ECLI:NL:RBNNE:2019:2830

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 juli 2019
Publicatiedatum
2 juli 2019
Zaaknummer
18/930000-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het opzettelijk aanwezig hebben van soft- en harddrugs, vuurwapen en witwassen

Op 2 juli 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Assen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1988 en thans gedetineerd in de PI Leeuwarden. De verdachte is veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van zowel soft- als harddrugs, het voorhanden hebben van een vuurwapen met munitie, en het (eenvoudig) witwassen van geldbedragen. De rechtbank heeft een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden opgelegd, waarbij de witgewassen geldbedragen zijn verbeurdverklaard. De zaak is behandeld in het kader van een vordering na voorwaardelijke veroordeling, waarbij de verdachte eerder was veroordeeld voor mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van een omgebouwd gaspistool en aanzienlijke hoeveelheden drugs, waaronder MDMA en amfetamine. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele feiten, waaronder het dealen in drugs, omdat deze niet wettig en overtuigend bewezen zijn. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, evenals de persoon van de verdachte. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en een ambulante behandeling, om recidive te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/930000-19
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/220588-16
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 2 juli 2019 in de zaken van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de PI Leeuwarden te Leeuwarden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 27 maart 2019 en 18 juni 2019.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M. van Diest, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting van 18 juni 2019 vertegenwoordigd door mr. N. Tromp.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 2 januari 2019 te Assen, althans in Nederland, een wapen van categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een omgebouwd gaspistool van het merk Zoraki (type 917), zijnde een vuurwapen en/of een hoeveelheid munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten drie patronen, voorhanden heeft gehad;
2. hij op of omstreeks 2 januari 2019 te Assen, althans in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een woning aan het [straatnaam]) , ongeveer 1.939,21 gram 3.4- MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine), te weten zogeheten XTC-pillen, althans een (aanzienlijke) hoeveelheid van een materiaal bevattende 3,4-methyleendioxymethamfetamine (MDMA) en/of ongeveer 27.709,77 gram amfetamine, althans een (aanzienlijke) hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3. hij in de periode van 29 januari 2017 tot en met 2 januari 2019 te Assen, althans in Nederland, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende 3,4-methyleendioxymethamfetamine (MDMA), te weten zogeheten XTC-pillen, en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4. hij op of omstreeks 2 januari 2019, te Assen, althans in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad 0,26 gram hennep en/of 646,45 gram hasjiesj en/of hennepplanten en/of delen daarvan, in ieder geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep en/of hasjiesj, zijnde hennep en/of hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
5. hij in de periode van 29 januari 2017 tot en met 2 januari 2019 te Assen, althans in Nederland, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of
afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd een hoeveelheid hennep en/of hasjiesj en/of hennepplanten en/of delen daarvan, in ieder geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep en/of hasjiesj, zijnde hennep en/of hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens
het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
6. hij op of omstreeks 7 januari 2019, te Assen, althans in Nederland, van een voorwerp, te weten een geldbedrag van (in totaal) 31.323,50 euro, althans enig geldbedrag, de vindplaats heeft verborgen en/of verhuld door (een) geldbedrag(en) van (in totaal) 31.323,50 euro althans enig geldbedrag, in een plastic boodschappentas, onder het matras, althans het bed in de slaapkamer (in de woning aan het [straatnaam]) , terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
subsidiair
hij op of omstreeks 7 januari 2019, te Assen, althans in Nederland, een voorwerp, te weten een geldbedrag van (in totaal) 31.323,50 euro, althans enig geldbedrag, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van een voorwerp, te weten een geldbedrag van (in totaal) 31.323,50 euro, althans enig geldbedrag, gebruik heeft gemaakt
terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 7 januari 2019, te Assen, althans in Nederland, van een voorwerp, te weten een geldbedrag van (in totaal) 31.323,50 euro heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad terwijl hij, verdachte, wist althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp onmiddellijk afkomstig was uit enig eigen misdrijf;
7. hij op of omstreeks 2 januari 2019, te Assen, althans in Nederland, van een voorwerp, te weten een geldbedrag van (in totaal) 3.683,26 euro heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad terwijl hij, verdachte, wist althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp onmiddellijk afkomstig was uit enig eigen misdrijf.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feiten 1, 2, 3, 4, 5, 6 meer subsidiair en 7. Zij heeft daartoe ter terechtzitting mondeling een bewijsmiddelenoverzicht gegeven.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de feiten 3 en 5, kort gezegd, van het dealen in hard- en softdrugs. Tegen veroordeling ter zake van de overige feiten heeft de raadsman geen verweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de
feiten 3 en 5niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan niet met de vereiste mate van zekerheid worden vastgesteld dat verdachte in de tenlastegelegde periode - kort gezegd - gehandeld heeft in MDMA, amfetamine, hennep en/of hasjiesj. Er is weliswaar een zogenaamde dealtelefoon in de woning van verdachte aangetroffen, maar niet gebleken is dat verdachte zélf gebruik heeft gemaakt van deze telefoon. Het dossier bevat ook geen verklaringen van afnemers van drugs die verklaren dat verdachte bij de handel in drugs betrokken was. Verdachte heeft bij de politie in algemene termen verklaard te hebben gedeald in drugs, maar onduidelijk is wanneer en in welke mate dat is gebeurd en om welke middelen het zou gaan. Dit betekent dat noch de ten laste gelegde handel in MDMA en amfetamine (feit 3) noch de ten laste gelegde handel in hennep en hasjiesj (feit 5) wettig en overtuigend bewezen is.
De rechtbank acht daarentegen de
feiten 1, 2, 4, 6 primair en 7wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
ten aanzien van feit 1:
1. de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 18 juni 2019;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 januari 2019, opgenomen op pagina 87 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019002178 d.d. 21 februari 2019, inhoudende de verklaring van verbalisant [verbalisant 1] ;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal onderzoek wapen d.d. 20 februari 2019, opgenomen op pagina 206 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van verbalisant [verbalisant 2] ;
ten aanzien van de feiten 2, 4 en 7:
1. de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 18 juni 2019;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 januari 2019, opgenomen op pagina 89 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] ;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 januari 2019, opgenomen op pagina 112 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van verbalisanten [verbalisant 5] , [verbalisant 6] en [verbalisant 7] ;
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 januari 2019, opgenomen op pagina 131 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 7] ;
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verdovende middelen d.d. 21 januari 2019, opgenomen op pagina 17 e.v. van het aanvullend dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019002178 d.d. 20 april 2019, inhoudende de verklaring van verbalisanten [verbalisant 8] , [verbalisant 9] , en [verbalisant 10] ;
6. Een zevental deskundigenrapporten d.d. 24 januari 2019, afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Justitie en Veiligheid en opgemaakt door deskundige ing. [verbalisant 11] , opgenomen op pagina 8 e.v. van voornoemd aanvullend dossier, inhoudende de verklaring van de deskundige.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
ten aanzien van feit 6 primair:
1. de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 18 juni 2019;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 januari 2019, opgenomen op pagina 214 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019002178 d.d. 21 februari 2019, inhoudende de verklaring van verbalisant [verbalisant 12] .
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 6
Met betrekking tot feit 6, het witwassen van een geldbedrag van in totaal € 31.323,50 overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank acht anders dan de officier van justitie het primair ten laste gelegde bewezen. Gelet op de in de woning van verdachte aangetroffen hoeveelheden drugs en het grote geldbedrag (in verschillende coupures) kan het niet anders zijn dat het geld afkomstig is uit enig misdrijf (drugshandel). Uit de verklaring van verdachte is voldoende aannemelijk geworden dat het geld afkomstig is uit door een ander of anderen gepleegd misdrijf, welk geld verdachte naar zijn zeggen bewaarde, en niet uit een door verdachte gepleegd misdrijf. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat verdachte de vindplaats van het geldbedrag heeft verborgen en verhuld door het geld in een boodschappentas te doen en deze tas onder zijn bed in de slaapkamer te leggen tussen andere daar aanwezige voorwerpen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feiten 1, 2, 4, 6 primair en 7 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. hij op 2 januari 2019 te Assen, een wapen van categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een omgebouwd gaspistool van het merk Zoraki (type 917), zijnde een vuurwapen en een hoeveelheid munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten drie patronen, voorhanden heeft gehad;
2. hij op 2 januari 2019 te Assen, opzettelijk aanwezig heeft gehad in een woning aan het [straatnaam], 1.939,21 gram MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine), en 27.709,77 gram amfetamine, zijnde middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
4. hij op 2 januari 2019, te Assen, opzettelijk aanwezig heeft gehad 0,26 gram hennep en 646,45 gram hasjiesj, zijnde hennep en hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
6. hij op 7 januari 2019, te Assen, van een voorwerp, te weten een geldbedrag van in totaal 31.323,50 euro, de vindplaats heeft verborgen en verhuld door een geldbedrag van in totaal 31.323,50 euro, in een plastic boodschappentas, onder het bed in de slaapkamer in de woning aan het [straatnaam] voorhanden te hebben, terwijl hij wist dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
7. hij op 2 januari 2019, te Assen, een voorwerp, te weten een geldbedrag van in totaal 3.683,26 euro voorhanden heeft gehad terwijl hij, verdachte, wist dat dat voorwerp onmiddellijk afkomstig was uit enig eigen misdrijf.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit wordt begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en munitie van categorie III;
2. Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
4. Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
6 primair. Witwassen;
7. Eenvoudig witwassen.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1, 2, 3, 4, 5, 6 meer subsidiair en 7 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandeling en meewerken aan middelencontrole. Daarnaast wordt verbeurdverklaring van de onder verdachte inbeslaggenomen geldbedragen van € 31.323,50 en € 3.683,26 gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft gepleit voor oplegging van een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan het voorarrest. Aan het voorwaardelijk strafdeel kunnen de door de reclassering geformuleerde bijzondere voorwaarden worden verbonden. Daarnaast kan er een taakstraf worden opgelegd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de reclasseringsrapportage, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het bezit van grote hoeveelheden MDMA, amfetamine, hennep(planten) en hasjiesj. Tevens heeft hij een vuurwapen, een omgebouwd gaspistool, met bijbehorende en munitie voorhanden gehad. Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan witwassen van een aanzienlijk geldbedrag.
Het is algemeen bekend dat verdovende middelen schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers van deze middelen en dat gebruikers hun drugsgebruik vaak door diefstal of ander crimineel gedrag bekostigen, waardoor schade en overlast wordt toegebracht aan anderen. Van het bewaren van grote hoeveelheden verdovende middelen is bovendien algemeen bekend dat dit steeds meer gepaard gaat met andere, ook zwaardere vormen van criminaliteit, waaronder zogenaamde ripdeals. Witwassen leidt tot ontwrichting van het economische en financiële verkeer, omdat daarbij de (criminele) herkomst van gelden wordt verhuld. Door de vermenging van illegaal geld met legale geldstromen wordt de integriteit van het financieel en economisch bestel ernstig schade toegebracht. Tot slot had verdachte de beschikking over een vuurwapen. Het voorhanden hebben een vuurwapen en de bijbehorende munitie brengt grote veiligheidsrisico’s met zich mee. Het ongecontroleerde bezit van (vuur)wapens met munitie verhoogt het risico op levensbedreigende geweldsdelicten. Het bezit van een dergelijk wapen en munitie is vanwege de daaraan verbonden gevaarzetting een misdrijf dat stevig dient te worden bestraft.
Vanwege voormelde ernst van de bewezen verklaarde delicten is de rechtbank van oordeel dat aan de verdachte een grotendeels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur, met aftrek van voorarrest, dient te worden opgelegd. De rechtbank komt tot een lager onvoorwaardelijk strafdeel dan door de officier van justitie is gevorderd, nu het dealen in hard- en softdrugs niet bewezen wordt geacht. Het voorwaardelijke strafdeel, groot 8 maanden, dient als waarschuwing aan de verdachte, teneinde te voorkomen dat de verdachte zich nogmaals schuldig maakt aan (soortgelijke) strafbare feiten. Daarnaast zal aan dit strafdeel, ter voorkoming van recidive, als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling en een middelenverbod en -controle, worden verbonden.

Inbeslaggenomen goederen

De rechtbank acht de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten twee geldbedragen, vatbaar voor verbeurdverklaring nu een gedeelte daarvan toebehoort aan verdachte en van een ander gedeelte niet kon worden vastgesteld aan wie het toebehoort, terwijl de geldbedragen voorwerpen zijn met betrekking tot welke de feiten 6 primair en 7 zijn begaan.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk vonnis van 14 augustus 2017 van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, is verdachte ter zake van mishandeling veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 29 augustus 2017. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij vordering van 28 mei 2019 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
De raadsman heeft gepleit tot afwijzing van de vordering, nu deze ziet op een veroordeling ter zake van een andersoortig feit en tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf geen toegevoegde waarde heeft.
De rechtbank neemt in aanmerking dat de voorwaardelijke gevangenisstraf bij vonnis van 14 augustus 2017 is opgelegd ter zake van mishandeling. Verdachte heeft zich, zoals uit het voorgaande blijkt, voor het einde van de proeftijd schuldig gemaakt aan overtreding van de Wet wapens en munitie, dit door het voorhanden hebben van een vuurwapen met munitie. Gelet op de vergelijkbare aard van dat delict en het delict waarvoor verdachte bij vonnis van 14 augustus 2017 is veroordeeld, zal de rechtbank - zoals de officier van justitie gevorderd heeft - de tenuitvoerlegging gelasten van deze voorwaardelijke straf.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 33, 33a, 57, 420bis en 420bis.1 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet en de artikel 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 3 en 5 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 4, 6 primair en 7 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 8 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als (algemene) voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich meldt, zodra hij daartoe wordt opgeroepen bij Reclassering Nederland, op het adres Overcingellaan 19, 9401 LA Assen. Hij blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren. Gedurende het meldplichtcontact houdt veroordeelde zich aan de aanwijzingen die hem door zijn toezichthouder bij Reclassering Nederland worden gegeven;
2. dat de veroordeelde zich laat onderzoeken en behandelen door Ambulante Forensische Psychiatrie Noord (AFPN) te Assen of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. Na onderzoek duurt een eventuele behandeling zolang als de zorgverlener
en de reclassering nodig vinden. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
3. dat de veroordeelde meewerkt aan controle van het gebruik van middelen (alcohol, soft- en harddrugs) om eventueel gebruik te kunnen vaststellen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle;
4. dat de veroordeelde zich zal onthouden van het gebruik van harddrugs en ten behoeve van de naleving van dit verbod meewerkt aan bloedonderzoek en urineonderzoek.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.

Verklaart verbeurd het in beslag genomen:

- geldbedrag van in totaal € 31.323,50;
- geldbedrag van in totaal € 3.683,26.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18/220588-16:
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 14 augustus 2017, te weten: 2 weken gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.I. Klaassens, voorzitter, mr. G. Eelsing en mr. A.A.J. Smelt, rechters, bijgestaan door J. Hoogeveen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 juli 2019.
Mr. Eelsing is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.