ECLI:NL:RBNNE:2019:2928

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 juli 2019
Publicatiedatum
8 juli 2019
Zaaknummer
LEE 18/3186 en LEE 19/100
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschillen over omgevingsvergunning en handhaving van een pannakooi

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland op 5 juli 2019, zijn eisers, omwonenden van een pannakooi, in beroep gegaan tegen besluiten van de gemeente Dongeradeel. De rechtbank heeft zich gebogen over twee zaken: de omgevingsvergunning voor de pannakooi en het verzoek om handhaving. De omgevingsvergunning was verleend op 13 februari 2018, maar eisers stelden dat deze vergunning niet in overeenstemming was met het bestemmingsplan en dat de pannakooi overlast veroorzaakte. De rechtbank verklaarde het beroep tegen de omgevingsvergunning ongegrond, omdat de vergunning volgens de wet verleend moest worden en er geen weigeringsgronden waren. Echter, het beroep tegen de afwijzing van het handhavingsverzoek werd gegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de gemeente het handhavingsverzoek te eng had opgevat en dat er onvoldoende actie was ondernomen om de overlast te verhelpen. De rechtbank droeg de gemeente op om binnen een week de pannakooi te sluiten en te zorgen voor een adequate handhaving van de overlast. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van belangen bij het verlenen van omgevingsvergunningen en de noodzaak van effectieve handhaving bij overlastsituaties.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 18/3186 en LEE 19/100

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juli 2019 in de zaak tussen

[eiser sub 1] , eiser sub 1,

[eiseres sub 1], eiseres sub 1,
[eiser sub 2], eiser sub 2,
[eiseres sub 2], eiseres sub 2,
[eiseres sub 3], eiseres sub 3,
[eiseres sub 4], eiseres sub 4,
[eiseres sub 5], eiseres sub 5, allen te [plaats] , hierna samen aangeduid als "eisers"
(gemachtigde: mr. H.T.L. Stockmann)
en

het college van burgemeester en wethouders van Noardeast-Fryslân

(voorheen:
het college van burgemeester en wethouders van Dongeradeel), verweerder
(gemachtigden: J. Brouwer, D. Kroes en B. Jager).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
de gemeente Noardeast-Fryslân
(voorheen:
de gemeente Dongeradeel)
(gemachtigden voornoemd).

Procesverloop

Op 14 december 2017 heeft verweerders rechtsvoorganger een verzoek tot handhaving ontvangen van [eiser sub 1] en [eiseres sub 1] .
Op 23 januari 2018 heeft de toenmalige gemeente Dongeradeel een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend voor het legaliseren van een pannakooi op het perceel op de hoek [straatnaam 1] / [straatnaam 2] te [plaats] .
Bij besluit van 13 februari 2018 (primair besluit 1) heeft verweerders rechtsvoorganger omgevingsvergunning verleend door de activiteit "Bouwen".
Bij besluit van 19 februari 2018 (primair besluit 2) heeft verweerders rechtsvoorganger het verzoek om handhaving afgewezen.
Bij besluit van 20 maart 2018 (bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaarschrift tegen primair besluit 1 ongegrond verklaard. Dat primaire besluit is in stand gelaten.
Bij besluit van 29 november 2018 (bestreden besluit 2) heeft verweerder het bezwaarschrift tegen primair besluit 2 ongegrond verklaard. Dat primaire besluit is in stand gelaten, waarbij de motivering is aangevuld.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen bestreden besluit 1. Het beroep is ingeschreven onder zaaknummer LEE 18/3186.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen bestreden besluit 2. Het beroep is ingeschreven onder zaaknummer LEE 19/100.
Eisers hebben de gronden van beide beroepen aangevuld.
Op verzoek van eisers heeft de rechtbank de beroepen LEE 18/3186 en LEE 19/100 gevoegd behandeld.
Bij brief van 11 april 2019 hebben eisers een Second opinion geluidsmetingen ingediend.
Verweerder heeft op verzoek van de rechtbank een verweerschrift ingediend. Hij heeft aanvullende stukken in het geding gebracht.
De rechtbank heeft de gemeente Noardeast-Fryslân te [plaats] , op de voet van het bepaalde in artikel 8:26, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ambtshalve aangemerkt als derde-partij in beide zaken.
Bij brief van 23 april 2019 heeft verweerder een reactie op de Second opinion geluidsmetingen ingediend.
Bij brief van 26 april 2019 hebben eisers een afdruk van een e-mail ingediend. De e-mail is verzonden op 24 april 2019 aan bestuurssecretariaat@noardeast-fryslan.nl.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 mei 2019. [eiser sub 1] , [eiseres sub 1] , [eiser sub 2] , [eiseres sub 2] , [eiseres sub 4] en [eiseres sub 5] zijn verschenen. [eiseres sub 3] is niet verschenen. Eisers hebben zich laten bijstaan door hun gemachtigde. Verweerder en de derde-partij hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Het onderzoek is ter zitting geschorst.
Bij brief van 22 mei 2019 heeft de rechtbank partijen bericht dat een nadere zitting achterwege zal worden gelaten, tenzij een van de partijen aangeeft dat zij mondeling op een zitting wil worden gehoord.
Eisers en verweerder hebben te kennen gegeven dat zij van mening zijn dat een tweede zitting niet nodig is. De derde-partij heeft niet gereageerd. Daarop heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van het volgende.
1.1.
In de noordwestelijke oksel van de kruising [straatnaam 1] / [straatnaam 2] te [plaats] is in 2012 een pannakooi geplaatst. Eisers zijn omwonenden.
1.2.
Bij brief van 21 september 2017 is aan de wethouders De Graaf, Braaksma en De Jager een lijst met 62 handtekeningen van omwonenden van de pannakooi aangeboden. Uit die brief is het volgende citaat afkomstig:
"Kort samengevat komt het er op neer:
Gemeentebestuur onderneem actie, verplaats de pannakooi naar elders, verwijder de tafeltennistafel, het bankje etc. en geeft daarmee de omwonenden hun woongenot terug en geef daarmee het speelveldje en het kleine speelmateriaal terug aan de kinderen uit de buurt!"
1.3.
Bij brief van 13 december 2017 hebben [eiser sub 1] en [eiseres sub 1] verzocht om handhaving. In het verzoek is vermeld dat een omgevingsvergunning ontbreekt en dat het gebruik van de pannakooi (geluids)overlast oplevert.
1.4.
Op 23 januari 2018 is een omgevingsvergunning aangevraagd voor het legaliseren van de pannakooi door de toenmalige gemeente Dongeradeel (de gemeente). De aanvraag ziet op de activiteit "Bouwen".
1.5.
Tegen primair besluit 1 hebben [eiser sub 1] , [eiseres sub 1] , [eiser sub 2] , [eiseres sub 2] , [eiseres sub 3] en [eiseres sub 4] gezamenlijk bezwaar gemaakt. [eiseres sub 5] heeft separaat bezwaar gemaakt door tussenkomst van haar gemachtigde.
1.6.
Tegen primair besluit 2 hebben eisers door tussenkomst van hun gemachtigde bezwaar gemaakt.
1.7.
Er heeft een hoorzitting van de Intergemeentelijke adviescommissie voor bezwaarschriften plaatsgevonden over het bezwaar tegen de verleende omgevingsvergunning en het bezwaar tegen de afwijzing van het handhavingsverzoek. [eiser sub 1] , [eiseres sub 1] , [eiseres sub 4] , [eiser sub 2] en [eiseres sub 2] zijn in de gelegenheid gesteld het bezwaar toe te lichten.
1.8.
Op 28 juni 2018 heeft de raad van de toenmalige gemeente Dongeradeel het bestemmingsplan " [naam bestemmingsplan 2] " vastgesteld.
1.9.
Op 9 juli 2018 heeft de commissie een advies uitgebracht over de bezwaarschriften gericht tegen het afwijzen van het verzoek om handhaving. Op 12 juli 2018 heeft de commissie een advies uitgebracht over de bezwaarschriften gericht tegen het verlenen van een omgevingsvergunning.
1.10.
Per 1 januari 2019 zijn de gemeenten Dongeradeel, Ferwerderadiel en Kollumerland en Nieuwkruisland opgeheven en is de nieuwe gemeente Noardeast-Fryslân ingesteld, bestaande uit het grondgebied van de opgeheven gemeenten Dongeradeel, Ferwerderadiel en Kollumerland en Nieuwkruisland.
De verleende omgevingsvergunning (LEE 18/3186)
2. Bij bestreden besluit 1 heeft verweerder het bezwaar tegen het besluit van 13 februari 2018 ongegrond verklaard. Daaraan is het advies van de commissie ten grondslag gelegd. In dat advies is – voor zover van belang – als volgt overwogen:
"[…]
De vraag die als eerste dient te worden beantwoord is of de gewraakte pannakooi past binnen de gegeven bestemming van dit perceel. De commissie is van oordeel dat die vraag niet ontkennend moet worden beantwoord. Nu de betekenis van het begrip "speelvoorziening" niet in het bestemmingsplan noch in de toelichting is omschreven, heeft de commissie voor uitleg van dit begrip aansluiting gezocht bij de betekenis die daaraan in het normale spraakgebruik wordt gegeven. Volgens de commissie dient in het normale spraakgebruik onder speelvoorziening te worden verstaan "een in de openbare ruimte (buiten) gelegen gelegenheid om te kunnen spelen". Voor de volledigheid verwijst de commissie naar een tweetal uitspraken van de Raad van State d.d. 16 januari 2014 (ECLI:RVS:2014:163) en 9 april 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:1216).
[…]
De commissie stelt vast dat uit artikel 2.10 van de Wabo volgt dat een vergunning slechts dan kan worden geweigerd indien één of meer van de daar genoemde weigeringsgronden zich voordoen. Nu zich, gezien het procesdossier geen van die weigeringsgronden voordeden, was het gemeentebestuur, gelet op het limitatieve en imperatieve stelsel van dat artikel gehouden de gevraagde vergunning te verlenen.
De stelling van bezwaarmakers dat de kooi mede een bron van overlast is en een negatieve invloed zou hebben op het woon- en leefklimaat, doet bij de beoordeling of de aanvraag al dan niet voor inwilliging in aanmerking komt, niets af. Evenzo de omstandigheid dat de overlastsituatie in [plaats] zeker niet uniek is en er in meerdere plaatsen kooien zijn verplaatst dan wel afgebroken."
3. Het wettelijk kader is hierna weergegeven onder rechtsoverwegingen 3.1 tot en met 3.2.
3.1.
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onderdeel a., van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onderdeel c., is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan […].
Op grond van artikel 2.10, eerste lid, onderdelen a., en c., wordt de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a., geweigerd indien:
a. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan […] tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12.
3.1.
De algemene maatregel van bestuur bedoeld in artikel 2.10 is het Bouwbesluit 2012.
Op grond van artikel 7.22, aanhef en onderdeel c., van het Bouwbesluit 2012 is het, onverminderd het bij of krachtens dit besluit of de Wet milieubeheer bepaalde verboden in, op of aan een bouwwerk of op een open erf of terrein voorwerpen of stoffen te plaatsen, te werpen of te hebben, handelingen te verrichten of na te laten of werktuigen te gebruiken, waardoor:
c. op voor de omgeving hinderlijke of schadelijke wijze stank, stof of vocht of irriterend materiaal wordt verspreid of overlast wordt veroorzaakt door geluid en trilling, elektrische trilling daaronder begrepen, of door schadelijk of hinderlijk gedierte, dan wel door verontreiniging van het bouwwerk, open erf of terrein.
3.2.
Op [datum] heeft de raad van de toenmalige gemeente Dongeradeel het bestemmingsplan " [naam bestemmingsplan 1] " gewijzigd vastgesteld (NL.IMRO. [identificerend nummer] , www.ruimtelijkeplannen.nl, het bestemmingsplan).
Op grond van artikel 15, eerste lid aanhef en onderdeel f., van het bestemmingsplan zijn de voor 'Groen' aangewezen gronden bestemd voor speelvoorzieningen.
4. Eisers stellen dat sprake is van lawaaihinder door regulier gebruik van de pannakooi. Op elk moment van de dag is zowel buiten als binnen sprake van een sterke inperking van het woongenot (en soms zelfs de levensvreugde). Zij verbinden hieraan de conclusie dat bestreden besluit 1 is genomen in strijd met artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onderdeel a., van de Wabo, gelezen in samenhang met artikel 7.22 van het Bouwbesluit 2012. Daarnaast is bestreden besluit 1 genomen in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht.
4.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het limitatief-imperatieve karakter van artikel 2.10, van de Wabo in dit geval leidt tot de uitkomst dat de omgevingsvergunning moest worden verleend.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat de beroepsgrond faalt. Daartoe overweegt zij als volgt.
4.2.1.
Eisers miskennen dat verweerder op grond van artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onderdeel a., van de Wabo – uitsluitend – is gehouden om een aanvraag om omgevingsvergunning te weigeren als de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van hem niet aannemelijk maken dat
het bouwenvan een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens het Bouwbesluit 2012.
Eisers kunnen daarom niet worden gevolgd in hun betoog dat – naar de kern genomen – inhoudt dat verweerder de omgevingsvergunning (alsnog) behoort te weigeren als
het gebruikvan het gebouwde niet voldoet aan artikel 7.22, aanhef en onderdeel c., van het Bouwbesluit 2012.
5. Eisers voeren aan dat de bouw van de pannakooi in strijd is met de planregels van het bestemmingsplan " [naam bestemmingsplan 2] ". Zij verbinden hieraan de conclusie dat bestreden besluit 1 is genomen in strijd met artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onderdeel c., van de Wabo. Daarnaast is bestreden besluit 1 genomen in strijd met artikel 7:12 van de Awb.
5.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat er geen strijd is met het bestemmingsplan. Het woon-en leefklimaat is geen toetsingsgrond omdat het bouwplan voldoet aan het bestemmingsplan. Daarom is het niet meegewogen.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat de beroepsgrond faalt. Daartoe overweegt zij als volgt.
5.2.1.
Eisers gaan er ten onrechte van uit dat het bestemmingsplan " [naam bestemmingsplan 2] " van toepassing is (NL.IMRO. [identificerend nummer] , www.ruimtelijkeplannen.nl). Dit bestemmingsplan is ná bestreden besluit 1 vastgesteld. Daarom heeft het geen rol hoeven spelen bij de totstandkoming van bestreden besluit 1.
5.2.2.
Ten overvloede, en om proceseconomische redenen, merkt de rechtbank het volgende op.
Als eisers zouden hebben aangevoerd dat de pannakooi in strijd is met artikel 15 van het bestemmingsplan " [naam bestemmingsplan 1] ", het vigerende bestemmingsplan ten tijde van bestreden besluit 1, dan zou dat niet hebben geleid tot het daarmee beoogde resultaat. De rechtbank zou in dat geval hetgeen hierna is geciteerd uit het advies van 12 juli 2018 hebben onderschreven:
"Nu de betekenis van het begrip "speelvoorziening" niet in het bestemmingsplan noch in de toelichting is omschreven, heeft de commissie voor uitleg van dit begrip aansluiting gezocht bij de betekenis die daaraan in het normale spraakgebruik wordt gegeven. Volgens de commissie dient in het normale spraakgebruik onder speelvoorziening te worden verstaan "een in de openbare ruimte (buiten) gelegen gelegenheid om te kunnen spelen". Voor de volledigheid verwijst de commissie naar een tweetal uitspraken van de Raad van State d.d. 16 januari 2014 (ECLI:RVS:2014:163) en 9 april 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:1216)."
Daarbij merkt de rechtbank op dat de plantoelichting geen onderdeel uitmaakt van het plan en daarom niet juridisch bindend is (vgl. rechtsoverweging 7.4. van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1785, www.rechtspraak.nl). De kern is dat het normale spraakgebruik een doorslaggevende rol speelt als een definitie in de regels van het bestemmingsplan ontbreekt. Dat is in de onderhavige zaak aan de orde. De rechtbank vindt daarvoor steun in (rechtsoverweging 3.1. van) de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 mei 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1790, www.rechtspraak.nl).
6. Eisers concluderen dat verweerder bij toepassing van artikel 2.12 van de Wabo niet in redelijkheid tot behoud van de pannakooi mag besluiten. Indien daaraan wordt toegekomen, verzoeken de omwonenden om de rechtbank aan verweerder een aanwijzing met die strekking te geven.
6.1.
De rechtbank overweegt dat dit verzoek geen bespreking behoeft, gelet op de voorgaande overwegingen. Daarin is immers geoordeeld dat de door eisers aangevoerde beroepsgronden alle falen.
7. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren dat is ingeschreven onder zaaknummer LEE 18/3186. In deze zaak bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
Het verzoek om handhaving (LEE 19/100)
8. Bij bestreden besluit 2 heeft verweerder het bezwaar tegen het besluit van 19 februari 2018 ongegrond verklaard. Besloten is het advies van de bezwarencommissie niet over te nemen. Aan bestreden besluit 2 is de volgende motivering – voor zover hier van belang – ten grondslag gelegd:
"[…] Verwijdering of verplaatsing van de pannakooi houdt niet in dat de gestelde overlast daarmee zou verdwijnen. Uit de meting kan worden afgeleid dat de pannakooi aan de [straatnaam 2] geen lawaaiig type betreft. Maatregelen aan de pannakooi op zich zullen dan ook geen verbetering tot gevolg hebben.
Er zijn de afgelopen periode diverse controles uitgevoerd door politie en BOA’s in het kader van de openbare orde en veiligheid. Ook wordt er ingezet op bezoeken door de jongerenwerker ter plaatse. Er zijn in de zomerperiode verschillende meldingen geweest over overlast. De meldingen gaan met name over geluidsoverlast door het gebruik van de pannakooi en het gehore brengen van muziek. In voorkomende gevallen heeft de politie de mensen hierop aangesproken en één enkele keer een waarschuwing gegeven."
9. Eisers stellen in het kader van hun verzoek om handhaving dat het reguliere gebruik van de pannakooi leidt tot handelen in strijd met de Algemene plaatselijke verordening. Ter zitting is verklaard dat zij dagelijks overlast ervaren, waaronder (maar niet beperkt tot) de avond en de nacht. Volgens hen treedt verharding op en wordt de overlast alsmaar ernstiger. In het beroepschrift hebben zij de volgende bepalingen uit de APV aangehaald:
Artikel 2.1.1.1. Samenscholing en ongeregeldheden
Artikel 2.1.5.1. Voorwerpen of stoffen op, aan of boven de weg
Artikel 2.4.7a Verstoring van de openbare orde
Artikel 2.4.8 Hinderlijk drankgebruik
Artikel 2.7.1. Drugshandel op straat
Artikel 4.4.1. Verontreiniging van de weg en van terreinen
Artikel 4.4.6 Natuurlijke behoefte doen
9.1.
Namens verweerder is ter zitting het bestaan en de ernst van de door eisers ervaren overlast volledig onderschreven. Weliswaar zijn pogingen ondernomen de overlast weg te nemen, maar tot dusverre heeft dat niet geleid tot het beoogde resultaat. Enige garantie dat dat op korte termijn alsnog gebeurt, is niet te geven.
9.2.
De rechtbank is van oordeel dat de beroepsgrond slaagt. Zij zal het beroep gegrond verklaren dat is ingeschreven onder zaaknummer LEE 19/100. Tevens zal zij het besluit van 29 november 2018 (kenmerk 2018-Z74042) vernietigen. Dat besluit is genomen in strijd met artikel 3:2 en 7:12 van de Awb. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
9.2.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder het handhavingsverzoek te eng heeft opgevat. Hij lijkt ervan te zijn uitgegaan dat uitsluitend sprake zou zijn van
geluidsoverlast. Dat staat inderdaad in (artikel 7.22, aanhef en onderdeel c. van) het Bouwbesluit 2012. Het handhavingsverzoek is echter breder. Reeds in (bijlage 2 bij) het handhavingsverzoek van 13 december 2017 worden ook andere vormen van overlast genoemd, onder meer door [eiser sub 1] .
9.2.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in dit verband niet kan volstaan met een verwijzing naar handhaving door de politie om waar mogelijk/ nodig mensen aan te spreken en/ of te verbaliseren. Ten tijde van het nemen van het besluit van 29 november 2018 ging het immers niet uitsluitend om (toekomstige) overtredingen. Verweerder had ook – het primaire besluit tot afwijzing van het verzoek heroverwegend – de vraag moeten beantwoorden of het primaire besluit recht- en doelmatig is, gelet op de hem bekende overlast, waarvan verweerder ter zitting uitdrukkelijk heeft aangegeven dat deze niet mag blijven voortbestaan.
9.2.3.
Omdat de rechtbank het besluit van 29 november 2018 zal vernietigen moet verweerder opnieuw beslissen op het bezwaar dat eisers hebben gemaakt tegen primair besluit 2. De systematiek en uitgangpunten van de Awb ter zake van het beslissen op een bezwaarschrift brengen met zich dat een primair besluit in volle omvang wordt heroverwogen en dat deze heroverweging de gelegenheid biedt een gebrek te herstellen (vgl. de uitspraak van de ABRvS van 13 april 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ1029, www.rechtspraak.nl).
9.2.4.
Verweerder dient nader onderzoek te doen teneinde het geconstateerde gebrek te herstellen. Bij het te nemen besluit op bezwaar moet verweerder hetgeen in deze uitspraak is overwogen in acht nemen. Hij zal de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen moeten vergaren (artikel 3:2 van de Awb). Het te nemen besluit op bezwaar moet van een deugdelijke motivering worden voorzien (artikel 7:12 van de Awb).
10. Eisers hebben de rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen op de voet van artikel 8:80b van de Awb.
10.1.
De rechtbank wijst er op dat deze uitspraak geen tussenuitspraak in de zin van artikel 8:80a van de Awb is. In zoverre zal de rechtbank het verzoek afwijzen. Evenwel ziet de rechtbank aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen op een andere wettelijke grondslag, te weten artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb. De reden daarvoor is dat tussen partijen het bestaan van de overlast en de ernst daarvan niet in geschil is, terwijl aannemelijk is dat de pannakooi in dat opzicht een aanzuigende werking heeft op veroorzakers van die overlast. Tevens betrekt de rechtbank daarbij dat op 13 december 2017 een verzoek om handhaving is gedaan, terwijl verweerder er kennelijk tot op heden niet in is geslaagd om adequate maatregelen te treffen. Dit terwijl niet in geschil is gelet op het verhandelde ter zitting, dat deze nodig zijn om de overlast weg te nemen.
10.1.1.
Bij wijze van voorlopige voorziening zal de rechtbank verweerder opdragen om:
 de pannakooi binnen één week na verzending van deze uitspraak te sluiten en gesloten te houden door op een, door verweerder te bepalen adequate wijze, toegang tot de kooi te beletten, totdat deze voorlopige voorziening is vervallen.
 deze voorlopige voorziening bekend te maken door kennisgeving daarvan in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een, door verweerder te bepalen, andere geschikte wijze.
10.1.2.
De rechtbank zal bepalen dat deze voorlopige voorziening vervalt na ommekomst van zes weken nadat het te nemen besluit op bezwaar is bekendgemaakt, tenzij binnen die zes weken is verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening. In dat geval zal deze voorziening vervallen zodra de voorzieningenrechter uitspraak zal hebben gedaan op dat verzoek.
11. Eisers hebben de rechtbank verzocht om een onderzoek ter plaatse in te stellen.
11.1.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kan het instellen van een onderzoek ter plaatse redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De rechtbank zal bij de beoordeling van de nu bestreden besluiten geen gebruik maken van die bevoegdheid.
12. Gelet op het voorgaande behoeft hetgeen overigens is aangevoerd geen bespreking meer.
13. De griffier van de rechtbank heeft geen griffierecht geheven voor het beroep ingeschreven onder zaaknummer LEE 19/100.
14. Eisers hebben verzocht om vergoeding van proceskosten:
a. Kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
b. Reiskosten, in totaal € 79,35, waarvan € 27,83 voor reiskosten van de advocaat en het restant, € 51,52, voor de kosten van het vervoer tussen [plaats] en Groningen en v.v., met twee auto's.
14.1.
De rechtbank zal verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten veroordelen in het beroep ingeschreven onder zaaknummer LEE 19/100.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,– (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,–).
De reiskosten worden vastgesteld op € 25,76. De reiskosten voor de advocaat komen niet voor vergoeding in aanmerking. Dit bedrag wordt geacht te zijn inbegrepen in de toegekende forfaitaire proceskostenvergoeding. De reiskosten voor het gebruik van de tweede auto, eveneens € 25,76 komen evenmin voor vergoeding in aanmerking. Als meerdere personen gezamenlijk één beroepschrift hebben ingediend, geldt als regel dat ten behoeve van één van de gezamenlijk procederende eisers een vergoeding van reiskosten wordt toegekend. Geen aanleiding bestaat daarop in dit geval uitzondering te maken (vgl. rechtsoverweging 13 van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2953, www.rechtspraak.nl).
De rechtbank wijst het verzoek af om verweerder te veroordelen in vergoeding van andere en/ of hogere proceskosten dan hiervoor vastgesteld.
De rechtbank zal geen beslissing nemen over de proceskosten voor de bezwaarfase. Verweerder dient in het te nemen besluit op bezwaar daar een beslissing over te geven.
Beslissing
LEE 18/3186:
De rechtbank verklaart het beroep tegen het besluit van 20 maart 2018 (kenmerk 2018‑Z70824) ongegrond.
LEE 19/100:
De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het besluit van 29 november 2018 (kenmerk 2018-Z74042);
 draagt verweerder bij wijze van voorlopige voorziening op om:
 de pannakooi binnen één week na verzending van deze uitspraak te sluiten en gesloten te houden door op een, door verweerder te bepalen adequate wijze, toegang tot de kooi te beletten, totdat deze voorlopige voorziening is vervallen;
 deze voorlopige voorziening bekend te maken door kennisgeving daarvan in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een, door verweerder te bepalen, andere geschikte wijze.
 bepaalt dat de getroffen voorlopige voorziening vervalt na ommekomst van zes weken nadat het te nemen besluit op bezwaar is bekendgemaakt, tenzij binnen die zes weken is verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening. In dat geval zal deze voorziening vervallen zodra de voorzieningenrechter uitspraak zal hebben gedaan op dat verzoek;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.049,76 (zegge: één duizend negenenveertig euro en zesenzeventig centen), waarvan € 1.024,– is toe te rekenen aan de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en € 25,76 aan de reiskosten van eisers;
 wijst het verzoek af om verweerder te veroordelen in vergoeding van andere en/ of hogere proceskosten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.F. Bruinenberg, rechter, in aanwezigheid van mr. D.H. ter Beek, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2019.
griffier rechter

Rechtsmiddel

Tenzij hoger beroep is ingesteld kan de voorzieningenrechter van deze rechtbank, ambtshalve of op verzoek, de getroffen voorlopige voorziening opheffen of wijzigen.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Afschrift verzonden aan partijen op: