ECLI:NL:RBNNE:2019:2791

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 juni 2019
Publicatiedatum
27 juni 2019
Zaaknummer
18/165556-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstekveroordeling voor medeplegen van oplichting en valsheid in geschrift met schadevergoedingsmaatregelen

Op 27 juni 2019 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Assen uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die bij verstek is veroordeeld voor medeplegen van oplichting, valsheid in geschrift en medeplegen van poging tot oplichting. De rechtbank heeft de verdachte een gevangenisstraf van 10 maanden opgelegd, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. De zaak kwam aan het licht na een hypothecaire lening van €278.800 die was verkregen door middel van vervalste documenten, waaronder werkgeversverklaringen en salarisspecificaties, die de verdachte en zijn medeverdachte hadden ingediend bij de benadeelde partijen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen op listige wijze heeft gehandeld om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen. De rechtbank heeft ook de ad informandum gevoegde feiten meegenomen in de strafoplegging, waarbij de verdachte erkende deze feiten te hebben gepleegd. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij schadevergoedingsmaatregelen zijn opgelegd voor zowel immateriële als materiële schade. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar laten meewegen in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/165556-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 27 juni 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 13 juni 2019.
Tegen de niet verschenen verdachte is verstek verleend.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. N. Tromp.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2015 tot en met 5 januari 2016, te Ulrum, althans in de gemeente De Marne en/of in de gemeente Groningen en/of in de gemeente Assen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde partij 1] , althans een (rechts)persoon, heeft bewogen tot de afgifte van een hypothecaire geldlening van 278.800 Euro aan [medeverdachte] , hebbende verdachte en/of verdachtes mededader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid een valselijk opgemaakte
arbeidsovereenkomst en/of werkgeversverklaring(en) en/of salarisspecificaties en/of rekeningafschriften allen ten name van voornoemde [medeverdachte] als zijnde werkzaam bij en/of inkomend genietend van de werkgever (firma) [bedrijf 1] afgegeven of doen afgeven of gestuurd naar of doen toesturen aan of doen toekomen aan [benadeelde partij 1] , waardoor voornoemde [benadeelde partij 1] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
2.
hij in of omstreeks de periode van 26 mei 2015 tot en met 5 januari 2016, te Ulrum, althans in de gemeente De Marne en/of in de gemeente Groningen en/of in de gemeente Assen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (een) werkgeversverklaring(en) en/of een arbeidsovereenkomst en/of (een) salarisspecificaties en/of rekeningafschriften, allen ten name van [medeverdachte] , - elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of doen opmaken of vervalst en/of doen vervalsen,
immers heeft/hebben verdachte en/of verdachte's mededader (telkens) valselijk en/of in strijd met de waarheid vermeld of doen vermelden - zakelijk weergegegeven -
- op het model werkgeversverklaring (gedateerd 2 december 2015) dat [medeverdachte] een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd had tot 30 juni 2016 bij [bedrijf 1] , zijnde de werkgever, en/of
- op het model werkgeversverklaring (gedateerd 5 januari 2016) dat [medeverdachte] een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd had of was aangesteld in vaste dienst bij [bedrijf 1] , zijnde de werkgever, en/of
- op een arbeidsovereenkomst (gedateerd 26 mei 2015) voor onbepaalde tijd dat [medeverdachte] per 1 juli 2015 voor onbepaalde tijd werkzaam was bij [bedrijf 1] , en/of
- op de salarisspecificatie van [medeverdachte] (over de maand oktober 2015) dat deze een loon van [bedrijf 1] had ontvangen van €3224,39, en/of
- op rekeningafschriften van [medeverdachte] dat deze over de maanden juli 2015 tot en met december 2015 salaris had ontvangen van [bedrijf 1] .,
zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
3.
hij in of omstreeks de periode van 4 april 2016 tot en met 7 april 2016, te Ulrum, althans in de gemeente De Marne en/of in de gemeente Groningen en/of in de gemeente Assen en/of in de gemeente Utrecht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en/of verdachtes mededader, voorgenomen misdrijf, om met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde partij 2] , te bewegen tot de afgifte van enig goed en/of het aangaan van een schuld, te weten een persoonlijke lening met een kredietlimiet van €37.500 op naam van [medeverdachte] , met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid via internet en/of de website van [benadeelde partij 2] , een aanvraag voor een persoonlijke lening op naam van [medeverdachte] heeft gedaan en/of een Overeenkomst Persoonlijke Lening met (daarbij) een of meer schriftelijke bescheiden, te weten een of meer (vervalste) loonstroken op naam van [medeverdachte] , aan [benadeelde partij 2] heeft doen toekomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Mededeling ad informandum gevoegde strafbare feiten
4. Groningen; Gemeente Groningen; 9 juni 2016; Verduistering;
5. Groningen; Gemeente Groningen; 1 juni 2016; Verduistering;
6. Groningen; Gemeente Groningen; 1 maart 2016; Verduistering.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde gelet op de bekennende verklaring van verdachte tegenover de politie. Ook de ad informandum gevoegde feiten kunnen worden meegenomen in de strafoplegging, nu aan de in de jurisprudentie gestelde eisen is voldaan. De ad informandum gevoegde feiten zijn in de dagvaarding opgenomen, verdachte heeft tegenover de politie een bekennende verklaring afgelegd en verdachte mag ervan uitgaan dat het Openbaar Ministerie geen strafvervolging ter zake van deze feiten zal instellen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 7 juni 2016, opgenomen op pagina 163 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2016164294 d.d. 15 februari 2018, inhoudend als verklaring van [medewerker 1] , namens [benadeelde partij 1] :
Betrokkene [medeverdachte] heeft door middel van listige kunstgrepen, dan wel door een samenweefsel van verdichtselen, dan wel door het indienen van vermoedelijk valse, dan wel vervalste bescheiden die tot bewijs van enig feit moesten dienen met het oogmerk om dit als echt en onvervalst te doen gebruiken, de afdeling [benadeelde partij 3] tot het verstrekken van een totaal geldbedrag van EUR 278.800,-. Met de opbrengst uit deze strafbare feiten heeft [medeverdachte] vervolgens onroerend goed aangekocht.
[medeverdachte] heeft bij de hypotheekaanvraag een werkgeversverklaring d.d. 2-12-2015 ingediend van [bedrijf 1] ., gevestigd [straatnaam] te [plaats] . Op deze werkgeversverklaring staat vermeld dat [medeverdachte] werkzaam is als projectleider en een arbeidscontract heeft voor een bepaalde tijd c.q. in tijdelijke dienst is tot 30 juni 2016. Door het tijdelijke dienstverband in combinatie met het bruto jaarsalaris van EUR 64.800,= was de financiële draagkracht van [medeverdachte] niet toereikend om een hypotheek van EUR 292.250,= te verkrijgen. Dit is door [benadeelde partij 3] teruggekoppeld aan [bedrijf 2] .
Vervolgens heeft [medeverdachte] , middels zijn intermediair, een werkgeversverklaring (dd. 5-1-2016) ingediend waarin wordt verklaard dat [medeverdachte] in vaste dienst is bij de [bedrijf 1] . Op basis van deze gegevens kon [medeverdachte] een maximale hypotheek verkrijgen van EUR 278.800,=. Omdat de hypotheek niet voldoende was om de koopsom van het pand (EUR 280.000,=) en de bijkomende kosten te betalen, moest [medeverdachte] vervolgens aantonen dat hij voldoende eigen middelen had om dit te kunnen betalen.
Beide werkgeversverklaringen zijn, namens [bedrijf 1] ., ondertekend door [verdachte] . Uit informatie van de Kamer van Koophandel blijkt dat [verdachte] bestuurder is van genoemd bedrijf. Ook de overgelegde arbeidsovereenkomst (voor onbepaalde tijd) is op 26-5-2015 door [verdachte] ondertekend.
Op basis van de ontvangen informatie dat [medeverdachte] bij de aanvraag van een krediet gemanipuleerde Rabobankrekeningafschriften had gebruikt, is navraag gedaan bij de afdeling Veiligheidszaken van de Rabobank. Uit dat onderzoek bleek dat op bovengenoemd bankrekeningnummer ten name van [medeverdachte] , geen inkomsten/salaris afkomstig van [bedrijf 1] . zijn ontvangen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 20 april 2016, opgenomen op pagina 151 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [medewerker 2], namens [benadeelde partij 2] :
Op 4 april 2016 werd bij [benadeelde partij 2] via het internet een aanvraag gedaan voor een
persoonlijke lening op naam van [medeverdachte] ( [geboortedatum] -'78, woonachtig te [woonplaats] ). Het betrof een aanvraag voor een persoonlijke lening met een gewenst kredietlimiet
van 37.500,00 euro. Hem werd verzocht om de overeenkomst te ondertekenen en retourneren tezamen met kopieën van zijn identiteitsbewijs, bankafschriften en loonstroken. De overeenkomst is ondertekend op 7 april 2016 en met alle gevraagde stukken aan ons geretourneerd. De afdeling acceptatie had zijn twijfels over de aangeleverde loonstrook en het Rabobank-afschrift.
Bij het onderzoeken van de opgegeven werkgever, [bedrijf 1] zag ik in de Kamer van Koophandel dat de meest recente gedeponeerde jaarcijfers uit 2009 dateerden (zie bijlage). Volgens de regelgeving dienen bedrijven hun jaarcijfers te deponeren binnen 13 maanden na aflopen van het boekjaar.
Bij Rabobank constateert men dat de tenaamstelling en het opgegeven inkomen niet overeenkomen met het werkelijke rekeningverloop (zie bijlage). Klaarblijkelijk hebben er dus enkele aanpassing op het afschrift plaatsgevonden en is de verstrekte salarisspecificatie ook niet naar waarheid.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] d.d. 5 juli 2016, opgenomen op pagina 262 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [medeverdachte] :
Over de hypotheek die ik heb aangevraagd bij [benadeelde partij 1] verklaar ik als volgt.
Ik wilde stoppen met aanvragen maar [verdachte] ging maar door. Op een gegeven moment zei [verdachte] dat ik mijn bedrijf moest opheffen en dat ik bij hem op de loonlijst zou komen. Zo zou ik een vast inkomen krijgen. Hij deelde mij mede dat het allemaal wel goed zou komen en dat hij dat wel vaker had gedaan. Ik ging akkoord. Ik moest vervolgens 3600 euro betalen aan [verdachte] voor loonbelasting. Ik heb dat gewoon contant voldaan.
(…)
Ik heb echter niet zelf de valse verklaringen gemaakt. Dat heeft [verdachte] gedaan.
(…)
Wat betreft de salarisontvangsten die op mijn – aan [benadeelde partij 1] overgelegde - Rabo-rekeningafschriften staan vermeld:
Deze overboekingen zijn niet daadwerkelijk uitgevoerd. Dat heeft [verdachte] ook allemaal gedaan en vervalst.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 14 oktober 2017, opgenomen op pagina 284 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verdachte:
Ik heb een salarisspecificatie gemaakt in de computer. Daar is een programma voor en deze kun je dan valselijk opmaken. Ik wist waar ik mee bezig was en dat het niet juist was wat ik deed.
Ik heb vervolgens een arbeidsovereenkomst gemaakt die ook valselijk is opgemaakt, u toont mij deze papieren die bij de verklaring van [medeverdachte] zijn gevoegd als bijlage 4 (arbeidsovereenkomst) en bijlage 5 ( salarisspecificatie). De werkgeversverklaringen zijn ook valselijk opgemaakt door mij en valselijk ingevuld om te kunnen overleggen aan [bedrijf 2] . [medeverdachte] heeft een uitdraai bij de bank gehaald en ik heb deze bedragen er valselijk
tussen gezet. Deze bedragen zijn nooit gestort.
Dit heb ik gedaan om te laten zien dat [medeverdachte] een vast contract zou hebben die hij dus niet had. Het is vrij goed gedaan want de hypotheekverstrekker heeft het voor waar aangenomen.
(…)
V: Er ligt ook een aangifte van [benadeelde partij 2] . Dit is voor een bedrag
van € 37.500. Deze is niet uitgekeerd maar wel aangevraagd met originele stukken en
handtekeningen van [medeverdachte] .
A: Op een gegeven moment kreeg ik een belletje van [bedrijf 2] of [medeverdachte] . Dat weet ik niet meer. Er moest een lening komen om auto's te kopen. Anders zou [medeverdachte] failliet gaan. Ik zei dat de hypotheek net was gepasseerd en dat het nu te snel was om een lening aan te gaan vragen. Dat zou gaan opvallen. Ik zei dat hij het bokje zou zijn als hij dit zou doorzetten. [medeverdachte] wilde dat ik het toch door zou laten gaan. De verstrekkers hebben gegevens opgevraagd en er klopte het 1 en ander niet. De aanvraag is gedaan met de loonstrookjes die ik had gemaakt. Er hadden gewoon nieuwe moeten worden gemaakt. Dat is niet gebeurd en daardoor kregen ze argwaan. Ik wist dat het problemen zou geven en dat heb ik ook tegen [medeverdachte] gezegd. Ik moest het gewoon doorzetten anders zou [medeverdachte] mij verraden.
Overweging rechtbank:
De rechtbank acht op grond van de hierboven opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hierna is opgenomen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feiten 1, 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 1 december 2015 tot en met 5 januari 2016 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde partij 1] , heeft bewogen tot de afgifte van een hypothecaire geldlening van 278.800 Euro aan [medeverdachte] , hebbende verdachte en verdachtes mededader met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid een valselijk opgemaakte
arbeidsovereenkomst en werkgeversverklaringen en salarisspecificaties en rekeningafschriften alle ten name van voornoemde [medeverdachte] als zijnde werkzaam bij en inkomend genietend van de werkgever firma [bedrijf 1] . doen toekomen aan [benadeelde partij 1] , waardoor voornoemde [benadeelde partij 1] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
2.
hij in de periode van 26 mei 2015 tot en met 5 januari 2016 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, meermalen een werkgeversverklaring en een arbeidsovereenkomst en een salarisspecificatie en rekeningafschriften, alle ten name van [medeverdachte] , - elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers hebben verdachte en verdachtes mededader telkens valselijk en/of in strijd met de waarheid vermeld of doen vermelden - zakelijk weergegeven -
- op het model werkgeversverklaring (gedateerd 2 december 2015) dat [medeverdachte] een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd had tot 30 juni 2016 bij [bedrijf 1] ., zijnde de werkgever, en
- op het model werkgeversverklaring (gedateerd 5 januari 2016) dat [medeverdachte] een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd had of was aangesteld in vaste dienst bij [bedrijf 1] ., zijnde de werkgever, en
- op een arbeidsovereenkomst (gedateerd 26 mei 2015) voor onbepaalde tijd dat [medeverdachte] per 1 juli 2015 voor onbepaalde tijd werkzaam was bij [bedrijf 1] ., en
- op de salarisspecificatie van [medeverdachte] (over de maand oktober 2015) dat deze een loon van [bedrijf 1] . had ontvangen van €3.224,39, en
- op rekeningafschriften van [medeverdachte] dat deze over de maanden juli 2015 tot en met december 2015 salaris had ontvangen van [bedrijf 1] .,
zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken;
3.
hij in de periode van 4 april 2016 tot en met 7 april 2016, in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en verdachtes mededader, voorgenomen misdrijf, om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde partij 2] , te bewegen tot de afgifte van enig goed, te weten een persoonlijke lening met een kredietlimiet van €37.500 op naam van [medeverdachte] , met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid via internet en/of de website van [benadeelde partij 2] , een aanvraag voor een persoonlijke lening op naam van [medeverdachte] heeft gedaan en/of een Overeenkomst Persoonlijke Lening met daarbij een of meer schriftelijke bescheiden, te weten een of meer vervalste loonstroken op naam van [medeverdachte] , aan [benadeelde partij 2] heeft doen toekomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. medeplegen van oplichting
2. valsheid in geschrift
3. medeplegen van poging oplichting
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1, 2 en 3 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportage van de reclassering d.d. 9 oktober 2018, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de door verdachte erkende ad informandum gevoegde feiten, die hiermee zijn afgedaan. De rechtbank overweegt daarbij dat aan verdachte tijdig voor de aanvang van de terechtzitting is medegedeeld dat de ad informandum gevoegde feiten door het Openbaar Ministerie ter terechtzitting ter sprake zullen worden gebracht met het doel om deze mee te nemen in de strafbepaling. Daarnaast heeft verdachte tegenover de politie erkend dat hij de ad informandum gevoegde feiten heeft gepleegd en mag verdachter ervan uitgaan dat het Openbaar Ministerie geen strafvervolging ter zake van deze feiten zal instellen.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdacht heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan oplichting, het opmaken van valse geschriften en het gebruik maken van die valse geschriften en een poging tot oplichting. Ten behoeve van het verkrijgen van een hypothecaire lening heeft verdachte een fictief dienstverband opgezet tussen medeverdachte [medeverdachte] en [bedrijf 1] . en zijn er salarisspecificaties en bankafschriften vervalst. Vervolgens zijn deze documenten gebruikt voor het aanvragen van een hypothecaire geldlening bij [benadeelde partij 1] en het aanvragen van een persoonlijke lening bij [benadeelde partij 2] . Op basis van deze valse documenten en gefingeerde loonbetalingen is door [benadeelde partij 1] een hypothecaire geldlening verstrekt. De rechtbank acht de handelswijze van verdachte zeer kwalijk. Hypotheekbanken en geldverstrekkers moeten kunnen vertrouwen op de echtheid van de door de aanvragers en de tussenpersoon verstrekte documenten. Verdachte heeft dit vertrouwen beschaamd.
Daarnaast heeft verdachte meerdere particulieren zwaar gedupeerd, zoals blijkt uit de door verdachte erkende ad informandum gevoegde feiten. Uit de verklaring ter zitting van benadeelde partij [slachtoffer] is de rechtbank gebleken dat de gedragingen van verdachte een grote impact hebben gehad op haar leven. Verdachte heeft daarbij ernstig misbruik gemaakt van het in hem gestelde vertrouwen. De rechtbank rekent dit verdachte zeer aan.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Alles afwegende acht de rechtbank, overeenkomstig de eis van de officier van justitie, een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, passend en geboden. Gelet op de ernst van de feiten kan niet worden volstaan met een andere straf dan een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het voorwaardelijk strafdeel dient er toe verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw schuldig te maken aan (soortgelijke) strafbare feiten.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. [benadeelde partij 1] , tot een bedrag van € 47.403,89 ter zake van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
2. [benadeelde partij 2] , tot een bedrag van € 165,- ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
3. [slachtoffer] , tot een bedrag van € 14.300,- ter vergoeding van materiële schade en
€ 15.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [benadeelde partij 2] voldoende onderbouwd is en voor toewijzing vatbaar is.
Verder heeft zij aangevoerd dat de vordering van [benadeelde partij 1] onvoldoende is onderbouwd.
Met betrekking tot de vordering van [slachtoffer] heeft de officier van justitie gesteld dat deze vordering voor toewijzing vatbaar is en dat zij zich voor wat betreft de hoogte van de immateriële schade refereert aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Vordering [benadeelde partij 1]
Hoewel voldoende aannemelijk is dat de benadeelde partij schade heeft geleden die het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde, beschikt de rechtbank over onvoldoende informatie om de hoogte daarvan te kunnen beoordelen. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering daarom niet-ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Vordering [benadeelde partij 2]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 3 bewezen verklaarde. De vordering zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 7 april 2016.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachte deze al heeft betaald, en andersom.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Vordering [slachtoffer]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het door verdachte erkende en door de rechtbank bij de strafoplegging meegewogen ad informandum gevoegde feit.
Het is de rechtbank gebleken dat bij vonnis van de burgerlijke rechter van deze rechtbank d.d. 6 februari 2018, verdachte reeds is veroordeeld tot betaling aan [slachtoffer] van een geldbedrag van € 13.650,00, exclusief kosten. Aangezien de civiele vordering die ziet op de materiële schade daarmee reeds is toegewezen door de burgerlijke rechter, zal de rechtbank de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk verklaren voor zover die vordering betrekking heeft op de vergoeding van materiële schade.
Met betrekking tot de immateriële schade maakt de rechtbank gebruik van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank schat de hoogte van de schade op € 3.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 juni 2016. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen en voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaren.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen, zowel ten aanzien van de immateriële schade als ten aanzien van de door de civiele rechter toegewezen materiële schade, om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 47, 57, 225, 326 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 5 maanden,niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Ten aanzien van 18/165556-18, feit 1:
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]niet-ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Ten aanzien van 18/165556-18, feit 3:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 2]toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 165,00(zegge: honderdvijfenzestig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 april 2016, in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Ten aanzien van 18/165556-18, ad informandum gevoegde feit 4:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 3.500,00(zegge: drieduizendvijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 juni 2016.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer] te betalen een bedrag van € 17.150,00 (zegge: zeventienduizendhonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 juni 2016, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 121 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 13.650,00 aan materiële schade en € 3.500,00 aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G. de Bock, voorzitter, mr. M.A.A. van Capelle en
mr. A.A.J. Smelt, rechters, bijgestaan door mr. E.E. de Vries, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 juni 2019.