
mijn rug op de grond lag, alleen weet ik niet meer hoe ik op de grond terecht ben
gekomen. Ik voelde dat de jongen aan mijn jas trok. Ik weet alleen niet meer waar hij
mij precies vastpakte.
Terwijl ik op de grond lag had ik het plastic tasje wat de jongen op zijn rug droeg
stevig vastgepakt. Ik liet het plastic tasje niet los. Vervolgens voelde ik dat ik een klap onder mijn linkeroog en neus kreeg. Daarop volgend voelde ik dat ik nog een klap op mijn voorhoofd kreeg. Na deze twee klappen hield het slaan op. Ik zag dat de jongen om
zich heen aan het kijken was en vervolgens heel rustig wegliep.
Ik kan de man als volgt omschrijven:
- Manspersoon.
- Slank postuur.
- ongeveer 1.80 meter lang.
- Zwarte Sportbroek met aan beide zijkanten een witte streep naar beneden.
- Zwarte jas/vest met capuchon.
- Zwarte rugzak met touwtjes/ koord sluiting.
Na dit incident merkte ik op dat ik een dikke bult op mijn voorhoofd had.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 november 2017, opgenomen op pagina 88 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant(en):
Op 26 november 2017 nam ik telefonisch contact op met de aangeefster [slachtoffer 3] . Ik kreeg de partner " [naam 4] " aan de lijn en ik hoorde vrijwel direct dat hij het voorstel maakte om naar het bureau te komen. We hebben hierop afgesproken dat ze naar het politiebureau zouden komen. Omstreeks 11:20 uur kwamen [naam 4] en [slachtoffer 3] naar het bureau.
[slachtoffer 3] verklaarde het volgende:
Toen ik werd aangevallen had de persoon echt een capuchon op, zeker geen petje. Ook
onder zijn capuchon was geen pet zichtbaar, hier heb ik gek genoeg nog op gelet. Ik
heb het ook over donkerblond haar gehad, maar volgens mij was dit de schaduw van de
straatverlichting, welke mij deed vermoeden dat dit een haargrens was. Zijn capuchon
stak aan de bovenzijde echt ver over het hoofd heen. Kortom, dit is de reden dat ik
alsnog een aanvullende verklaring af wil leggen.
Toen ik de man op het bakje zag zitten ben ik linksaf geslagen, de Kamerlingh
Ossenlaan in. Ik ben doorgefietst in de richting van het eerste kruispunt. Ik weet
nog dat ik naar rechts had gekeken om te kijken of er ook verkeer van rechts aan
kwam. Ik was van plan om het kruispunt over te fietsen.
Ineens werd ik verrast doordat er aan mijn linkerzijde een manspersoon naast mij
stond. Hij stond op ongeveer veertig centimeter van mij af.
Ik kan me nog herinneren dat ik de straat aan de linkerzijde niet in kon kijken omdat ik tegen bossen aan keek. Ik heb dus niet op het kruispunt gestaan, maar net ervoor.
Opmerking verbalisant: De aangeefster stond op de Kamerlingh Onneslaan tussen de
wegen Selma Lagerloflaan en de Van Heuven Goedhartlaan. Met de weg naar links
bedoelde ze de Van Heuven Goedhartlaan.
3. Een geneeskundige verklaring, op 27 november 2017 opgemaakt en ondertekend door mevrouw A. Mulder, huisarts, opgenomen op pagina 87 van voornoemd dossier, inhoudend, als geneeskundige verklaring:
Medische informatie betreffende [slachtoffer 3] :
A. Uitwendig waargenomen letsel:
CHD 25/11/17: enkele bloeduitstortingen vingers en een bult van 2 bij 3 cm rechter voorhoofd
A. Mulder 27/11/17: hematomen op re onderarm (2) en bovenbenen (3)
- hematoom en schaafwond li knie. – lichte zwelling re voorhoofd
- li middelvinger flinke zwelling en blauwe verkleuring (kneuzing)
D. Datum waarop voornoemde persoon werd onderzocht: 25/11/17 (CHD) en 27/11/17 A. Mulder
F. Geschatte duur van de genezing: waarschijnlijk een paar weken.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 april 2018, opgenomen op pagina 103 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant(en):
Op zondag 26 november 2017 omstreeks 15:45 uur, hebben verbalisanten een buurtonderzoek verricht aan de Van Heuven Goedhartlaan en de Van der
Waalspad te Assen.
Bij woning [straatnaam] is nieuwe informatie aan het licht
gekomen. Bewoonster [getuige 2] verklaart aan ons het volgende:
Ik werd wakker van hard gegil en geschreeuw op straat. Ik liep vervolgens
naar mijn balkon toe. Dit balkon is gelegen op de eerste verdieping aan de voorzijde
van de woning. Ik keek vervolgens uit het raam en zag dat mijn buurvrouw van nummer
[nummer] uit de auto kwam welke geparkeerd stond tegenover onze woning en naar de Kamerlingh Onneslaan toe liep. In de Kamerlingh Onneslaan zag ik een vrouw. Ik zag dat mijn buurvrouw naar deze vrouw toeliep. Vervolgens zag ik een manspersoon uit het Van Der Waals pad lopen en ging deze man op de hoek van de Kamerlingh Onneslaan en de van Heuven Goedhartlaan staan. Ik zag dat deze manspersoon zeker 2 minuten daar op de hoek heeft gestaan en om zich heen aan het kijken was, vervolgens is deze manspersoon de Van der Waals pad weer ingelopen. Deze straat komt uit op de Lorentzstraat te Assen. Ik zag dat de donker gekleed was en dat hij een capuchon op had die wel puntig leek. Het leek erop dat er nog een muts onder de capuchon zat.
Ze kan de man verder als volgt omschrijven:
Man.
- Capuchon op,
- Zwarte spijkerbroek met een witte streep aan de zijkant tot aan de onderkant van de
broek.
- Donkere jas, geen dikke jas.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 25 november 2017, opgenomen op pagina 108 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 1] wonende aan de [straatnaam] :
Vanmorgen omstreeks 06.30 uur, stond ik op de parkeerplaats voor mijn woning aan de
Van Heuven Goedhartlaan te Assen. Ik wilde naar mijn werk gaan.
Ik hoorde toen iemand gillen of roepen. Ik schonk hier eerst geen aandacht aan omdat
het in het weekend wel vaker gebeurt dat jongeren hier in de buurt of in het bosje
aan het schreeuwen zijn. Toen ik echter iemand hoorde roepen: "Nee niet doen,
alsjeblieft niet doen" of woorden van gelijke strekking, ben ik direct in de
richting van de Kamerling Onneslaan gelopen waarvandaan ik het roepen hoorde. Toen ik die kant op liep, zag ik een jongeman lopen die de van Heuven goedhartlaan overstak
en richting het centrum van Assen liep. Deze jongeman liep heel rustig. Hij was
ongeveer 180 a 190 lang, droeg een zwarte trui of jack met een capuchon die hij over
zijn hoofd had en een zwarte trainingsbroek met een witte streep. Hij had een zwart
tasje in zijn hand. Hij had een smal postuur. Omdat hij een tasje in zijn hand had,
dacht ik eerst aan een beroving omdat dat kort geleden hier ook gebeurt is. Ik ben
toen verder gelopen de Kamerling Onneslaan in, ik trof daar toen een mevrouw die zei
dat ze van haar fiets was geslagen door een man.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 april 2018, opgenomen op pagina 100 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant(en):
Op 25 november 2017 omstreeks 06:45 uur, waren wij verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] belast met noodhulp in Assen. Wij bevonden ons op het Politiebureau te Assen toen wij van de centralist van het operationeel centrum de opdracht kregen om te gaan naar de Kamerlingh Onneslaan te Assen. Aldaar was een vrouw op de fiets aangevallen door een man. Hierop zijn wij ter plaatse gegaan. Wij kregen van de centralist van het operationeel centrum het volgende signalement:
- Blanke man,
- Slank,
- Dun postuur.
- Trainingsbroek met witte strepen aan de zijkant.
- Rugzak met touwtjes.
Omstreeks 06:50 uur zagen wij, verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] in de Marconistraat te
Assen een slanke blanke jongen lopen die aan het bovengenoemde signalement voldeed.
Wij reden over de Zernikestraat te Assen en sloegen rechtsaf de Marconistraat te Assen
in, waarbij wij ons verplaatsen in de richting van het plaats delict. Wij zagen dat er
een jongen op de stoep aan de rechterkant van de weg liep ter hoogte van huisnummer [nummer]. Wij zagen dat de jongen ons tegemoet liep. De jongen liep in de richting van de
kruisende wegen Zernikestraat/Zeemanstraat te Assen en komen uit de richting van de
Van Heuven Goedhartlaan te Assen. Zie voor de exacte locatie de uitdraai van Google
Maps. Deze is toegevoegd als bijlage.
Wij verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] stopten de auto ter hoogte van deze jongen, omdat
hij voldeed aan het gegeven signalement van de verdachte, ons doel was om deze jongen
staande te houden. De jongen stopte met lopen. Verbalisant [verbalisant 2] stapte uit om met de
jongen in gesprek te gaan. Ik, verbalisant [verbalisant 1] bleef in het voertuig zitten.
Ik heb het gesprek tussen verbalisant [verbalisant 2] en de jongen niet gehoord. Ik kan de jongen als volgt omschrijven:
- manspersoon.
- jong rond de 20 jaar.
- tussen de 1.60 cm en 1.80 cm lang.
- Zwarte trainingsbroek met een witte streep op de zijkant van boven tot aan de knie
gelopen.
- zwarte jas met capuchon.
- de jongen droeg de capuchon op zijn hoofd.
- onder de capuchon stak wat kort blond haar uit, dit was zichtbaar omdat de jongen
de capuchon niet helemaal over zijn hoofd droeg.
In de auto hoorde ik verbalisant [verbalisant 2] tegen mij zeggen dat hij de jongen ambtshalve herkende als zijnde [verdachte] .
Op het moment dat ik, verbalisant [verbalisant 1] , [verdachte] zag lopen, ontstond er bij mij direct de overtuiging dat hij als verdachte kan worden aangemerkt. [verdachte] voldeed aan het signalement en kwam uit de richting lopen van het plaats delict, ter stond na de melding en op enkele straten van de melding. Verder was er niemand op straat te bekennen
Bewijsoverweging
Op basis van de opgenomen bewijsmiddelen overweegt de rechtbank als volgt.
Op 25 november 2017 omstreeks 6.30 uur ‘s ochtends was aangeefster [slachtoffer 3] in de Kamerlingh Onneslaan te Assen aan het fietsen toen ze opeens van achteren door een man werd benaderd. Door de schrik stopte ze met fietsen en begon ze te gillen. De man had een slank postuur en was ongeveer 1.80 meter lang. De man droeg een zwarte sportbroek en een zwarte jas/vest met een capuchon en hij had een zwarte rugzak met touwtjes op zijn rug. De man had zijn capuchon op zijn hoofd. [slachtoffer 3] kwam op een zeker moment op de grond terecht. De man gaf haar hierna een klap in haar gezicht en tegen haar voorhoofd. Tijdens het incident hield [slachtoffer 3] de tas van de man vast, maar liet deze daarna los. Na het incident is de man rustig weggelopen.
De Kamerlingh Onneslaan ligt tussen de Selma Lagerloflaan en de Van Heuven Goedhartlaan.
Kort na het horen van het gegil van [slachtoffer 3] , liep getuige [getuige 1] in de richting van de Kamerling Onneslaan. Zij zag een man die rustig liep en die de Heuven Goedhartlaan overstak in de richting van het centrum. Volgens de omschrijving van [getuige 1] was deze man tussen de 1.80 en 1.90 meter lang en droeg een zwarte trui of jack met een capuchon die hij over zijn hoofd had. Daarnaast droeg de man een zwarte trainingsbroek met een witte streep. Ook had deze man een zwart tasje in zijn hand.
Op het moment dat [getuige 1] naar [slachtoffer 3] liep, zag getuige [getuige 2] een man die op de hoek van de Kamerlingh Onneslaan en de Van Heuven Goedhartlaan stond. Deze man droeg een zwarte broek die een witte streep had aan de zijkant. Ook had de man een donkere jas aan met de capuchon op zijn hoofd. Ze zag vervolgens dat de man om zich heen keek en vervolgens het Van der Waalspad inliep dat uitkomt op de Lorentzstraat. Op de plattegrond van Google Maps [1] die zich in het dossier bevindt, is te zien dat de Lorentzstraat uitkomt op de Marconistraat.
Omstreeks 6.50 uur zagen verbalisanten verdachte op de Marconistraat lopen. Verdachte kwam uit de richting van de Van Heuven Goedhartlaan. Verdachte werd door een van de verbalisanten omschreven als een man tussen de 1.60 en 1.80 meter lang. Verdachte had een zwarte trainingsbroek met een witte streep op de zijkant aan. Daarnaast had verdachte een zwarte jas aan met de capuchon op zijn hoofd.
Op basis van hetgeen getuigen [getuige 1] en [getuige 2] kort na het incident hebben waargenomen in combinatie met de verklaring van aangeefster [slachtoffer 3] , is de rechtbank van oordeel dat de man die de getuigen omschrijven de dader is. De dader was in het zwart gekleed met een capuchon op zijn hoofd en had een broek met een witte streep aan de zijkant.
Verdachte is een aantal minuten na het incident door de politie gezien op een plek die past bij de route die dader had kunnen lopen na het incident. Voorts komt het signalement van verdachte dat door de politie wordt gegeven overeen met het door de aangeefsters en getuigen opgegeven signalement van de dader, waarbij in het bijzonder opvalt dat telkens wordt gesproken over een broek met een witte streep.
Gelet op al het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte de dader is. De onder 4 ten laste gelegde mishandeling is daarom wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 5
Het deel van het onder 5 ten laste gelegde dat betrekking heeft op aangever [slachtoffer 7] acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen, nu onduidelijk is gebleven of verdachte hierbij betrokken is geweest. Evenals de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank daarom van oordeel dat verdachte partieel moet worden vrijgesproken van het onder 5 ten laste gelegde.
Voor het overige acht de rechtbank feit 5 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte de overige onderdelen van dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 04 juli 2019;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 19 januari 2018, opgenomen op pagina 32 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2018072431 d.d. 11 april 2018, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 4] ;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 19 januari 2018, opgenomen op pagina 43 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 5] ;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 4 januari 2018, opgenomen op pagina 58 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 6] .
Bewijsoverweging
Op basis van voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank het onder 5 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feiten 1 subsidiair, 4 en 5 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. subsidiair
hij op 24 maart 2018 te Assen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1] met een boksbeugel, meermalen op het achterhoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
hij op 25 november 2017 te Assen, [slachtoffer 3] heeft mishandeld door genoemde [slachtoffer 3] meermalen, tegen haar hoofd te slaan/stompen;
5.
hij in de periode van 15 december 2017 tot en met 23 december 2017 te Groningen en te Assen, tezamen en in vereniging met een ander, meermalen, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en een
valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] , telkens heeft bewogen tot de afgifte van enige goed, te weten telkens een telefoon Iphone, immers hebben verdachte en diens mededader
- naar aanleiding van een marktplaats advertentie contact opgenomen met [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] voornoemd en
- zich hierbij voorgedaan als “ [naam 1] ” en vervolgens
- zich begeven naar die [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] en
- aldaar de telefoons in ontvangst genomen en
- alhier een fake/nep app van de ABN Amro op zijn telefoon getoond aan die [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] voornoemd, waarop was te zien dat het geldbedrag was overgemaakt naar de rekening van die [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] voornoemd.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. subsidiair Poging tot zware mishandeling;
4. Mishandeling;
5. Medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden waarvan zes maanden voorwaardelijke met een proeftijd van drie jaar met oplegging van de bijzondere voorwaarden die de reclassering heeft geadviseerd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de periode dat verdachte reeds in voorarrest heeft gezeten, volgens diens berekening 21 dagen, met daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf. Voorts heeft de raadsman verzocht om aan het voorwaardelijke deel van de straf de bijzondere voorwaarden die de reclassering heeft geadviseerd te verbinden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het rapport van de reclassering d.d. 26 juni 2019, het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 5 juni 2019, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de door verdachte erkende ad informandum gevoegde feiten (het aanwezig hebben van MDMA op 20 maart 2018, parketnummer18/930042-18 en het aanwezig hebben van cocaïne op 4 juli 2018, parketnummer 18/920022-19), die hiermee zijn afgedaan.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling, een eenvoudige mishandeling en oplichting, meermalen gepleegd.
Bij beide geweldsfeiten heeft verdachte, zonder dat daarvoor enige aanleiding bestond, een volstrekt willekeurige vrouwelijke slachtoffer geslagen. Bij de poging tot zware mishandeling heeft verdachte het slachtoffer van achteren meerdere malen met een boksbeugel op haar hoofd geslagen. Het is niet aan verdachte maar louter aan geluk te danken dat het uiteindelijk bij relatief beperkt letsel is gebleven.
Het andere slachtoffer was aan het fietsen toen verdachte opeens naast haar stond en haar daarna twee klappen heeft gegeven in haar gezicht.
Door zijn handelen heeft verdachte in forse mate inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en hun angst ingeboezemd.
Met betrekking tot de oplichtingen heeft verdachte met een nep-app van de ABN Amro aan de slachtoffers getoond dat hij de vraagprijs van de iPhones had overgemaakt op de rekening van de slachtoffers, terwijl dat niet het geval was. Verdachte en zijn mededader hebben met hun werkwijze het vertrouwen in eerlijke handel geschaad. Verdachte had hierbij enkel oog voor zijn eigen financieel gewin. De rechtbank rekent verdachte dit aan.
De begane feiten, in het bijzonder de geweldplegingen, rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank in beginsel een grotendeels onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Uit het reclasseringsrapport blijkt dat verdachte zich de afgelopen periode met de geboden ondersteuning steeds beter staande wist te houden. Het recidiverisico wordt ingeschat als gemiddeld, maar door de nu aanwezige beschermende factoren is dit risico nog kleiner geworden. De beschermende factoren zijn de stabiele woonruimte, de dagbesteding, het inkomen, het sociale netwerk, de vriendin en de hulpverlening. Daarnaast is bij verdachte sprake van een constructieve houding voor de begeleiding.
Risicofactoren zijn gelegen in het middelengebruik in combinatie met de beperkt aanwezige sociaal emotionele vaardigheden. Verdachtes copingvaardigheden zijn op dit moment (nog) onvoldoende om zijn leven zelfstandig in te richten.
De reclassering adviseert de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest en een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met als bijzondere voorwaarden: een meldingsgebod, ambulante behandelverplichting, begeleid wonen, begeleiding bij het alcohol- en softdrugsgebruik in combinatie met middelencontroles. Deze voorwaarden zijn bedoeld om de risicofactoren in toom te houden.
De ter zitting aanwezige reclasseringswerker heeft het rapport nader toegelicht en heeft aangegeven dat een vrijheidsstraf de huidige positieve ontwikkeling van verdachte in ernstige mate zal doorkruisen.
Hoewel de ernst van de gepleegde feiten daar wel aanleiding voor geeft, acht de rechtbank het, gelet op de huidige positieve ontwikkelingen, het niet aangewezen dat verdachte op dit moment teruggaat naar de gevangenis. Nu het wel gaat om ernstige feiten en de rechtbank verdachte ervan wil weerhouden nog een keer de fout in te gaan, legt de rechtbank een groot deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op met bijzondere voorwaarden. Het onvoorwaardelijke deel is gelijk aan de periode dat verdachte reeds (gedurende drie periodes) in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast acht de rechtbank het passend en geboden dat verdachte als straf gaat werken.
De rechtbank zal verdachte een gevangenisstraf opleggen van 210 dagen waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar en een taakstraf van 240 uren subsidiair 120 dagen vervangen hechtenis. Aan het voorwaardelijke deel zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden koppelen die de reclassering heeft geadviseerd.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. [slachtoffer 1] , tot een bedrag van € 195,- ter zake van materiële schade en € 150,- ter vergoeding van immateriële schade;
2. [slachtoffer 2] , tot een bedrag van € 1,90 ter vergoeding van materiële schade en € 850,- ter vergoeding van immateriële schade;
3. [slachtoffer 3] , tot een bedrag van € 850,- ter vergoeding van immateriële schade;
4. [slachtoffer 4] , tot een bedrag van € 300,- ter vergoeding van materiële schade en € 50,- ter vergoeding van immateriële schade;
5. [slachtoffer 5] , tot een bedrag van € 360,- ter vergoeding van materiële schade;
6. [slachtoffer 7] , tot een bedrag van € 600,- ter vergoeding van materiële schade.
Alle benadeelde partijen hebben verzocht het gevorderde bedrag te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum waarop de respectievelijke schade is ontstaan;
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vorderingen van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 5] en [slachtoffer 3] volledig worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 4] heeft zij gesteld dat de vordering tot een bedrag van € 300,- moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige moet de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard.
De officier van justitie heeft gevorderd dat [slachtoffer 7] niet-ontvankelijk wordt verklaard, nu zij heeft gesteld dat het feit waarop de vordering betrekking heeft niet kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer 1] in zijn geheel kan worden toegewezen. Daarnaast heeft hij verzocht de vordering van [slachtoffer 4] tot een bedrag van € 300,- en die van [slachtoffer 5] tot een bedrag van € 200,- toe te wijzen. Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 5] heeft hij aangevoerd dat voornoemd bedrag een reële prijs is voor de telefoon.
Verder heeft de raadsman verzocht de benadeelde partijen [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 7] niet ontvankelijk te verklaren, dit gelet op de door hem bepleite vrijspraak.
Oordeel van de rechtbank
[slachtoffer 1]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde. De vordering, die niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 24 maart 2018.
[slachtoffer 2]
De rechtbank acht het feit waaruit de door [slachtoffer 2] gestelde schade zou zijn ontstaan niet bewezen. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
[slachtoffer 3]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij [slachtoffer 3] de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 4 bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 25 november 2017.
[slachtoffer 4]
De rechtbank acht enkel de gestelde materiële schade voor toewijzing vatbaar, nu deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 5 bewezen verklaarde. Het bedrag van € 50,- dat betrekking zou hebben op geleden schade door het lenen van geld bij anderen, acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Voor dit deel wordt de vordering afgewezen. De vordering wordt toegewezen tot een bedrag van € 300,- vermeerderd met wettelijke rente vanaf 17 december 2017.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een medeverdachte heeft gepleegd en dat ze naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn de medeverdachte deze al heeft betaald, en andersom.
[slachtoffer 5]
Anders dan door de verdediging is gesteld acht de rechtbank het bedrag van € 360,- dat door benadeelde partij [slachtoffer 5] is gesteld en reëel bedrag dat voor vergoeding in aanmerking komt. De enkele stelling van de verdediging dat een bedrag van € 200,- meer voor de hand ligt, acht de rechtbank onvoldoende betwisting om de hoogte van het schadebedrag naar beneden bij te stellen. De vordering wordt toegewezen tot een bedrag van € 360,- vermeerderd met wettelijke rente vanaf 17 december 2017.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een medeverdachte heeft gepleegd en dat ze naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn de medeverdachte deze al heeft betaald, en andersom.
[slachtoffer 7]
De rechtbank acht het feit waaruit de door [slachtoffer 7] gestelde schade zou zijn ontstaan niet bewezen. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat met betrekking tot de door [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] geleden schades, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de bedoelde schades zal vergoeden.
Veroordeling in de kosten
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] [slachtoffer 4] , en [slachtoffer 5] tot aan deze uitspraak in verband met de vordering hebben gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 36f, 45, 47, 57, 60a, 300, 302 en 326 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder
- 1 primair;
- 2 primair, subsidiair en meer subsidiair en
- 3 primair, subsidiair en meer subsidiair,
is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair, 4 en 5 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 210 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 180 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op drie jaar, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- zich niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde zich binnen vijf dagen na het onherroepelijk worden van het vonnis telefonisch meldt bij Reclassering Nederland te Groningen, telefoonnummer 088-8041100;
dat de veroordeelde zich stelt onder ambulante begeleiding/behandeling bij Ambulante Forensische Psychiatrie Noord of een soortgelijke (ambulante) fonische zorginstelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
dat de veroordeelde zal blijven wonen in een vorm van begeleid wonen en/of maatschappelijke opvang en zich zal houden aan het (dag)programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
dat de veroordeelde zal zich laten begeleiden voor zijn alcohol- en softdrugsgebruik, welke begeleiding erop gericht zal zijn het gebruik van alcohol en middelen te minimaliseren;
dat de veroordeelde zal zijn medewerking verlenen aan controle van het gebruik van softdrugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.

een taakstraf voor de duur van 240 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
345,-(zegge: driehonderdvijfenveertig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 maart 2018.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] te betalen een bedrag van € 345,- (zegge: driehonderdvijfenveertig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 maart 2018, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van zes dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 195,- aan materiële schade en € 150,- aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van feit 2:
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]niet-ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Ten aanzien van feit 4
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 3]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
850,-(zegge: achthonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 november 2017.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] te betalen een bedrag van € 850,- (zegge: achthonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 november 2017, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van zeventien dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag betreft immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van feit 5:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 4]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
300,-(zegge: driehonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 december 2017, in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader(s) van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Wijst de vordering voor het overige af.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 4] , te betalen een bedrag van € 300,- (zegge: driehonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 december 2017, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van zes dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader(s) van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd. Dit betreft materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 4] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 5]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
360,-(zegge: driehonderdzestig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 december 2017.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 5] , te betalen een bedrag van € 360,- (zegge: driehonderdzestig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 december 2017, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van zeven dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag betreft materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 5] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij
[slachtoffer 7]in zijn vordering niet-ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.H.A. Fransen, voorzitter, mr. M.A.A. van Capelle en
mr. A.A.J. Smelt, rechters, bijgestaan door mr. D.M.A. Jansen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 juli 2019.

Voetnoten

1.Het plattegrond van Google map is opgenomen op pagina 102