ECLI:NL:RBNNE:2019:2381

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 mei 2019
Publicatiedatum
29 mei 2019
Zaaknummer
LEE 18-02657 en 19/605
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunningverlening voor uitbreiding veestapel en verplaatsing activiteiten in Natura 2000-gebied Alde Feanen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 24 mei 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de vergunningverlening voor de uitbreiding van de veestapel en de verplaatsing van activiteiten door middel van de bouw van een nieuwe ligboxenstal en jongveestal op het perceel Louwewei te Jutrijp. De vergunning werd verleend door het college van gedeputeerde staten van de provincie Fryslân op 13 juli 2018, onder weerlegging van de zienswijzen van de eisers. De eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigden, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, maar zijn niet verschenen op de zitting van 14 mei 2019. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de afstand van de woningen van de eisers tot het Natura 2000-gebied Alde Feanen, dat ongeveer 19 kilometer verderop ligt. De rechtbank oordeelde dat er geen duidelijke verwevenheid was tussen de individuele belangen van de eisers en de algemene belangen die de Wet natuurbescherming beoogt te beschermen. Hierdoor konden de eisers niet als belanghebbenden worden aangemerkt in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft de beroepen van de eisers dan ook niet-ontvankelijk verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 18/2657 en 19/605
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 mei 2019 in de zaken tussen

1.[eisers], te [plaats] [adres]), eisers sub 1,

(gemachtigde: mr. D.P.M. Buysrogge),

2.[eiser], te [plaats] ([adres]), eiser sub 2,

(gemachtigde: mr. M.A. Patandin),
en
het college van gedeputeerde staten van de provincie Fryslân, verweerder,
(gemachtigde: H. Denters).
Als
derde-partijheeft aan het geding deelgenomen: [belanghebbende]
, gevestigd te [plaats], vergunninghoudster,
(gemachtigde: drs. R.A.M. van Woerden).
Procesverloop
Bij besluit van 13 juli 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder, onder weerlegging van de zienswijzen van eisers sub 1 en eiser sub 2, een vergunning ingevolge artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming (Wnb) aan vergunninghoudster verleend voor de uitbreiding van de veestapel en verplaatsing van de activiteiten door middel van de bouw van een nieuwe ligboxenstal en jongveestal op het perceel Louwewei te Jutrijp.
Tegen het bestreden besluit hebben eisers sub 1 en eiser sub 2 beroep ingesteld bij de rechtbank.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaken zijn gelijktijdig behandeld op de zitting van 14 mei 2019.
Eisers sub 1 en hun gemachtigde zijn met kennisgeving niet verschenen.
Eiser sub 2 en zijn gemachtigde zijn met kennisgeving niet verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Namens vergunninghoudster zijn [belanghebbenden] verschenen.
Overwegingen
Feiten en omstandigheden
1. Bij haar oordeelsvorming betrekt de rechtbank de navolgende feiten en omstandigheden.
Voorgeschiedenis
Het bedrijf van vergunninghoudster is gevestigd aan de [adres] te [plaats]. Vergunning-houdster is voornemens haar bedrijf te verplaatsen naar een locatie aan de [adres], direct ten westen van het dorp [plaats]. De naastgelegen boerderij op het perceel [adres] te [plaats] staat te koop. Het voornemen is om de huidige agrarische bestemming op voormelde percelen te wijzigen naar een woonbestemming.
Voor beide percelen is in 2017 een vergunning ingevolge de Wnb verleend. Deze twee Wnb-vergunningen hebben samen betrekking op een emissie van 2.251,4 kg NH3 per jaar. De bedoeling is om de beide verleende Wnb-vergunningen samen te voegen en te verplaatsen naar een nieuwe locatie, direct ten westen van [plaats] waar vergunninghoudster een nieuw melkveebedrijf wil gaan beginnen. In verband met de nieuwbouw van het melkveebedrijf moet worden voldaan aan het Besluit emissiearme huisvesting (Beh), hetgeen betekent dat de maximale emissie per dierplaats 11,0 kg NH3 per jaar mag bedragen. Wanneer alle dierrechten van de twee bestaande bedrijven worden verplaatst naar de nieuwe locatie, betekent dit een emissie van 2.010,90 kg NH3 per jaar. Dat is 240,5 kg NH3 minder dan in de huidige situatie.
1.1.
Vergunninghoudster heeft op 17 oktober 2017 een aanvraag om vergunning ingevolge de Wnb voor de uitbreiding van de veestapel en verplaatsing van de activiteiten door middel van de bouw van een nieuwe ligboxenstal en jongveestal op het perceel [adres] te [plaats] bij verweerder ingediend.
Op 14 december 2017 heeft vergunninghoudster de aanvraag om vergunning ingevolge de Wnb aangevuld met berekeningen met behulp van de Aerius calculator.
1.2.
Verweerder heeft op 23 februari 2018 een ontwerpbesluit tot het verlenen van de gevraagde Wnb-vergunning genomen.
Verweerder heeft dit ontwerpbesluit tot en met 9 april 2018 ter inzage gelegd en belanghebbenden gedurende de periode van terinzagelegging in de gelegenheid gesteld om schriftelijk of mondeling een zienswijze in te dienen.
1.3.
Eisers sub 1 hebben bij brief van 9 april 2018 een zienswijze bij verweerder ingediend.
Eiser sub 2 heeft bij brief van 9 april 2018 een zienswijze bij verweerder ingediend.
1.4.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder, onder weerlegging van de zienswijzen van eisers sub 1 en eiser sub 2, een vergunning ingevolge artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb aan vergunninghoudster verleend voor de uitbreiding van de veestapel en verplaatsing van de activiteiten door middel van de bouw van een nieuwe ligboxenstal en jongveestal op het perceel Louwewei te Jutrijp.
Toepasselijke regelgeving
2. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (Habitat-richtlijn) treffen de Lid-Staten voor de speciale beschermingszones de nodige instandhoudingsmaatregelen; deze behelzen zo nodig passende specifieke of van ruimtelijke-ordeningsplannen deel uitmakende beheersplannen en passende wettelijke, bestuursrechtelijke of op een overeenkomst berustende maatregelen, die beantwoorden aan de ecologische vereisten van de typen natuurlijke habitats van bijlage I en de soorten van bijlage II die in die gebieden voorkomen.
Ingevolge artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn treffen de Lid-Staten passende maatregelen om ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in de speciale beschermingszones niet verslechtert en er geen storende factoren optreden voor de soorten waarvoor de zones zijn aangewezen voor zover die factoren, gelet op de doelstellingen van deze richtlijn een significant effect zouden kunnen hebben.
Ingevolge artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn wordt voor elk plan of project dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van het gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor zo'n gebied, wordt een passende beoordeling gemaakt van de gevolgen voor het gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen van dat gebied. Gelet op de conclusies van de beoordeling van de gevolgen voor het gebied en onder voorbehoud van het bepaalde in lid 4, geven de bevoegde nationale instanties slechts toestemming voor dat plan of project nadat zij de zekerheid hebben verkregen dat het de natuurlijke kenmerken van het betrokken gebied niet zal aantasten en nadat zij in voorkomend geval inspraakmogelijkheden hebben geboden.
Ingevolge artikel 6, vierde lid, van de Habitatrichtlijn neemt de Lid-Staat, indien een plan of project, ondanks negatieve conclusies van de beoordeling van de gevolgen voor het gebied, bij ontstentenis van alternatieve oplossingen, om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, toch moet worden gerealiseerd, alle nodige compenserende maatregelen om te waarborgen dat de algehele samenhang van Natura 2000 bewaard blijft. De Lid-Staat stelt de Commissie op de hoogte van de genomen compenserende maatregelen.
Wanneer het betrokken gebied een gebied met een prioritair type natuurlijke habitat en/of een prioritaire soort is, kunnen alleen argumenten die verband houden met de menselijke gezondheid, de openbare veiligheid of met voor het milieu wezenlijke gunstige effecten dan wel, na advies van de Commissie, andere dwingende redenen van groot openbaar belang worden aangevoerd.
2.1.
Ingevolge artikel 1.13, eerste lid, van de Wnb kan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden bepaald dat een programma wordt vastgesteld dat tot doel heeft, mede met het oog op een evenwichtige, duurzame economische ontwikkeling:
a. de belasting van natuurwaarden van Natura 2000-gebieden of bijzondere nationale natuurgebieden door bij of krachtens deze maatregel aangewezen factoren te verminderen en de instandhoudingsdoelstellingen van die gebieden te realiseren, of
b. de staat van instandhouding van de van nature in Nederland in het wild voorkomende soorten dieren of planten of de in Nederland voorkomende typen natuurlijke habitats of habitats van soorten te verbeteren.
Ingevolge artikel 1.13, derde lid, van de Wnb kan de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, worden bepaald dat in het programma uitgangspunten worden opgenomen voor de bepaling van ontwikkelingsruimte, voor de toedeling daarvan aan projecten of andere handelingen en de reservering daarvoor, en dat de ontwikkelingsruimte die beschikbaar is op het tijdstip van vaststelling van het programma, daarin wordt vermeld. Ingeval toepassing wordt gegeven aan de eerste volzin, worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur in elk geval regels gesteld over:
- de toedeling van ontwikkelingsruimte aan en de reservering van die ruimte voor projecten of andere handelingen, de registratie daarvan;
- de verdeling van de beschikbare ontwikkelingsruimte tussen de eerste en de tweede helft van het tijdvak van het programma;
- het inzichtelijk maken van de beschikbaarheid van ontwikkelingsruimte gedurende het tijdvak van het programma en het daarop volgende programma;
- de bevoegdheid van bestuursorganen om een onherroepelijk besluit waarin ontwikkelingsruimte is toegedeeld, in te trekken of te wijzigen, indien het project of de andere handeling waarop dat besluit betrekking heeft, niet is gerealiseerd, onderscheidenlijk is verricht;
- de voorwaarden waaronder de bij of krachtens deze maatregel gestelde regels over de toedeling van ontwikkelingsruimte niet van toepassing zijn op bij of krachtens die maatregel aangewezen besluiten waarbij wordt getoetst of is voldaan aan artikel 2.8, die bij het desbetreffende bestuursorgaan in voorbereiding zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het desbetreffende programma.
Ingevolge artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb is het verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten projecten te realiseren of andere handelingen te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor een Natura 2000-gebied de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen.
2.2.
Ingevolge artikel 2.7, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit natuur-bescherming (Bnb) kan de ontwikkelingsruimte voor een in het programma opgenomen Natura 2000-gebied, met uitzondering van de ruimte die in het programma is toegedeeld aan in het programma beschreven projecten en andere handelingen als bedoeld in artikel 2.9, eerste lid, van de wet, overeenkomstig de uitgangspunten, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onderdeel h, door het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van het desbetreffende besluit, worden toegedeeld in: een vergunning als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de wet.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, is het verbod, bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de wet, is niet van toepassing op projecten en andere handelingen ten aanzien waarvan is voldaan aan elk van de volgende voorwaarden:
a. het project of de andere handeling:
1. veroorzaakt in geen enkel Natura 2000-gebied een stikstofdepositie op voor stikstof gevoelige habitats die afzonderlijk en, ingeval het project of de handeling betrekking heeft op een inrichting als bedoeld in artikel 1.1, derde lid, van de Wet milieubeheer, in cumulatie met andere projecten of andere handelingen met betrekking tot dezelfde inrichting die feitelijk worden gerealiseerd, onderscheidenlijk plaatsvinden in de periode waarvoor het programma geldt dan wel waarvoor eerder gedurende die periode een vergunning als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de wet of een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, onderdeel d, is verleend, de waarde van 1 mol per hectare per jaar overschrijdt, of
2. betreft een project of andere handeling als bedoeld in artikel 2.8, eerste lid, dat betrekking heeft op een hoofdweg als bedoeld in artikel 1 van de Tracéwet (https://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0006147&artikel=1&g=2019-04-05&z=2019-04-05) of dat betrekking heeft op een hoofdvaarweg als bedoeld in artikel 1 van de Tracéwet en geheel of gedeeltelijk de scheepvaartfunctie betreft, en dat wordt gerealiseerd, onderscheidenlijk die wordt verricht op een grotere afstand gerekend tot het desbetreffende Natura 2000-gebied dan, ingeval van een hoofdweg, 3 kilometer, gemeten vanaf het midden van de rijbaan, of, ingeval van een hoofdvaarweg, 5 kilometer, gemeten vanaf het midden van de vaarweg, en
b. het project of de andere handeling heeft voor het desbetreffende Natura 2000-gebied geen andere mogelijke gevolgen dan stikstofdepositie, die gelet op de instandhoudingsdoelstellingen, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in het desbetreffende Natura 2000-gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen.
2.3.
Het in artikel 1.13, derde lid, van de Wnb bedoelde programma is de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). De PAS is op 1 juli 2015 in werking getreden.
2.4.
Het relevante Natura 2000-gebied is in dit geval de Alde Feanen.
Overwegingen
3. In procedureel opzicht overweegt de rechtbank als volgt.
3.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eisers in dit geval niet als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kunnen worden aangemerkt. In dit verband wijst verweerder erop dat het belang dat eisers stellen - een richtlijnconforme omzetting van artikel 6, derde lid, van de Habitat-richtlijn - niet als een rechtstreeks persoonlijk of individueel belang kan worden beschouwd. Volgens verweerder strekt het algemene belang dat de Habitatrichtlijn en de Wnb beogen te beschermen niet tot bescherming van eisers. Verder wijst verweerder erop dat hij het aannemelijk acht dat, gelet op de geringe afstand van de woningen van eisers tot de locatie van de melkveehouderij en de activiteit waarvoor de vergunning is verleend, de melkvee-houderij in de voorgenomen vorm mogelijk nadelige gevolgen zal kunnen hebben ter plaatse van die woningen. Mogelijk bestaat er vanuit die woningen ook zicht op de melkveehouderij, aldus verweerder. Naar de mening van verweerder vloeien die mogelijk nadelige gevolgen evenwel niet voort uit het bestreden besluit, maar uit de besluiten die eventueel nog door de gemeente Súdwest-Fryslân moeten worden genomen in verband met de ruimtelijke en milieuhygiënische inpassing van de beoogde activiteit. Gelet hierop is verweerder van mening dat eisers in dit geval niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt, zodat de beroepen niet-ontvankelijk zijn.
3.2.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
3.3.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of eisers in dit geval als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb kunnen worden aangemerkt. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
3.4.
De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit betrekking heeft op een vergunning ingevolge artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb ten behoeve van de uitbreiding van de veestapel en verplaatsing van de activiteiten door middel van de bouw van een nieuwe ligboxenstal en jongveestal op het perceel [adres] te [plaats].
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS), onder meer kenbaar uit ECLI:NL:RVS:2019:296, blijkt dat voor de beantwoording van de vraag of eisers in het kader van de Wnb als belanghebbenden moeten worden aangemerkt, moet worden gekeken naar de handeling waarvoor vergunning wordt verleend. In de onderhavige zaken betreft dat het (mogelijk) veroorzaken van stikstofdepositie op een Natura 2000-gebied. Bepalend is of de handeling waarvoor de Wnb-vergunning is verleend ruimtelijke uitstraling heeft op de woon- en leefomgeving van eisers.
In dit verband overweegt de rechtbank voorts dat de bepalingen van de Wnb met name ten doel hebben om het algemene belang van bescherming van natuur en landschap te beschermen. Uit vaste jurisprudentie van de AbRvS, onder meer kenbaar uit ECLI: NL:RVS: 2014:3188, volgt dat de individuele belangen van burgers die in of in de onmiddellijke nabijheid van een Natura 2000-gebied wonen bij behoud van een goede kwaliteit van hun directe leefomgeving, zo verweven kunnen zijn met het algemene belang dat de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw) beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Nbw kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen.
Verder volgt uit vaste jurisprudentie van de AbRvS, onder meer kenbaar uit ECLI:NL:RVS: 2018:2066, dat de bepalingen van de Wnb evenals de voorheen geldende Nbw met name ten doel hebben om het algemene belang van bescherming van natuur en landschap te beschermen. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat voormelde jurisprudentie met betrekking tot de Nbw van toepassing is in het kader van de Wnb.
In het licht van bovenstaande constateert de rechtbank dat de betrokken inrichting waarvoor de vergunning ingevolge de Wnb is verleend en de woningen van eisers op ongeveer 19 kilometer afstand van dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied, de Alde Feanen, liggen. Gelet op deze afstand bestaat naar het oordeel van de rechtbank geen duidelijke verwevenheid van de individuele belangen van eisers bij het behoud van een goede kwaliteit van de directe omgeving met de algemene belangen die de Wnb beoogt te beschermen. Dit brengt naar het oordeel van de rechtbank met zich dat eisers in dit geval niet kunnen worden aangemerkt als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
4. Gelet op de voorgaande overwegingen zijn de beroepen van eisers niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling, als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb, bestaat geen aanleiding.
Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.L. Vucsán, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.L.A. van Kats als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2019.
De griffier De rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Afschrift verzonden op: