Verdachte heeft bekend dat op 17 december 2017 in jeugdsoos ‘Goeroe’ de tenlastegelegde seksuele handelingen hebben plaatsgevonden tussen hem en aangeefster.
Uit de verklaring van zowel aangeefster als verdachte, in combinatie met de tijdopnames van de camera’s in de hal, blijkt dat aangeefster en verdachte zo’n 50 minuten samen in de ruimte tegenover de toiletten zijn geweest en dat gedurende die periode praten overging in zoenen en vervolgens in verdergaande seksuele handelingen.
De vraag die de rechtbank in het kader van de bewijsvoering voor de primair tenlastegelegde verkrachting moet beantwoorden, is of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat ten aanzien van die seksuele handelingen tussen verdachte en aangeefster sprake is geweest van dwang (door geweld of een andere feitelijkheid) in de zin van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht.
Aangeefster heeft verklaard dat de seksuele handelingen tegen haar wil hebben plaatsgevonden en dat zij dat kenbaar heeft gemaakt aan verdachte door herhaaldelijk tegen hem te zeggen ‘niet doen’ en door hem weg te duwen. Verdachte heeft verklaard dat de seksuele handelingen naar zijn idee met wederzijdse toestemming hebben plaatsgevonden, dat hij aangeefster nergens toe heeft gedwongen en dat aangeefster op geen enkel moment kenbaar heeft gemaakt dat er iets tegen haar wil gebeurde.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van aangeefster op het punt dat zij door verdachte werd gedwongen tot het ondergaan van seksuele handelingen, onvoldoende wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen om tot een bewezenverklaring van de voor verkrachting noodzakelijke dwang te kunnen komen.
Getuige [getuige 1] en [getuige 2] hebben beiden verklaard over de emotionele gesteldheid van aangeefster vlak na het incident, te weten dat aangeefster trilde, wankel was en heel hard moest huilen. Naar het oordeel van de rechtbank vormen deze verklaringen echter geen afdoende steunbewijs voor de vereiste dwang. De emoties van aangeefster wijzen immers niet dwingend op het kort daarvoor tegen haar wil ondergaan hebben van seksuele handelingen. De emoties zouden ook een andere oorzaak kunnen hebben gehad. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat aangeefster zegt pijn te hebben ervaren door de seksuele handelingen, dat zij op de bewuste avond een aanzienlijke hoeveelheid alcohol had genuttigd, alsmede dat zij verklaard heeft die avond in de jeugdsoos haar maagdelijkheid te hebben verloren. Ook is het mogelijk dat aangeefsters emoties er mee te maken hadden dat zij juist niet aan verdachte had kunnen uiten dat zij de seksuele handelingen wellicht niet wilde.
Voorts bevindt zich in het dossier een proces-verbaal van bevindingen waaruit blijkt dat de vagina van aangeefster gezwollen en rood van kleur was en blijkt uit het dossier dat aangeefster kort na de seksuele handelingen bloed in haar onderbroek had. De rechtbank is van oordeel dat ook hieruit niet zonder meer kan worden geconcludeerd dat sprake is geweest van dwang. Zowel de zwelling als het bloedverlies zijn immers niet onverenigbaar met vrijwillig seksueel contact, gelet ook op de verklaring van aangeefster dat zij niet eerder geslachtsgemeenschap had gehad.