ECLI:NL:RBNNE:2019:3177

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 juli 2019
Publicatiedatum
18 juli 2019
Zaaknummer
18/840011-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot doodslag en diefstal door twee of meer verenigde personen

Op 18 juli 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2001, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder het medeplegen van poging tot doodslag en diefstal door twee of meer verenigde personen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 17 en 18 februari 2019 in Groningen samen met anderen geweld heeft gepleegd tegen twee slachtoffers, waarbij hij hen met een klauwhamer en een veerdrukpistool heeft geslagen en geschopt. Dit geweld leidde tot ernstige verwondingen bij de slachtoffers. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie van 5 maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft daarnaast een PIJ-maatregel opgelegd. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de psychische gevolgen voor de slachtoffers, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn verstandelijke beperking en eerdere veroordelingen. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk is gesteld voor de schade die door zijn handelen is veroorzaakt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/840011-19
ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18/152982-18
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/249003-16
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/840069-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 18 juli 2019 in de zaken van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] ,
thans verblijvende in JJI Intermetzo te Lelystad.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 4 juli 2019.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.P. Eckert, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A. Hertogs.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, onder parketnummer 18/840011-19 ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 18 februari 2019 te Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen en/of met kracht die [slachtoffer 1] met een (klauw)hamer op zijn hoofd en/of (elders) op en/of tegen het lichaam heeft/hebben geslagen en/of meermalen en/of met kracht en/of met geschoeide voet(en) op en/of tegen het hoofd en/of (elders) op en/of tegen het lichaam heeft/hebben geschopt en/of meermalen en/of met kracht op en/of tegen het hoofd en/of (elders) op en/of tegen het lichaam heeft/hebben geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 18 februari 2019 te Groningen tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen en/of met kracht die [slachtoffer 1] met een (klauw)hamer op zijn hoofd en/of (elders) op en/of tegen het lichaam heeft/hebben geslagen en/of meermalen en/of met kracht en/of met geschoeide voet(en) op en/of tegen het hoofd en/of (elders) op en/of tegen het lichaam heeft/hebben geschopt en/of meermalen en/of met kracht op en/of tegen het hoofd en/of (elders) op en/of tegen het lichaam heeft/hebben geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 18 februari 2019 te Groningen openlijk, te weten, op/aan of bij de Friesestraatweg (N370), in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon en/of een goed, te weten [slachtoffer 1] en/of zijn/een auto, door hem
- in het gezicht te spugen en/of
- meermalen en/of met kracht met een (klauw)hamer op zijn hoofd en/of (elders) op en/of tegen het lichaam te slaan en/of
- meermalen en/of met kracht en/of met geschoeide voet(en) op en/of tegen het hoofd en/of (elders) op en/of tegen het lichaam te schoppen en/of
- meermalen en/of met kracht op en/of tegen het hoofd en/of (elders) op en/of tegen het lichaam te slaan en/of
- door tegen de autodeur te trappen;
2.
hij op of omstreeks 17 februari 2019 te Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet (meermalen en/of met kracht) met een veerdrukpistool, dan wel een (op een) (echt) vuurwapen (gelijkend voorwerp), althans een hard en/of metalen voorwerp, op en/of tegen het hoofd van die [slachtoffer 2] heeft/hebben geslagen en/of (meermalen en/of met kracht en/of met geschoeide voet(en)) tegen het hoofd van die [slachtoffer 2] heeft/hebben geschopt en/of (meermalen en/of met kracht en/of met de vuist(en)) op en/of tegen hoofd en/of (elders) op en/of tegen het lichaam heeft/hebben geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 17 februari 2019 te Groningen tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 2] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (meermalen en/of met kracht) met een veerdrukpistool, dan wel een (op een) (echt) vuurwapen (gelijkend voorwerp), althans een hard en/of metalen voorwerp, op en/of tegen het hoofd van die [slachtoffer 2] heeft/hebben geslagen en/of (meermalen en/of met kracht en/of met geschoeide voet(en)) tegen het hoofd en/of (elders) op en/of tegen het lichaam van die [slachtoffer 2] heeft/hebben geschopt en/of (meermalen en/of met kracht en/of met de vuist(en)) op en/of tegen hoofd en/of (elders) op en/of tegen het lichaam heeft/hebben geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 17 februari 2019 te Groningen openlijk, te weten, op/aan of bij de Sluiskade, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer 2] door hem (- zakelijk weergegeven -)
- ( meermalen en/of met kracht) met een veerdrukpistool, dan wel een (op een) (echt) vuurwapen (gelijkend voorwerp), althans een hard en/of metalen voorwerp, op en/of tegen het hoofd te slaan, en/of
- ( meermalen en/of met kracht en/of met geschoeide voet(en)) tegen het hoofd en/of (elders) op en/of tegen het lichaam te schoppen, en/of
- ( meermalen en/of met kracht en/of met de vuist(en)) op en/of tegen hoofd en/of (elders) op en/of tegen het lichaam te slaan;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 17 februari 2019 te Groningen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer 2] heeft mishandeld door hem (meermalen en/of met kracht) op en/of tegen het hoofd en/of (elders) op en/of tegen lichaam te slaan en/of te schoppen;
3.
hij op of omstreeks 16 februari 2019 te Groningen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
- een MacBook Pro (van het merk Apple, 13.3 inch. Grijs van kleur) en/of
- een Playstation 4 (zwart van kleur) en/of
- een Iphone 5 (wit van kleur) en/of
- een Samsung galaxy (wit van kleur) en/of
- een sleutel (van de berging) en/of
- buitenlandse (bank)biljetten en/of
- een monitor (van het merk BenQ, zwart van kleur, type Zowie RL2460),
in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door - zakelijk weergegeven - (zonder toestemming of daartoe gerechtigd te zijn) met een voor nood te gebruiken en/of in een bloempot verstopte huissleutel, de toegangsdeur van de woning te openen.
Aan verdachte is onder parketnummer 18/152982-18 ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 1 augustus 2018 te Groningen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een motorboot, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 5] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 1 augustus 2018 te Groningen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader voorgenomen misdrijf om een motorboot, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 5] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen; die boot (van de steiger) heeft losgemaakt en hij en/of zijn mededader vervolgens heeft geprobeerd de motor te starten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 1 augustus 2018 te Groningen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een scooter (met kenteken [kenteken] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 6] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3.
hij op of omstreeks 1 augustus 2018 te Groningen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om een scooter (met kenteken [kenteken] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan een onbekend gebleven eigenaar, weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking, een schroef in het contactslot heeft gedraaid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4. (18.039838.19)
hij op of omstreeks 1 augustus 2018 te Groningen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk een boot, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s), te weten aan [slachtoffer 7] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting veroordeling gevorderd voor het onder parketnummer 18/840011-19 sub 1 primair, 2 primair en 3 ten laste gelegde. Voorts heeft zij veroordeling gevorderd voor het onder parketnummer 18/152982-18 sub 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde. Daartoe heeft de officier van justitie onder meer het volgende aangevoerd. Uit onder meer de aangifte van [slachtoffer 1] en verklaringen van getuigen blijkt dat verdachte samen met anderen [slachtoffer 1] meermalen hard tegen het hoofd en het lichaam heeft geschopt en geslagen, en dat zij [slachtoffer 1] ook meerdere keren met een hamer hard op zijn hoofd hebben geslagen. Verdachte en de andere geweldplegers hebben daarmee bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer door dat geweld zou komen te overlijden. Ook voor wat betreft het geweld tegen [slachtoffer 2] geldt dat verdachte en zijn mededader(s), gelet op de ernst van het gebruikte geweld, bewust de aanmerkelijke kans op het overlijden van het slachtoffer hebben aanvaard. De ten laste gelegde diefstal van goederen van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] kan bewezen worden, mede omdat verdachte bekent dat hij de bedoelde goederen samen met een ander uit de woning van de genoemde personen heeft weggenomen. Het onder parketnummer 18/152982-18 ten laste gelegde kan mede gezien de bekennende verklaring van verdachte eveneens bewezen worden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder parketnummer 18/840011-19 sub 1 primair en 2 primair ten laste gelegde. Er kan, aldus de raadsman, niet gezegd worden dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de slachtoffers door het geweld zouden komen te overlijden. Verdachte handelde impulsief en hij heeft niet het initiatief genomen. Verdachte heeft ook niet gericht met de hamer tegen het hoofd van [slachtoffer 1] geslagen. Bij de geweldpleging tegen [slachtoffer 2] was het niet verdachte, maar een ander die met een metalen voorwerp tegen het hoofd van het slachtoffer zou hebben geslagen. Ten aanzien van het onder parketnummer 18/840011-19 sub 3 ten laste gelegde merkt de raadsman op dat het maar de vraag is of het wegnemen door verdachte van goederen uit de woning van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] , in de gegeven omstandigheden aangemerkt kan worden als diefstal. Voor wat betreft de feiten die ten laste zijn gelegd onder parketnummer 18/152982-18 refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder parketnummer 18/840011-19 sub 1 primair en 2 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Het onder dat parketnummer sub 3 ten laste gelegde acht de rechtbank niet bewezen, en de rechtbank zal verdachte in zoverre dan ook vrijspreken. Het onder parketnummer 18/152982-18 sub 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen.
ten aanzien van parketnummer 18/840011-19:
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
ten aanzien van het ten laste gelegde onder 1:
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 18 februari 2019, opgenomen op pagina 56 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland van 2 april 2019 met opschrift Recherche Groningen en voorzien van parketnummer 18/840011-19, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] :
Op maandag 18 februari 2019 reed ik omstreeks 16.45 uur met mijn auto op de parallelweg van de Friesestraatweg (N370) te Groningen. Ik zag aan de linkerkant een groepje jongeren aankomen en zij fietsen de weg op. Ik doe het raam van mijn portier naar beneden en ik wordt door een van de jongens door het portierraam in mijn gezicht gespuugd. Ik stopte mijn auto. Op dat moment wordt er tegen het portier geschopt en hiermee probeerden ze me te belemmeren de auto uit te komen. Het lukt me om uit de auto te komen.
Ik merkte dat ze om me heen gingen staan. Ineens voelde klappen en schoppen. Ze trapten en schopten op mij in van alle kanten. Ik zag de licht getinte jongen ook op mij inslaan. Ik zag een andere jongen een hamer uit zijn broekzak pakken. Ik zag dat hij de hamer in zijn rechterhand pakte en zwaaiende bewegingen naar mij maakte. Ik voelde zware klappen op mij hoofd en op mijn rug. Door de klappen van de hamer op mijn hoofd voel ik mij wegzakken. Ik voel dat ik mijn bewustzijn verlies. Ik merk dat ik op de grond lig. Ik voelde dat ik na een aantal seconden weer bij kom. Ik zag dat de licht getinte jongen nog steeds op mij in stond te slaan. Tevens voelde ik nog klappen met de hamer op mijn lichaam. De jongens bleven maar op mij inslaan en trappen.
Ik hoorde een vrouw hard krijsen en andere omstanders ingrijpen. Hierop vlogen de daders alle kanten op en vluchtten zij richting het treinspoor.
Het geweld dat op mij werd uitgeoefend veroorzaakte zwaar lichamelijk letsel, bestaande uit verwondingen aan mijn hoofd, rug en de rest van mijn lichaam.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 18 maart 2019, opgenomen op p. 251 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verdachte:
Over wat er op maandag 18 februari 2019 gebeurd is, verklaar ik het volgende. Ik pakte de hamer en heb de man toen met de hamer geslagen. Bij de eerste klap ging de man omlaag. Ik raakte de man op zijn hoofd. Ik heb de man ook met de hamer op zijn rug geraakt.
[medeverdachte 1] heeft de man geslagen. Meerdere jongens hebben de man geschopt. [medeverdachte 2] zei later dat hij tegen het hoofd van de man had geschopt toen de man op de grond lag. Ook [medeverdachte 3] heeft tegen zijn hoofd getrapt. Ik denk dat iedereen heeft getrapt. Zelf heb ik niet getrapt. Ik heb met de hamer geslagen. Het klinkt raar als ik dat zeg, maar ik hoorde tok tok tok. Ik zag de man nog in elkaar kruipen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 18 februari 2019, opgenomen op pagina 171 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 1] :
Op 18 februari 2019 omstreeks 16.45 uur fietste ik in de richting van de Friesestraatweg. Voor mij fietste een groepje jongens. Een stuk verderop kwamen de jongens in conflict met een automobilist. Ik zag dat de bestuurder door een van de jongens met een klauwhamer op het hoofd werd geslagen. Vervolgens zag ik dat de bestuurder over zijn gehele lichaam met de hamer werd geslagen. Ik zag dat het slaan met flinke kracht gebeurde.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 maart 2019, opgenomen op pagina 136 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Op 18 februari 2019 is er een hamer in beslag genomen. Uit onderzoek kan blijken dat deze hamer kennelijk betrokken is geweest bij een geweldmisdrijf gepleegd op 18 februari op de Friesestraatweg te Groningen. Het betreft een type klauwhamer. De hamer is ongeveer 32,5 centimeter lang. De steel is van metaal. Het handvat is van zwart rubberachtig materiaal. De klauw van de hamer is van metaal.
ten aanzien van het ten laste gelegde onder 2:
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 18 februari 2019, opgenomen op pagina 59 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland van 20 mei 2019 met opschrift ADHOC Team en parketnummer 18/840011-19, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 2] :
Op zondag 17 februari 2019 zat ik met een aantal vrienden in het parkje bij de Mediamarkt aan de Sluiskade in Groningen. Verderop zaten 4 jongens. Een van die jongens rende samen met een andere jongen naar mij toe. Ik zag dat hij een pistool trok en ik hoorde hem zeggen: ''ik ga je schieten''. Ik hoorde dat hij dit een paar keer zei. Ik zag dat hij het vuurwapen in zijn hand had en dat hij dit wapen op mij richtte. Op een gegeven moment kwam hij naar mij toe en hield het pistool tegen de achterkant van mijn hoofd. Ik hoorde een leeg schot. Nadat ik dat hoorde, voelde ik iets heel hards tegen mijn hoofd. Dit was twee of drie keer. Ik voelde dat het pijn deed. Daarna lag ik op de grond. Hij ging samen met een vriend op mij inschoppen. Ik voelde dat dit op mijn hoofd was. Ik voelde dat dit pijn deed. Ze hebben mij ook geprobeerd te slaan. Sommige klappen kon ik afweren doordat ik mijn handen voor mijn hoofd deed maar een aantal klappen hebben mij ook geraakt.
Ik voelde toen allemaal bloed over mijn hoofd en rug stromen. Eén wond is met drie hechtingen gehecht en de andere wond is geplakt.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 18 maart 2019, opgenomen op p. 550 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verdachte:
We gingen naar de Mediamarkt. [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en ik. [medeverdachte 6] was er eerst ook bij. [medeverdachte 5] gaf een jongen een grote mond. [medeverdachte 5] ging naar beneden. Ik ging achter [medeverdachte 5] aan. [medeverdachte 5] gaf een jongen een klap op zijn hoofd met het pistool. Hij sloeg hem 3x met het pistool. Het pistool ging stuk.
Ik sprong er ook bovenop. Ik heb die jongen ook geslagen. Ik sloeg die jongen en toen bleef ik door slaan.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 19 februari 2019, opgenomen op pagina 90 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 2] :
Ik was afgelopen zondagavond met een aantal anderen, onder wie [slachtoffer 2] , in het parkje achter de Mediamarkt bij de Westerhaven in Groningen. Een was ook een groep van ongeveer vier jongens. Ik zag dat één van de vier jongens via de trap naar beneden liep. Volgens mij kwamen die andere drie jongens ook richting beneden, alleen die ene liep echt vooruit. Die jongen kwam achter ons staan. Ik zag toen dat dat hij een pistool richtte op het hoofd van [slachtoffer 2] . De jongen drukte hierna [slachtoffer 2] zodanig dat [slachtoffer 2] op de op de grond viel. Hierna zag ik dat die jongen hard op het hoofd van [slachtoffer 2] sloeg. Hij deed dit met de hand waar hij het pistool mee vasthield. Hij sloeg hard, en ik denk ook dat hij meerdere keren sloeg. Ik zag dat er een andere jongen van dat groepje nu naar [slachtoffer 2] liep. [slachtoffer 2] lag nog steeds op de grond. Ik zag dat die jongen ook met kracht [slachtoffer 2] sloeg met zijn vuisten. Ik zag dat hij [slachtoffer 2] wel een keer of drie hard met zijn vuist op het achterhoofd van [slachtoffer 2] sloeg. Ik zag dat die jongen ook twee à drie keer hard schopte tegen het hoofd van [slachtoffer 2] . Ik weet niet precies waar hij [slachtoffer 2] op het hoofd raakte. Ik heb ook gezien dat iemand van die vier jongens op [slachtoffer 2] is gesprongen en hem heeft geslagen en geschopt.
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van onderzoek wapen van 18 maart 2019, opgenomen op pagina 141 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
Op 18 februari 2019 te 00:43 uur werden door collega's van de plaatselijk politie tijdens een onderzoek op de voor het openbaar verkeer openstaande weg Sluiskade te Groningen het navolgende wapen aangetroffen en inbeslaggenomen.
Verdachte: Als verdachte werd aangemerkt: [medeverdachte 5] .
Omschrijving: Het wapen was in losse onderdelen aangetroffen. Het wapen is een veerdrukpistool. Dit veerdrukwapen vertoont voor wat betreft vorm en afmeting een sprekende gelijkenis met een vuurwapen van het merk: Heckler & Koch, type: VP9, kaliber: 9 x l9 mm, waarvan de werking berust op het teweeg brengen van een scheikundige ontploffing.
ten aanzien van parketnummer 18/152982-18:
De rechtbank volstaat ten aanzien van het onder parketnummer 18/152982-18 sub 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. De bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 4 juli 2019.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 16 augustus 2018, opgenomen op pagina 85 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018281917 van 6 november 2018, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 8] .
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 2 augustus 2019, opgenomen op pagina 108 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 7] .
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 1 augustus 2019, opgenomen op pagina 119 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 6] .
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 1 augustus 2018, opgenomen op pagina 125 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] .
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor (mede)verdachte van 2 augustus 2018, opgenomen op pagina 19 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [getuige 3] .
Ieder bewijsmiddel is - ook in onderdelen - slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte op 18 februari 2019 samen met de andere jongens uit de groep waarin hij zich bevond, ernstig geweld heeft gebruikt tegen [slachtoffer 1] . Daarbij heeft verdachte [slachtoffer 1] met een metalen klauwhamer meermalen hard op het hoofd en elders op het lichaam geslagen. [slachtoffer 1] is ook meerdere malen hard tegen het hoofd en elders tegen het lichaam geschopt en geslagen. Dit geweld werd pas beëindigd toen omstanders ingrepen. Het is algemeen bekend dat het hoofd een kwetsbaar en vitaal lichaamsdeel is. De gedragingen van verdachte en de andere geweldplegers zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm dan ook zozeer gericht geweest op het doden van hun slachtoffer, dat het niet anders kan dan dat verdachte en de andere geweldplegers bewust de aanmerkelijke kans op dat gevolg hebben aanvaard. Naar oordeel van de rechtbank is, anders dan de raadsman heeft betoogd, dan ook bewezen dat er bij verdachte en de andere geweldplegers sprake was van voorwaardelijke opzet op het doden van het slachtoffer. Gelet op de gezamenlijke geweldsuitoefening van verdachte en de andere geweldplegers, was bovendien sprake van nauwe en bewuste samenwerking. Dat verdachte, zoals de raadsman betoogt, impulsief gehandeld zou hebben en niet degene uit de groep zou zijn geweest die het initiatief nam, doet aan het voorgaande niet af.
Ook het ten laste gelegde medeplegen van poging doodslag op [slachtoffer 2] acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte 5] ernstig geweld heeft gebruikt tegen [slachtoffer 2] . [medeverdachte 5] heeft daarbij [slachtoffer 2] meerdere keren met een veerdrukwapen hard op het hoofd geslagen, en wel zo hard dat het wapen daardoor kapotging. Verdachte heeft vervolgens meermalen hard tegen het hoofd van [slachtoffer 2] geslagen, en er is ook meerdere keren hard tegen het hoofd en elders tegen het lichaam van [slachtoffer 2] geschopt. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de gedragingen van verdachte en [medeverdachte 5] zozeer gericht waren op het doden van het slachtoffer, dat het niet anders kan dan dat zij de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer door het geweld zou komen te overlijden, bewust aanvaard hebben.
De onder parketnummer 18/840011-19 sub 3 ten laste gelegde diefstal in vereniging acht de rechtbank niet bewezen. Verdachte erkent dat hij de bedoelde goederen samen met [medeverdachte 5] uit de woning van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] heeft weggenomen. Volgens verdachte had [medeverdachte 5] echter tegen hem gezegd dat met [slachtoffer 4] afgesproken was om de goederen mee te nemen. Dat laatste sluit aan bij de verklaring die [medeverdachte 5] hierover heeft afgelegd. Volgens [medeverdachte 5] was met die [slachtoffer 4] afgesproken om de goederen tijdens de vakantie van [slachtoffer 4] uit de woning weg te nemen, en zouden zij proberen om de goederen vervolgens vergoed te krijgen door de verzekeraar. De rechtbank acht gelet op deze omstandigheden niet bewezen dat verdachte bij het wegnemen van de goederen uit de woning, het oogmerk had van wederrechtelijke toe-eigening. De rechtbank zal verdachte daarom van deze ten laste gelegde diefstal in vereniging vrijspreken.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde onder parketnummer 18/840011-19 sub 1 primair en 2 primair en het ten laste gelegde onder parketnummer 18/152982-18 sub 1 primair, 2, 3 en 4, wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
ten aanzien van parketnummer 18/840011-19:
1.
hij op 18 februari 2019 te Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, hebbende zij met dat opzet meermalen en met kracht die [slachtoffer 1] met een klauwhamer op zijn hoofd en elders op het lichaam geslagen, en meermalen en met kracht en met geschoeide voeten tegen het hoofd en elders tegen het lichaam geschopt, en meermalen en met kracht op en tegen het hoofd en elders op en tegen het lichaam geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 17 februari 2019 te Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven, hebbende zij met dat opzet meermalen en met kracht met een veerdrukpistool op het hoofd van die [slachtoffer 2] geslagen en meermalen en met kracht en met geschoeide voeten tegen het hoofd van die [slachtoffer 2] geschopt en meermalen en met kracht met de vuist tegen hoofd en elders tegen het lichaam geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ten aanzien van parketnummer 18/152982-18:
1.
hij op 1 augustus 2018 te Groningen tezamen en in vereniging met een ander, een motorboot, die aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 8] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij op 1 augustus 2018 te Groningen tezamen en in vereniging met anderen, een scooter (met kenteken [kenteken] ), die aan een ander dan aan verdachte en zijn mededaders toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 6] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3.
hij op 1 augustus 2018 te Groningen tezamen en in vereniging met anderen ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om een scooter (met kenteken [kenteken] ), die aan een ander dan aan verdachte en zijn mededaders toebehoorde, te weten aan een onbekend gebleven eigenaar, weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking, een schroef in het contactslot heeft gedraaid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
hij op 1 augustus 2018 te Groningen tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en wederrechtelijk een boot, die aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 7] , heeft beschadigd.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
onder parketnummer 18/840011-19:
1. primair: medeplegen van poging tot doodslag.
2. primair: medeplegen van poging tot doodslag.
onder parketnummer 18/152982-18:
1. primair: diefstal door twee of meer verenigde personen.
2. diefstal door twee of meer verenigde personen.
3. poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
4. medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde onder parketnummer 18/840011-19 sub 1 primair, 2 primair, en 3, en het ten laste gelegde onder parketnummer 18/152982-18 sub 1 primair, 2, 3 en 4, veroordeeld wordt tot 6 maanden jeugddetentie, met aftrek van voorarrest. Daarnaast vordert zij oplegging van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna ook: PIJ-maatregel), met advies deze maatregel ten uitvoer te leggen in JJI Intermetzo te Lelystad.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om niet een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen, maar hoogstens een
voorwaardelijkePIJ-maatregel. In de afgelopen maanden heeft verdachte een positieve ontwikkeling doorgemaakt, aldus de raadsman. De steun die de ouders van verdachte aan verdachte bieden, vormt bovendien een belangrijke beschermende factor. Een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel is onder de huidige omstandigheden een te ingrijpende maatregel. De raadsman geeft de rechtbank in overweging om na de beraadslaging in raadkamer, het onderzoek ter terechtzitting te heropenen en het onderzoek vervolgens te schorsen om een rapport te laten opstellen voor het formuleren van bijzondere voorwaarden. De raadsman wijst er verder op dat bij de ouders van verdachte aanvankelijk kennelijk de indruk is gewekt dat de deskundigen zouden adviseren tot oplegging van een voorwaardelijke PIJ-maatregel, en niet tot oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op zondagavond 17 februari 2019 schuldig gemaakt aan medeplegen van poging tot doodslag op [slachtoffer 2] . [slachtoffer 2] , een jongen die toen 15 jaar oud was, werd meermalen hard met een metalen luchtdrukwapen op het hoofd geslagen en werd vervolgens hard tegen het hoofd geslagen en geschopt. [slachtoffer 2] had tot dit geweld geen enkele aanleiding gegeven.
Een dag later, op maandagmiddag 18 februari 2019, heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van poging tot doodslag op [slachtoffer 1] . Verdachte en zijn mededaders hebben [slachtoffer 1] met een metalen klauwhamer meerdere keren hard op het hoofd geslagen, en zij hebben [slachtoffer 1] hard tegen het hoofd en tegen het lichaam geschopt en geslagen. Ook voor [slachtoffer 1] geldt dat hij voor het gebruikte geweld geen enkele aanleiding had gegeven.
De genoemde geweldplegingen zijn voor de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en voor degenen die van het geweld getuige zijn geweest, zeer beangstigend geweest. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben door het geweld ook ernstige verwondingen opgelopen. Verder hebben zij aan het geweld ernstige psychische klachten overgehouden. Deze psychische gevolgen - die naar hun aard voor anderen vaak niet of niet goed zichtbaar zijn - hebben het leven van de slachtoffers ingrijpend veranderd. Uit de slachtofferverklaring van [slachtoffer 1] komt naar voren dat het geweldsincident van 18 februari 2019 voor [slachtoffer 1] ook nu, ruim vier maanden na het incident, nog vergaande negatieve gevolgen heeft voor zijn gezin, zijn werk en zijn welzijn. Uit de verklaring van [slachtoffer 2] , die nu 16 jaar oud is, blijkt dat ook [slachtoffer 2] nog steeds lijdt onder de gevolgen van de geweldpleging waarvan hij slachtoffer is geworden. De psychische klachten bemoeilijken voor [slachtoffer 2] het volgen van een opleiding, en zij belemmeren [slachtoffer 2] in sociale contacten en in zijn verdere ontwikkeling. De rechtbank rekent dit verdachte ernstig aan.
Verdachte heeft zich verder schuldig gemaakt aan diefstal in vereniging van een boot, diefstal in vereniging van een scooter, poging tot diefstal in vereniging van een scooter, en medeplegen van beschadiging van een boot.
De rechtbank houdt voorts rekening met de twee door verdachte erkende ad informandum gevoegde feiten, zoals deze op de dagvaarding onder parketnummer 18/152982-18 zijn vermeld en welke feiten hiermee zijn afgedaan.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, eerder onherroepelijk is veroordeeld voor gewelds- en vermogensdelicten.
De kinder- en jeugdpsychiater en de GZ-psycholoog hebben geadviseerd dat verdachte, gelet op zijn persoonlijkheidsproblematiek, ter zake van de bewezen verklaarde geweldsdelicten verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd (rapport van 17 juni 2019 van kinder- en jeugdpsychiater H. van der Most van Spijk; rapport van 17 juni 2019 van GZ-psycholoog H. Schoenmaker). De rechtbank neemt dit onderdeel van de adviezen over, en oordeelt dat verdachte ten aanzien van het medeplegen van poging tot doodslag op 17 februari 2019 en op 18 februari 2019, verminderd toerekeningsvatbaar is.
Gelet op het voorgaande, en rekening houdend met de aan verdachte op te leggen maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel), acht de rechtbank het opleggen van een jeugddetentie voor de duur van 5 maanden passend en geboden.

Motivering PIJ-maatregel

De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van het psychologisch onderzoek van H. Schoenmaker, GZ-psycholoog (rapport van 17 juli 2019), het rapport van H. van der Most van Spijk, kinder- en jeugdpsychiater (rapport van 17 juni 2019) en de adviesrapportage van de Raad voor de Kinderbescherming van 1 juli 2019.
Uit het rapport van het psychologisch onderzoek van H. Schoenmaker van 17 juli 2019 blijkt - zakelijk weergegeven - het volgende. Verdachte functioneert op licht zwakzinnig niveau, hij heeft een grote sociaal-emotionele achterstand, zijn sociale vaardigheden zijn gebrekkig, en hij heeft een onrijpe gewetensontwikkeling. Verdachte kan situaties moeilijk overzien en hij kan informatie niet goed integreren. Hij reageert impulsief, is sterk beïnvloedbaar en is sterk gericht op bevrediging van zijn behoeften. Er is ook sprake van een autismespectrumstoornis met kenmerken van ADHD, van een normoverschrijdend gedrag-stoornis en verslavingsproblematiek. De kans op recidive wordt als zeer hoog ingeschat. Gezien de problematiek van verdachte is langdurige behandeling en verblijf binnen een gesloten setting noodzakelijk, om vanuit die situatie vaardigheden te leren en in kleine stapjes richting meer eigen verantwoordelijkheid te gaan. Het is de verwachting dat verdachte altijd afhankelijk zal blijven van externe structuur en ondersteuning. De afgelopen vijf jaar zijn meerdere vormen van behandeling ingezet, waaronder gesloten behandeling, maar dit heeft niet tot het gewenste resultaat geleid.
Het advies is om, als het tot een bewezenverklaring komt, een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. Er is uitgebreid overwogen of een voorwaardelijke PIJ-maatregel nog een optie zou zijn, maar voor zo'n voorwaardelijke maatregel wordt geen ruimte gezien. Een voorwaardelijke PIJ-maatregel zal niet kunnen fungeren als stok achter de deur. Reden daarvoor is dat verdachte niet berekenend is, hij geen controle heeft over zijn gedrag, en verdachte geen rekening houdt met de gevolgen van zijn gedrag. De noodzaak van een gedwongen kader, in de vorm van een gesloten justitiële behandeling, is aanwezig. Alternatieven zijn niet beschikbaar, aldus het telkens rapport.
Uit de psychiatrische rapportage van H. van der Most van Spijk van 17 juni 2019 blijkt - zakelijk weergegeven - het volgende. Er is bij verdachte sprake van een autismespectrumstoornis met kenmerken van ADHD, een normoverschrijdend gedrag-stoornis en een stoornis cannabisgebruik. Ook is er sprake van een matig verstandelijke ontwikkeling. Het recidive-risico wordt ingeschat als hoog. Factoren die bij dit hoge recidive-risico een rol spelen, zijn de beperkte sociale vaardigheden van verdachte, zijn achterstand in sociaal-emotionele ontwikkeling, zijn impulsiviteit en grote beïnvloedbaarheid, zijn cognitieve achterstand en zijn beperkte leerbaarheid. Ook de neiging van verdachte tot verslaving aan cannabis is een belangrijke factor. Behandeling is op dit moment niet haalbaar in het ambulante circuit. Een voorwaardelijke PIJ-maatregel, waarbij deze maatregel een stok achter de deur vormt, werkt voor verdachte niet. Veel overkomt hem. Verdachte is een kwetsbare jongen en hij kan zich, door zijn beperkingen, onvoldoende rekenschap geven van de consequenties van zijn gedrag. Een langdurige behandeling is noodzakelijk. De gewenste behandeling kan alleen worden vormgegeven in een gesloten justitiële setting. Dit zou gerealiseerd kunnen worden in het kader van een PIJ-maatregel. Alternatieve trajecten zijn niet toereikend, aldus de rapportage.
De Raad voor de Kinderbescherming heeft in haar adviesrapportage van 1 juli 2019 voornoemde conclusies en adviezen van de gedragsdeskundigen onderschreven, en zij het dienovereenkomstige advies ter terechtzitting ook herhaald.
Ook de jeugdreclassering - de William Schrikker Stichting - heeft ter terechtzitting aangegeven dat zij oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel de enige reële mogelijkheid acht.
De rechtbank stelt vast dat de onder parketnummer 18/840011-19 sub 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten, die bewezen zijn verklaard, misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld.
Op grond van hetgeen de psycholoog, de psychiater en de Raad voor de Kinderbescherming in hun rapporten vermelden is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van de misdrijven een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en dat daarnaast de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen het opleggen van een maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (een PIJ-maatregel) eisen. Deze maatregel is ook in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte. De oplegging van een voorwaardelijke PIJ-maatregel, zoals de raadsman heeft bepleit, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende, gelet op de vereiste bescherming van de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen. Uit de rapportages van de deskundigen blijkt dat de noodzakelijk geachte behandeling van verdachte dient plaats te vinden binnen een gesloten justitiële setting. De oplegging van enkel een voorwaardelijke maatregel, als stok achter de deur, acht de rechtbank gelet op de inhoud van de bovengenoemde adviezen niet toereikend. De rechtbank zal aan verdachte derhalve een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel opleggen.
De rechtbank overweegt dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en dat bij verdachte tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Verlenging van de PIJ- maatregel is in dit geval mogelijk voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
De rechtbank zal adviseren dat de veroordeelde wordt geplaatst in JJI Intermetzo te Lelystad en dat hij daar in ieder geval zal starten met de begeleiding en behandeling in het kader van de opgelegde PIJ-maatregel. In de afgelopen maanden heeft verdachte ook in JJI Intermetzo verbleven en de daar reeds geboden gestructureerde wijze van begeleiding en behandeling lijkt een positief effect op verdachte te hebben. Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij, indien er onvoorwaardelijke PIJ-maatregel mocht worden opgelegd, de voorkeur geeft aan verdere behandeling en verder verblijf op deze locatie.

Benadeelde partijen

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
t.a.v. parketnummer 18/840011-19, feit 1:1. [slachtoffer 1] vordert vergoeding van € 8.812,33 ter zake van materiële schade en € 5.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
t.a.v. parketnummer 18/840011-19, feit 2:2. [naam] vordert als formele procespartij, ter vergoeding van schade van zijn zoon [slachtoffer 2] , betaling van € 5.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
t.a.v. parketnummer 18/840011-19, feit 3:
3. [slachtoffer 3] vordert betaling van € 1.080,00 ter vergoeding van materiële schade.
t.a.v. parketnummer 18/152982-18 ad info 2:
4. Politie Noord Nederland vordert betaling van € 329,20 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 1] hoofdelijk dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 11.027,29, vermeerderd met wettelijke rente. De gevorderde kosten voor reparatie van de auto en de telefoon zijn niet het gevolg van onrechtmatig handelen van verdachte, en [slachtoffer 1] dient in zoverre dan ook in zijn vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard. De medische kosten die nog niet daadwerkelijk gemaakt zijn, zijn te ongewis, en ook voor wat betreft dat gedeelte van de vordering dient de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De vorderingen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] dienen hoofdelijk te worden toegewezen, nu de gestelde schade voldoende aannemelijk is geworden. Ook de vordering van Politie Noord Nederland dient te worden toegewezen.
De officier van justitie vordert voorts om telkens de schadevergoedingsmaatregel op te leggen, en om de vervangende jeugddetentie daarbij vast te stellen op nihil.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1] op het standpunt gesteld dat de posten met betrekking tot de telefoon, de auto en de toekomstige medische kosten, niet voor vergoeding in aanmerking komen. De vordering van [slachtoffer 2] dient te worden gematigd. Volgens de raadsman is de vordering van [slachtoffer 3] onvoldoende onderbouwd, en dient [slachtoffer 3] daarom in haar vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard. Ten aanzien van de vordering van de Politie Noord Nederland refereert hij zich aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsman verzoekt om verdachte geen hoofdelijke schadevergoedingsverplichtingen op te leggen, maar om het bedrag van de schade telkens naar evenredigheid over verdachte en de medeverdachten te verdelen.
Oordeel van de rechtbank
1. De door [slachtoffer 1] gevorderde immateriële schade van € 5.000,00 zal worden toegewezen. Deze immateriële schade is voldoende onderbouwd en dit onderdeel van de vordering is door verdachte ook niet betwist.
[slachtoffer 1] zal voor wat betreft de gevorderde vergoeding voor reparatie van de auto en de telefoon (in totaal € 1.179,95) in zijn vordering niet-ontvankelijk worden verklaard omdat deze kosten in onvoldoende verband staan met het verweten gedrag dat in deze procedure aan de orde is. De gevorderde vergoeding voor reeds gemaakte medische kosten wordt toegewezen (€ 855,00), evenals de gevorderde vergoedingen voor reiskosten (€ 121,16), voor reeds ingetreden schade door verlies zelfwerkzaamheid (€ 2.722,50) en voor reeds ingetreden schade door verlies aan verdienvermogen (€ 2.328,72). De laatstgenoemde schadeposten zijn voldoende onderbouwd en de vordering van [slachtoffer 1] wordt in zoverre ook niet betwist.
Mede gezien de ernst en de aard van het letsel van [slachtoffer 1] acht de rechtbank bewezen dat [slachtoffer 1] door het onrechtmatig handelen van verdachte ook schade lijdt die nog niet is ingetreden. De rechtbank heeft op dit moment onvoldoende gegevens om een verantwoorde inschatting te kunnen maken van de omvang van die schade. Om tot een nadere begroting van de schade te kunnen komen, zou het strafgeding geschorst moeten worden. Dat laatste zou echter een onevenredige belasting vormen van dit strafgeding. Voor wat betreft de nog in te treden schade zal de rechtbank de vordering daarom toewijzen tot een bedrag van € 1.000,00. Voor het overige zal de rechtbank de vordering niet-ontvankelijk verklaren, zodat een eventuele vordering tot vergoeding van die schade bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. De vordering van [slachtoffer 1] tot vergoeding van materiële schade zal derhalve worden toegewezen tot een bedrag van € 7.027,38 met rente; voor het overige zal [slachtoffer 1] in deze vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Slotsom is dat de vordering van [slachtoffer 1] zal worden toegewezen tot een bedrag van € 12.027,38 (€ 5.000,00 + € 7.027,38), te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 18 februari 2019.
2. [slachtoffer 2] vordert namens [slachtoffer 2] in deze procedure, naar de rechtbank begrijpt, vergoeding van immateriële schade van € 5.000,00, met wettelijke rente vanaf 17 februari 2019. Deze vordering zal worden toegewezen. Het verweer van de raadsman van verdachte dat de immateriële schade op een lager bedrag dient te worden vastgesteld, wordt verworpen. Gelet op de ernst en de aard van het tegen [slachtoffer 2] gebruikte geweld en de psychische gevolgen die [slachtoffer 2] daarvan blijkens zijn toelichting nog steeds ondervindt, stelt de rechtbank de immateriële schade van [slachtoffer 2] naar billijkheid vast op een bedrag van € 5.000,00.
3. Benadeelde partij [slachtoffer 3] zal in haar vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Reden daarvoor is dat het feit waaruit de gestelde schade ontstaan zou zijn (parketnummer 18/840011-19 sub 3), niet bewezen is. De genoemde vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
4. De vordering van de Politie Noord Nederland tot betaling van € 329,20 met rente zal worden toegewezen. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het door verdachte erkende en door de rechtbank bij de strafoplegging meegewogen tweede ad informandum gevoegde feit. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 maart 2019.
De rechtbank stelt vast dat verdachte de strafbare feiten die ten grondslag liggen aan de vorderingen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , samen met anderen gepleegd heeft. Verdachte en die anderen zijn naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk voor de schade. Bij de veroordeling tot betaling van de schadevergoeding zal ook worden bepaald dat wanneer de schadevergoeding door een medeverdachte is betaald, verdachte dit bedrag niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen, en andersom.
De rechtbank ziet geen aanleiding om - zoals de raadsman verzocht heeft - verdachte slechts te verplichten tot vergoeding van een gedeelte van de schade van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] het restant van de schade te laten verhalen op de mededaders. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben -in het bijzonder gelet op het buitensporige geweld dat door de verdachte en zijn medeverdachten tegen hen is uitgeoefend, waarvan zij de gevolgen nu nog steeds ondervinden- er recht op dat hun schade op korte termijn daadwerkelijk vergoed wordt. Het belang van deze slachtoffers bij spoedige betaling van de schadevergoeding weegt hier zwaarder dan het belang van verdachte om eventuele problemen bij onderling regres te voorkomen.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal de rechtbank voor wat betreft de schade van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed. De rechtbank zal daarbij de vervangende jeugddetentie op nihil stellen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en Politie Noord Nederland tot aan deze uitspraak in verband met de vordering hebben gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die deze benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.

Vorderingen na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk geworden vonnis van 3 maart 2017 (parketnummer 18/249003-16), gewezen door de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, is verdachte veroordeeld tot - voor zover hier van belang - een jeugddetentie voor de duur van 2 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 18 maart 2017.
Bij onherroepelijk geworden vonnis van 26 januari 2018 (parketnummer 18/840069-17), gewezen door de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, is verdachte veroordeeld tot - voor zover hier van belang - een taakstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen jeugddetentie voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 10 februari 2018.
De officier van justitie heeft respectievelijk bij vordering van 28 juni 2019 en bij vordering van 27 juni 2019 de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij voormelde vonnissen voorwaardelijk opgelegde straffen.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting afwijzing van de vorderingen gevorderd.
De raadsman heeft eveneens gepleit voor afwijzing van de vorderingen.
De rechtbank is van oordeel dat, nu veroordeelde de in voormelde vonnissen gestelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, in beginsel tenuitvoerlegging dient te worden gelast van de niet ten uitvoer gelegde straffen. Gelet op de op te leggen PIJ-maatregel acht de rechtbank tenuitvoerlegging thans echter niet opportuun. De rechtbank zal daarom de vorderingen tot tenuitvoerlegging afwijzen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 47, 77a, 77g, 77i, 77s, 77v, 77gg, 287, 311 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder parketnummer 18/840011-19 sub 3 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder parketnummer 18/840011-19 sub 1 primair en 2 primair en het onder parketnummer 18/152982-18 sub 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van 5 maanden.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.

Legt op de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.

Adviseert dat de veroordeelde zal worden geplaatst in JJI Intermetzo te Lelystad.
Ten aanzien van 18/840011-19, feit 1:
- Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 12.027,38(zegge: twaalfduizend zevenentwintig euro en achtendertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 februari 2019, in dier voege dat indien dit bedrag door de mededader(s) van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
- Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
- Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
- Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] te betalen te betalen een bedrag van € 12.027,38 (zegge: twaalfduizend zeventwintig euro en achtendertig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 0 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende jeugddetentie de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege dat indien dit bedrag door de mededader(s) van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd. Dit bedrag bestaat uit € 7.027,38 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade.
- Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van 18/840011-19, feit 2:
- Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2](als formele procespartij, ter vergoeding van schade van [slachtoffer 2] ) toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 5.000,00(zegge: vijfduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 februari 2019, in dier voege dat indien dit bedrag door de mededader(s) van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
- Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
- Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] te betalen een bedrag van € 5.000,00 (zegge: vijfduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 0 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende jeugddetentie de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege dat indien dit bedrag door de mededader(s) van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd. Dit bedrag bestaat uit € 5.000,00 aan immateriële schade.
- Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van 18/840011-19, feit 3:
- Verklaart de benadeelde partij
[slachtoffer 3]in haar vordering niet-ontvankelijk, zodat deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
- Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte de eigen kosten dragen.
Ten aanzien van 18/152982-18, ad info feit 2:
- Wijst de vordering van de benadeelde partij
Politie Noord Nederlandtoe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 329,20(zegge: driehonderdnegenentwintig euro en twintig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 maart 2019;
- Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

19/249003-16

Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van 3 maart 2017, gewezen door de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18/840069-17

Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van 26 januari 2018, gewezen door de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.H.A. Fransen, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. J.G. de Bock en mr. A.A.J. Smelt, rechters, bijgestaan door J. Hoogeveen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 juli 2019.
Mr. De Bock is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.