ECLI:NL:RBNNE:2019:2184

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 mei 2019
Publicatiedatum
17 mei 2019
Zaaknummer
LEE18/3306
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige ontheffingen voor het doden van vossen ter bescherming van Freilandkippen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 15 mei 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting De Faunabescherming en het college van Gedeputeerde Staten van Drenthe. De zaak betreft de ontheffingen die zijn verleend op grond van artikel 3.10 van de Wet natuurbescherming (Wnb) voor het doden van vossen tussen zonsondergang en zonsopkomst ter voorkoming van schade aan Freilandkippen. Eiseres, Stichting De Faunabescherming, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 20 september 2018, waarin het bezwaar tegen de ontheffingen ongegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelt dat de verweerder onvoldoende heeft onderbouwd dat het onmogelijk is om een voswerende afscheiding te realiseren en dat het plaatsen van een deugdelijke afrastering disproportioneel kostbaar zou zijn. De rechtbank stelt vast dat het zorgvuldig ophokken van pluimvee onder de normale bedrijfsvoering valt en dat er andere bevredigende oplossingen zijn dan het doden van vossen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 18/3306

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 mei 2019 in de zaak tussen

Stichting De Faunabescherming, te Amstelveen, eiseres

(gemachtigde: mr. B.N. Kloostra),
en

het college van Gedeputeerde Staten van Drenthe, verweerder

(gemachtigde: M. Koers).
Als derde-partij hebben aan het geding deelgenomen: [derde-partij 1] , te Beilen en
[derde-partij 2] , te Zuidwolde.

Procesverloop

Bij besluit van 8 maart 2018 (primair besluit 1) heeft verweerder aan [derde-partij 1] op grond van artikel 3.10 van de Wet natuurbescherming (Wnb) een ontheffing verleend voor het doden van vossen met behulp van geweer en kunstmatige lichtbron bij het geweer en voor voorzieningen om de prooi te verlichten gedurende de periode tussen zonsondergang en zonsopkomst, ter voorkoming van ernstige schade aan Freilandkippen. De ontheffing geldt vanaf de dag na verzending van het besluit tot 1 januari 2023.
Bij besluit van 12 maart 2018 (primair besluit 2) heeft verweerder aan [derde-partij 2] ( [derde-partij 2] ) op grond van artikel 3.10 van de Wnb een ontheffing verleend voor het doden van vossen met behulp van geweer en kunstmatige lichtbron bij het geweer en voor voorzieningen om de prooi te verlichten gedurende de periode tussen zonsondergang en zonsopkomst, ter voorkoming van ernstige schade aan Freilandkippen. De ontheffing geldt vanaf de dag na verzending van het besluit tot 1 januari 2023.
Bij besluit van 20 september 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Het bezwaar was gericht tegen beide primaire besluiten.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2019. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en H.H. Niesen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en A. Dreijer. Derde-partijen zijn niet verschenen.

Overwegingen

1. Bij primair besluit 1 en primair besluit 2 heeft verweerder aan [derde-partij 1] respectievelijk [derde-partij 2] op grond van artikel 3.10 van de Wnb een ontheffing verleend voor het doden van vossen met behulp van geweer en kunstmatige lichtbron bij het geweer en voor voorzieningen om de prooi te verlichten gedurende de periode tussen zonsondergang en zonsopkomst, ter voorkoming van ernstige schade aan Freilandkippen. De ontheffing geldt vanaf de dag na verzending van het besluit tot 1 januari 2023. In het bestreden besluit heeft verweerder beide primaire besluiten gehandhaafd, met aanvulling van de wettelijke grondslag en de motivering.
2. Eiseres voert aan dat artikel 3.5, vijfde lid, gelezen in samenhang met artikel 3.10, tweede lid van de Wet natuurbescherming (Wnb) vereist dat de noodzaak tot het doden en het gebruik van geweer en kunstlicht is aangetoond. Verweerder heeft onvoldoende getoetst of er andere bevredigende oplossingen bestaan, zoals bedoeld in artikel 3.8, vijfde lid van de Wnb. Afschot is alleen toegestaan bij noodzaak en het ontbreken van alternatieven in een normale bedrijfssituatie waarin door de bedrijfsvoering schade door vossen zoveel mogelijk wordt voorkomen. Niet gebleken is dat het onmogelijk is om een voswerende afscheiding om het erf te realiseren. Menselijke controle op vergeten kippen buiten en een eventueel insluipende vos binnen, is noodzakelijk en behoort tot de normale bedrijfsvoering. De bewijslast dat er noodzaak is tot doden en dat er geen alternatieven zijn, berust bij verweerder. Eiseres verwijst naar een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 8 mei 2018 (ECLI:NL:RBMNE:2018:1972), waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat gedeputeerde staten van de provincie Flevoland het hebben van een deugdelijke afrastering van de kippenbedrijven in combinatie met het gebruik van goed afgesloten nachthokken als alternatief in aanmerking hadden moeten nemen.
2.1
Verweerder voert hiertegen aan dat bij de inzet van minimaal twee verschillende preventieve middelen de investering naar redelijkheid en billijkheid in verhouding staat tot het schaderisico. Het effect van preventieve middelen ter voorkoming van schade, zonder dat daarbij ondersteunend afschot plaatsvindt, is zeer beperkt. Een hoger hekwerk is niet toegestaan op grond van regelgeving van de gemeente en het waterschap. Schrikdraad kan in dit verband niet als bevredigende oplossing worden aangemerkt. Het kan in redelijkheid niet van de eigenaren van de bedrijven worden gevraagd om elke avond, rond zonsondergang, fysiek aanwezig te zijn bij het ophokken van de kippen. Dit heeft een grote impact op het sociale leven van de eigenaren. Bovendien is te verwachten dat vossen toch de bedrijven zullen binnendringen en kippen zullen prederen. Daarnaast prederen vossen kippen die niet tijdig de stal ingaan en de nacht buiten doorbrengen. Een 100% voswerend raster kost meer dan € 20.000 per bedrijf en is daarmee te duur om van bedrijfseigenaren te verlangen, rekening houdend met de verdiensten binnen de bedrijfstak. Afgezien van de economische consequenties zou dit ook leiden tot ongewenste “verhekking” van het landschap. De pluimveehouders moet daarom andere middelen geboden worden om schade door vossen te voorkomen en te beperken.
2.2
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 3.10, eerste lid, onder a van de Wnb is het onder meer verboden om in het wild levende zoogdieren van de soorten genoemd in de bijlage, onderdeel A, bij de Wnb, opzettelijk te doden of te vangen. De vos is in onderdeel A van deze bijlage opgenomen. Op grond van het tweede lid wordt - voor zover hier relevant - artikel 3.8 van de Wnb van overeenkomstige toepassing verklaard op het verbod bedoeld in het eerste lid. Op grond van artikel 3.8, eerste lid, van de Wnb kunnen gedeputeerde staten onder meer ontheffing verlenen van een of meer van de in de Wnb opgenomen verboden. Op grond van het vijfde lid wordt die ontheffing uitsluitend verleend als - kort gezegd - geen andere bevredigende oplossing bestaat, de ontheffing nodig is ter voorkoming van ernstige schade en daarmee geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de populatie van de betrokken soort.
Het door eiseres overgelegde rapport ‘Pluimvee beschermen tegen predatie’ van augustus 2014 van Bureau Mulder‑natuurlijk, vermeldt dat een afrastering geheel voswerend is als deze voldoet aan de volgende in het rapport genoemde eisen. Het raster moet een maaswijdte hebben van tenminste 7 cm. Om klimmen te voorkomen dient het raster tenminste 1.20 m hoog te zijn waarbij de bovenzijde is voorzien van schrikdraad of het raster dient tenminste 1.50 m hoog te zijn waarbij de bovenzijde is voorzien van 40 cm overhangend gaas. Om graven te voorkomen moet het raster tenminste 30 cm zijn ingegraven of zijn omringd door twee rijen stoeptegels. Deze eisen staan ook genoemd in de uitgave ‘Weren van roofvogels uit de kippenuitloop’ uit 2011 van het Louis Bolk Instituut. Deze uitgave vermeldt ook dat pluimveehouders hun kippen tegen vossen kunnen beschermen middels een omheining met schrikdraad en door te voorkomen dat kippen ’s nachts buiten blijven. Eiseres verwijst daarnaast naar de effectieve bescherming van op de grond broedende vogels in natuur- en weidevogelgebieden, door middel van op circa 25 cm hoogte rond de afrastering geïnstalleerd schrikdraad, zoals in de broedkolonie grote sterns in natuurgebied De Putten bij Petten, waar ook sprake was van overlast van vossen.
Uit het verslag van het bezoek aan de bedrijven van [derde-partij 1] en [derde-partij 2] dat eiser in de procedure heeft ingebracht blijkt dat de afrastering bij de beide bedrijven in ieder geval niet voldoet aan de in bovengenoemde rapporten genoemde eisen. De hekken zijn lager, niet voorzien van (deugdelijk) schrikdraad en kunnen ondergraven worden door het ontbreken van betegeling. Uit het door verweerder overgelegde onderzoeksrapport met betrekking tot voswerende afscheidingen in Australië zou blijken dat een raster alleen effectief is wanneer het 1,80 meter hoog is en tenminste 60 cm is gebogen. De ervaringen met de bescherming van weidevogels geven echter een ander beeld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dan ook onvoldoende onderbouwd dat het onmogelijk is om bij de bedrijven een afscheiding te realiseren die voorkomt dat vossen de percelen binnendringen.
Daarnaast heeft verweerder weliswaar gesteld, maar geen stukken overgelegd waarmee wordt aangetoond dat het plaatsen van een deugdelijke afrastering disproportioneel kostbaar is, mede gelet op de bedrijfsresultaten en de schade die door de vossen zou worden veroorzaakt als de ontheffing niet zou zijn verleend.
Naar het oordeel van de rechtbank valt het zorgvuldig ophokken van het pluimvee, zodat er ’s nachts zoveel mogelijk kippen in de stal zijn, onder de normale bedrijfsvoering van een pluimveebedrijf. Niet is gebleken dat het voor [derde-partij 1] en [derde-partij 2] onredelijk bezwarend is om ervoor te zorgen dat er iemand bij het ophokken aanwezig is om daarop toe te zien.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder niet in redelijkheid kunnen oordelen dat er geen sprake is van een andere bevredigende oplossing ter voorkoming van schade aan de Freilandkippen dan het tussen zonsondergang en zonsopkomst doden van vossen. De beroepsgrond is terecht aangevoerd.
3. Omdat bovengenoemde grond doel treft, komt de rechtbank niet toe aan de bespreking van de overige beroepsgronden.
Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1536,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 338,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1536,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Bastin, rechter, in aanwezigheid van mr. T.C.A. Hofman-Aupers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.