Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
hierna: [verzoeker] ,
inzake de nalatenschap van
[naam 1](hierna: erflater),
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
overleden op [datum] te [plaats] ,
laatst wonende te [postcode] [plaats] , [adres] .
1.De procedure1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:- het verzoekschrift met producties, ingekomen ter griffie op 14 december 2018;- de brief van 24 januari 2019 van de rechtbank met een verzoek om een nadere toelichting te geven op het verzoek;- de brief van 1 maart 2019 van de rechtbank met een verzoek om op de brief van 24 januari 2019 te antwoorden;- de brief van 8 maart 2019 van mr. Philips waarin hij onder andere meedeelt dat de verzochte stukken op korte termijn zullen worden nagezonden;- de brief van 7 mei 2019 van mr. Philips met de aanvullende stukken.
2.De feiten2.1. Uit de verklaring van erfrecht blijkt dat het door erflater opgemaakte testament geen rechtsgevolg heeft omdat de in het testament genoemde erfgenaam voor erflater is overleden. Daarom is de enige zoon van erflater, [naam 2] , de enige erfgenaam.
4.4. De beoordeling4.1. De in art. 4:206 BW genoemde personen, voor zover bekend, zijn gehoord althans behoorlijk opgeroepen.
"Een belanghebbende kan onder meer zijn een schuldeiser van de nalatenschap en een schuldeiser van een erfgenaam. In art. 4:206 lid 5 BW, dat ziet op het ontslag van een vereffenaar, komt ‘belanghebbende’ niet voor en wordt uitsluitend een schuldeiser van de nalatenschap en niet een schuldeiser van een erfgenaam genoemd. Ook een schuldeiser van een erfgenaam kan belang hebben bij de benoeming van een nieuwe vereffenaar in plaats van een door de rechtbank benoemde vereffenaar".
€ 7.743,71 bedragen. Aan de voorwaarden van artikel 4:203, aanhef en onder b, BW, is daarmee voldaan.
5.De beslissing
[verzoeker] ,notaris te [woonplaats] , tot vereffenaar in de nalatenschap van
[naam 1] voornoemd,